Ethische filosofie in de 20e eeuw
Deel 3B: De existentiefilosofie van Jaspers en Heidegger

Civis Mundi Digitaal #118

door Piet Ransijn

Karl Jaspers en Marin Heidegger

 

Zoals bij Kierkegaard, Nietzsche en Camus lijkt de filosofie van Jaspers (1883-1969) meer verweven met zijn leven dan bij intellectuelen als Heidegger en Sartre. Daarom eerst zijn levensloop in het kort. Jaspers studeerde eerst rechten, toen geneeskunde, specialiseerde zich in de psychiatrie. Via zijn Psychologie der Weltanschauungen (1919) als psychologisch tussenstation ging hij pas over naar de filosofie, lang nadat hij zijn Allgemeine Psychopathologie had gepubliceerd in 1913, als eerste van een dertigtal boeken. Het is gedeeltelijk door Sartre in het Frans vertaald.

Jaspers had oog voor verschillende benaderingen, zowel in de psychiatrie als in de filosofie. Eén benadering is niet toereikend om de complexe levende mens weer te geven. Zijn filosofie is geen academische ‘professorenfilosofie’. Jaspers was daarin niet opgeleid. Waar het op aan komt is de vraag naar het ‘juiste leven’ (Koo van der Wal, Karl Jaspers, p18,19). Op deze vraag kunnen wetenschappen geen antwoord geven, zoals o.m. Nietzsche en Max Weber al hadden opgemerkt. Als de filosofie niet in een antwoord voorziet, dreigt nihilisme, nivellering, depersonalisering, dehumanisering en ‘zelfverlorenheid’ in de moderne tijd. Mensen raken ingesponnen in institutionele en organisatorische kaders, waarbij religie het in toenemende mate laat afweten. Mensen nemen geen genoegen meer met dogmatische antwoorden, behalve die van de wetenschap of het ‘wetenschapsgeloof’. Ook de wetenschap dreigt zinloos te worden als aan het leven geen zin kan worden toegekend. Processen van mechanisering, rationalisering en technisering maken de mens “tot een vervangbaar radertje in de maatschappelijke machinerie” (p20-23,78).

 

Op onderzoek naar een omvattende filosofie

Zijn Psychologie der Weltanschauungen (1919) toont een overgang naar de filosofie en had een significante invloed op Heidegger. Zijn existentiefilosofie wordt verder uitgewerkt in zijn 3-delige hoofdwerk Philosophie (1932) en in Die geistige Situation der Zeit (1931). Daarin liet hij zich kritisch uit over de massamaatschappij, de vervreemding en de overheersing door technologie en industrie. Philosophie omvat drie delen of stadia: Philosophische Weltoriëntierung, Existenzerhellung en Metaphysik. Dit zijn drie kernthema’s van zijn filosofie: de weg door de wereld, de weg naar het zelf door ‘verheldering van ons bestaan’ en de weg naar transcendentie, naar ‘zelfoverschrijding’, naar het wezenlijke, het ongrijpbare en onbegrijpelijke (Zie Jozef Waanders, Sporen van transcendentie: De filosofie van Karl Jaspers, p54 e.v. besproken in CM 117). Transcendentie is te beschouwen als de grote openheid waarin we onze essentie realiseren, die onbepaald blijft in een open bewustzijn.

Van meet af aan was Jaspers een onafhankelijk denker, die open stond voor uiteenlopende invloeden van wetenschappen, wereldbeschouwingen en filosofen. Zijn filosofie wordt een ‘filosofie van de vrijheid genoemd’ en ook een ‘filosofie van het ‘zelfzijn’ en van ‘het schipbreuk lijden’. Dat laatste is een aanduiding van zijn ‘filosofie van transcendentie en zelfoverschrijding’, die betrekkelijke grenzen overschrijdt in een voortdurende zoektocht naar authentiek bestaan (zie Van der Wal, p7,114,149 en Jozef Waanders).

De opvattingen van Jaspers strookten niet met die van de nazi’s. Hij moest zijn hoogleraarschap te Heidelberg opgeven, ook omdat zijn vrouw joods was. Daar was hij vanaf 1916 hoogleraar psychologie en van 1922-1937 hoogleraar filosofie, aan de universiteit waar ook de sociologen Max en Alfred Weber, Karl Mannheim en Norbert Elias doceerden. Hij was bevriend met Heidegger tot deze toetrad tot de Nazi-partij. Na de oorlog hebben zijn hun correspondentie weer hervat. In 1932 publiceerde Jaspers een boek over Max Weber, met wie hij bevriend was.

“Max Weber is geen leraar der filosofie geweest; hij was een filosofie.” Zijn visie wordt gekenmerkt als een “polytheïsme van waarden”, waaruit een mens een keuze moet maken. De waardenvrije, objectieve wetenschap kan hier geen levensleiding bieden. Hooguit een onvermijdelijk onvolledige wereldoriëntatie, die vaak meer vragen oproept dan worden beantwoord en waarin een totaliteitsvisie ontbreekt. Zij laat ons achter in een bodemloze wereld zonder definitieve grond, m a w een afgrond, een “ontgoddelijkte wereld” zonder zin. “Eens doorbrak wetenschap autoriteit, traditie en openbaring... Daarop verabsoluteerde wetenschap zich als positivisme.” Mensen raakten in de ban van instrumentele rationaliteit, die eveneens een autoritair karakter kreeg. “Een van de mens vervreemd bedrijf, waarvan de zin problematisch is geworden” (Van der Wal, p42,43,56-66,71,93,94. Weber heeft zijn visie treffend samengevat in Wissenschaft als Beruf, zie CM 67 en 71).

Jaspers zag filosofie als een poging “de totaliteit van het menselijk bestaan” te verhelderen voorbij de begrenzingen van de wetenschap (Encyclopedia Brittanica). Bij de menselijke existentie gaat het om het realiseren van het menselijke vermogen tot vrijheid. Daarbij plaatste hij het individuele subject in het centrum van de realiteit. De existentie betreft de unieke individuele “wezenskern, gekenmerkt door het vermogen tot zelfzijn... die met rationele middelen, d.w.z. in algemene termen niet grijpbaar is.” Zij is wel door redelijkheid te verhelderen. Het betreft altijd een menszijn in een concrete situatie en gemeenschap, waarvoor men zelf mede verantwoordelijk is (Van der Wal, p9,25). Zijn existentiefilosofie werkt Jaspers verder uit in Vernunft und Existenz (Rede en existentie, 1935), in zijn boek over Nietzsche (1936) en in Existenzphilosophie (1938).

Reeds in zijn trilogie Philosophie licht hij de verhouding van zijn filosofie met wetenschap en metafysica toe. Het laatste komt aan de orde bij het begrip transcendentie.

Wetenschap houdt zich niet bezig met de menselijke existentie, die niet objectiveerbaar is. De existentiële ‘wezenskern’ van mensen valt buiten haar objectieve domein, dat zich bezighoudt met levensfuncties, maar niet met de mens zèlf. Soms wordt zelfs ontkend dat mensen een zelf of een wezenlijke identiteit hebben. Een mens kan dan bijv. worden opgevat als bundel driften met een stuurloos ego, dat zich bij welopgevoede mensen poogt te richten naar opgelegde waarden.

“Hij leeft immers niet meer eenvoudig vanuit zijn natuurlijk centrum. De mens moet zich daarom zijn identiteit altijd nog verwerven. Hij streeft ernaar de verloren harmonie in eigen wezen terug te vinden, de breuk in eigen wezen te dichten, in eigen centrum terug te keren, zonder daar echter ooit definitief in te slagen: elk nieuw evenwicht dat hij tot stand brengt, is labiel en van tijdelijke aard. De mens is het kunstmatig levende wezen en het lukt op geen enkele wijze, langs kunstmatige weg zijn verloren natuurlijkheid terug te veroveren” (Van der Wal, p100).

Hoe kan hij dan tot een authentiek zelfzijn geraken? Dat kan bijv. als hij op zichzelf geworpen wordt in zgn. ‘grenssituaties’. Maar ook een grensoverschrijdende filosofie kan zijn existentie verhelderen en andersom. Existentieverheldering brengt hem aan de grens van zijn tijdelijk bestaan. “‘Hoge ogenblikken’ waarin het eeuwige in de tijd ervaren wordt” (p148). Voorbij deze grens dient een omvattende dimensie zich aan.

Volgens sommige wereldbeschouwingen, zoals die in het oude China en India, maar ook elders, wordt in dat omvattende kader “de mens gedragen door een eeuwige orde die het universum doortrekt, een orde die wel incidenteel en voorbijgaand gestoord is, die echter op de achtergrond intact blijft, altijd weer de overhand krijgt... Ook in het lijden is de mens hier nog geborgen... ‘Het innerlijke een-zijn met de gang der dingen, eeuwig geordend vanuit hun grond, in oneindige kringlopen zich bewegend, houdt het ja tot de werkelijkheid overeind’” (Van der Wal, p112-13). Terug naar vroeger tijden, die misschien worden geïdealiseerd, is niet mogelijk. Wel kan onze existentie weer betrokken worden op de transcendentie van het omvattende, zoals in het volgende zal worden toegelicht. Maar eerst een verder overzicht van Jaspers’ leven en werken.

 

 

Publicatieverbod door de nazi’s en het streven naar een vrije wereldorde

Jaspers heeft een bewogen leven gehad, vooral in de oorlog. Het heeft hem herhaaldelijk voor grenssituaties geplaatst. Ook vanwege zijn zwakke gezondheid met long- en hartproblemen, waardoor hij wellicht meermalen de dood in de ogen gekeken heeft. Zijn productiviteit was ondanks zijn ziekte onvoorstelbaar. En ondanks een publicatieverbod omdat hij zich te weinig schikt naar het nationaal-socialisme. Hij wilde naar Zwitserland emigreren, maar bleef bij zijn vrouw, die niet mee mocht en moest onderduiken. Zij zouden gedeporteerd worden, maar twee weken voor het zover was, werd Heidelberg bezet door de Amerikanen.

In 1946 en 1947 publiceerde hij Von der Wahrheit met oog op de recente verdraaiingen van de waarheid. Hij stond voor de taak het universitaire leven te herstellen en schreef daarvoor Die Idee der Universität (1946). Hij pleitte voor een complete denazificatie en een collectieve schuldbekentenis in Die Schuldfrage (1946). Daarin schreef hij ook over oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid. Het werd vrijwel genegeerd. Ook zijn plannen voor democratisering kon hij niet doorzetten. Teleurgesteld aanvaardde hij een hoogleraarschap in Basel in 1948.

Jaspers waarschuwde tegen totalitarisme en technocratie, waarbij mensen ondergeschikt worden gemaakt aan wetenschap, techniek en economie. Door overstijgend denken, dat oog heeft voor het menselijk subject, zou men dit het hoofd kunnen bieden, niet door technisch-wetenschappelijk denken. Hij zag ook de noodzaak van wereldeenheid en een vrije wereldorde door vrije communicatie, meer wederzijds begrip en tolerantie. Daartoe schreef hij Der philosophische Glaube (The Perennial Scope of Philosophy, resp. 1948,1949), Vom Ursprung und Ziel der Geschichte(1949), waarin hij zijn concept van de spiltijd (Achsenzeit) lanceerde (zie CM 96 over Karen Armstrong, die hierbij aansluit). In het verlengde hiervan schreef hij Philosophie und Religion, Die Nichtchristlichen Religionen und das Abendland (1954) en Die grossen Philosophen (1957, geredigeerd door zijn voormatig studente Hannah Arendt). Het eerste deel hiervan is verschenen als Socrates, Boeddha, Confucius, Jesus, de zgn. ‘maatgevende’ of paradigmatische persoonlijkheden of grote voorbeelden voor de mensheid. Verder Die Atombombe und die Zukunft des Menschen (1958) en Wahrheit, Freiheit und Friede (1958, met Hannah Arendt). Hij liet zich ook in met de naoorlogse Duitse politiek in Wohin treibt die Bundesrepublik? (1966). Hij bekritiseerde toen al de partij-oligarchie en pleitte voor meer directe democratie. 

Enkele van de ruim 30 boeken die Jaspers schreef, linksonder: Nietzsche und das Christentum. 

In Duitsland alleen al zijn meer dan een miljoen boeken van hem gedrukt 

Het omvattende Zijn

Van meet af aan had Jaspers oog voor verschillende wereldbeschouwingen, voor zowel de verscheidenheid als de universalia. Hij streefde naar een algemene filosofie waarin de mens als onvervangbare, unieke individuele persoon in communicatie met anderen tot zijn recht kwam. In zgn. extreme ‘grenssituaties’, waarin de mens op de grenzen van zijn bestaan stoot, komen mensen zichzelf tegen in hun diep doorleefde existentie. Bijv. bij de confrontatie met lijden en dood, strijd, schuld en mislukking. “Aan de grenssituaties komt het meest intense bewustzijn der existentie op, dat als zodanig bewustzijn van iets absoluuts is” (Psychologie der Weltanschauungen, Van der Wal, p107). Opmerkelijk is dat deze situaties waarin mensen op de eigenheid en eindigheid stuiten van hun onontkoombare individualiteit, voor iedereen hetzelfde zijn, zoals Jaspers wellicht ook als psychiater had gezien. Ook hun verantwoordelijkheidsbesef wordt sterk gewekt door de confrontatie met zichzelf.

“Dit betekent een omvattende en tegelijk een uiterst curieuze solidariteit met mijn medemensen. Existeren en ‘in Kommunikation sein’ is voor Jaspers hetzelfde... Jaspers pleitte voor een grenzeloze communicatie, waarmee hij bedoelt dat de mens slechts in volstrekte solidariteit met zijn medemensen zichzelf onvervangbaar maakt... Jaspers appelleerde als geen ander aan het verantwoordelijkheidsbesef van ieder mens” (Grote Spectrum Encyclopedie). Wat kunnen we ons hierbij voorstellen? Het doet denken aan Dokter Rieux, de hoofdfiguur in De pest van Camus, een voorbeeld van een paradigmatische maar ook pragmatische persoonlijkheid. In het latere werk van Camus stond de solidariteit eveneens centraal.

Störig noemt de filosofie van Jaspers de meest omvattende vorm van existentiefilosofie. Hij bouwt voort op Kierkegaard en Nietzsche, maar schreef ook boeken over Descartes, Schelling en Cusanus, Kant en Heidegger. Hij had een uitgebreide correspondentie met o.m. Heidegger en Hannah Arendt, die bij hem is gepromoveerd op een proefschrift over Het Liefdesbegrip bij Augustinus. Jaspers werd verder o.m. beïnvloed door de fenomenologie van Husserl, door Giordano Bruno en Spinoza. Mede onder invloed van deze laatste twee kreeg zijn filosofie een spirituele tendens.

Evenals Heidegger richt Jaspers zich op het zijn, dat begrensd verschijnt in een voorwerp, maar in het menselijk bewustzijn grenzen kan transcenderen. Het ding-zijn is te vergelijken met het zijn-op-zich van Sartre en het zijnde als ding bij Heidegger. Daarnaast en daarboven, daaromheen “bestaat altijd nog een omvattender zijn... Het Zijn zelf is ongrijpbaar” (Störig, p323). Het Zijn wijkt voor onze benaderingen als een horizon. Onze pogingen het te bevatten vatten niet het Zijn zelf, maar een bepaalde wijze van zijn. Dit doet denken aan het tweede aforisme van Lao Tse in Tao Tse Tsing: “Het Tao dat gezegd (of begrepen) kan worden is niet het eeuwig Tao”. Het zijn kan niet omsloten worden. Het blijft open, zoals bijv. ook Otto Duintjer en Douwe Tiemersma hebben benadrukt (zie CM 88, 105 en 106 over de verruiming van het bewustzijn naar de onuitputtelijke openheid).

Filosofie is het proberen door te dringen voorbij de horizon, “overschrijden van het Zijnde in de richting  van het Omvattende... Filosoferen is derhalve transcenderen (overschrijden van de eindelijke grenzen)” (p324). Dat kan op verschillende wijzen, zoals blijkt in diverse filosofieën in het oosten en westen.

 

  

   

Behalve Die grossen Philosophen scheef Karl Jaspers diverse monografieën naast uitgebreide briefwisselingen met o.m. Heidegger en Arendt

 Existentie als essentie

Een ander fundamenteel begrip naast het Zijn is de (menselijke) existentie, zoals al naar voren kwam. Jaspers onderscheidde de wetenschappelijke waarheid van de existentiële waarheid, die subjectief is en door de wetenschap niet gevat kan worden. “De mens is altijd meer dan hij van zichzelf kan weten.” Hij gaat voorbij de kennis van de wetenschappen. “Existentiefilosofie brengt de mens tot het bewustzijn dat hij meer is dan alles wat objectief geweten kan worden. Zij doet een beroep op de mens als existentie, als zelf-zijn.” (p324-25). Het centrale begrip existentie wordt door elke existentie-filosoof verder verduidelijkt op zijn eigen wijze. Bij Jaspers aan de hand van vrijheid, communicatie en geschiedenis.

Existentie... is de donkere grond van onszelf...’het innerste van het innerste’... wat in mythologische taal ‘ziel’ heet. Zij is eigenlijk geen Zijn, maar een ‘kunnen-zijn’. Zij wordt voortdurend tot keuze... tot beslissing geroepen... Zij is vrij. Zij kan ook niet worden ‘gedacht’. Zij is... ‘zelfschepping uit de oorsprong zelf, in het eigen ogenblik van keuze’.” Het lijkt hier of existentie onze essentie is. Jaspers lijkt dit onderscheid niet te maken, dat bij Sartre wel naar voren komt. Sartre en Kierkegaard verduidelijken op hun manier wat existentie is en kan zijn. 

 

Communicatie. “Existentie kan alleen verwerkelijkt worden in existentiële verbondenheid met ander existentieel Zijn. Zulk een verbondenheid heet communicatie. Zij moet niet worden verwisseld met gesprek, discussie, maatschappelijke omgang... Liefde is wel de bron van communicatie. Communicatie is ‘minnende strijd’, existentieel open staan voor de anderen. Men ziet dat Jaspers het individu niet zo radicaal isoleert als Heidegger [en Sartre]. Juist in het los worden van alle inhoudrijke, objectieve vastheid van het maatschappelijk leven, in de veruiterlijking en het in de massa opgaan van onze dagen, is de mens aangewezen op de diepte van de communicatie, op de trouw en de onvervangbaarheid van de persoonlijke verbondenheid” (p325).

In communicatie kan het zelfzijn tot ontplooiing komen. Hij bedoelt hier “communicatie in existentiële zin” (Van der Wal, p138). Wat houdt dit in? Het komt neer op openhartigheid, authenticiteit, diepte, wederzijds respect en elkaar vrijlaten in een open dialoog of liefdevolle discussie (‘liebevoller Kampf’, p141), waarbij mensen verschillende waarden kunnen hebben en verschillende levensbeschouwingen, zoals Max Weber al aangaf (zie boven ‘polytheïsme van waarden’). “Er is geen monopolie van redelijke inrichting van het menselijk zijn” (p143).

Geschiedenis. “Existentie bestaat steeds in de ‘situatie’”, die ook een “sociaalhistorische plaats” is. “Existentie is geschiedenis... is situatie gebonden.” (Störig, p32, van der Wal, p119). De situatie wijzigt zich voortdurend in een historisch en persoonlijk, autobiografisch proces. Historiciteit is de brug, de transcendentie van tijd en tijdelijkheid naar eeuwigheid. Het tijdelijke bestaan wordt in een eeuwig worden geplaatst. Een gedachte die ook bij Nietzsche is te vinden (bijv. in zijn leer van de eeuwige terugkeer) en bij Kierkegaard op een andere manier, maar het tijdelijke in het eeuwige blijft moeilijk te vatten. De aanspraak op een boventijdelijke waarheid kan leiden tot ontaarding en verabsolutering van tijdelijke verhelderingen, zoals Jaspers in de oorlog en in de godsdienstgeschiedenis zag. Onze existentie omvat steeds een mogelijke existentie, die zich verder ontplooit in communicatie en dialoog, en een herhaaldelijk schipbreuk lijden. 

Transcendentie

Transcendentie ligt ook bij Jaspers onkenbaar voorbij tijd en ruimte. De wereld en het menselijk Zijn kan niet begrepen worden. “Er is slechts een radicale openheid, gereedheid tot nieuwe ervaring. Het wordt omgeven door “een laatste ongrijpbaar wezen. Dit noemt Jaspers transcendentie... De voorwerpen van het Zijn... worden transparant... doorzichtig... het zijn symbolen waarin de transcendentie klaar wordt... Er is overeenkomst tussen transcendentie en existentie. Want de transcendentie wordt alleen openbaar in de existentie. Zelf-zijn is er zelf alleen in betrekking tot de transcendentie.” Wat betekent dit? Om de grenzen van ons bestaan te kunnen overstijgen of transcenderen, dienen we er zelf te zijn, te existeren. Alleen vanuit onszelf kunnen we reiken naar het omvattende transcendente, dat mogelijk ook in onszelf aanwezig is, als we grote filosofen mogen geloven. “Transcendentie is niet concreet. Zij is het volstrekt verborgene. Zij kan niet gedacht worden, maar is alleen in symbolen te [be]grijpen. (Men denkt aan de negatieve theologie en ‘God-de-geheel-andere’ van de mystici)” (Störig, p326).

Transcendentie ligt voorbij de subject-object splitsing, die bepalend is voor de wetenschap. Dus ook voorbij het denken, waarbij er een denkend subject is. Het is de dimensie van het zijn, “de fundamentele werkelijkheid die de dingen in de wereld draagt, aangaande datgene wat absoluut is en houvast biedt en waaraan het menszijn zich volwaardig kan oriënteren” (Van der Wal, p151). Jaspers noemt dat het omvattende.

“Zonder transcendente betrokkenheid moet de existentie verkommeren en verliest het zelfzijn zich onherroepelijk aan de immanente, relatieve werkelijkheid van het er-zijn... De existentie als zodanig herbergt het absolute niet... De mens is zichzelf nooit genoeg.” Hij is voortdurend in ontwikkeling. “Werkelijk existeren geschiedt slechts in het aanhoudend gericht zijn op een transcendente werkelijkheid” (VdW, p159,160). Dat wil zeggen: voortdurende zelfoverstijging en verder ontplooiing.

Deze transcenderende betrokkenheid wordt door Jaspers ‘wijsgerig geloof’ genoemd, een open, niet vastgelegd geloof, dat bedreigd wordt door bijgeloof, ongeloof en nihilisme als moderne vorm daarvan, inclusief ‘wetenschappelijk bijgeloof’. Wijsgerig geloof gaat daaraan voorbij. Blijft niet steken in de ontkenning en ontwaarding van (absolute) waarden en ook niet in een (dogmatisch) geloof, “dat transcendentie in één of andere vorm meent te bezitten”. Jaspers noemt dit “vermeende transcendentie” die “binnenwereldse instanties en autoriteiten”, “pseudo-transcendente realiteiten” of “afgoden” betreft en leidt tot onvrijheid. Echte, “verre transcendentie” is beeldloos en “impliceert een relativering van alle concrete autoriteit” (p163-65).

“Jaspers verhouding tot de religie is een ambivalente.” Met name wat betreft massieve instituties, autoriteiten en leringen... Jaspers spreken over transcendentie heeft een sterk religieuze bijklank. Hij gebruikt dan ook... vaak het woordje ‘God’... ‘waar wij ons als enkelingen persoonlijk getroffen weten’.” Hij gebruikt ook de meer onpersoonlijke term ‘Godheid’. Hij heeft oog voor religieuze symbolen en voorstellingen en “de rijke symboliek van transcendentie” (p173-77).

Transcendentie kan worden gesymboliseerd door de zgn. ‘chiffren’, tekens van transcendentie (zie CM 117, over de filosofie van Jaspers). “Een voorbeeld is de zee als aanschouwelijke tegenwoordigheid van het oneindige... gelijkenis van vrijheid en transcendentie... Nergens vaste bodem, maar juist daardoor spreekt de grond der dingen” (p166-67).

De filosofie van Jaspers wordt meer begrijpelijk door de ervaring van transcendentie. Dat is mogelijk door meditatie en/of door spontane ervaringen, die dichters vaak verdichten. Zie bijv. CM 40 Patricia van Bosse over verlichtingservaringen bij dichters en CM 101 over dergelijke ervaringen o.m. bij Albert Camus en Teilhard de Chardin. Het bewustzijn van transcendentie heeft geen inhouden en wordt leeg genoemd, ook door Sartre in volgend artikel. Het is niet te bevatten voor het verstand en gaat voorbij begrijpen. Het omvat alles wat wij denken en ervaren en kan daarom het ‘omvattende’ worden genoemd, maar net zo goed het ‘onvatbare’. Pogingen om het te vatten lijden schipbreuk en leveren ons over aan de oceaan van het bestaan voorbij geconstrueerde begrippen, waarmee we haar pogen te vatten. Het bewustzijn wordt begrensd door de objecten en bewustzijnsinhouden waarmee het zich identificeert, maar kent wezenlijk geen grenzen en transcendeert begrenzingen. Daarom is op het niveau van bewustzijn een vrijheid te realiseren, die het niveau van de objecten voorbijgaat en er als het ware bovenuit stijgt, vrij van de objecten die het transcendeert. Bewustzijn behelst ook een scheppend vermogen vanuit het grenzeloze en scheppend te denken. Bezien vanuit de Indiase filosofie zijn gedachten manifestaties van vibrerend bewustzijn. Scheppend vermogen geeft de mogelijkheid het bestaan vorm te geven vanuit een bewustzijn dat in wezen vrij kan zijn, als de vormen die het schept, steeds weer getranscendeerd worden door nieuwe mogelijkheden, waarin een mens zijn existentie kan realiseren en zich zo kan bevrijden van oude vormen en patronen, die het leven kunnen belemmeren en stagneren. Zo kan ook de filosofie van Jaspers worden begrepen vanuit een transcenderend bewustzijn, dat voorbijgaat aan objecten, (denk)processen en patronen.

Grenssituaties heeft Jaspers genoeg meegemaakt. Hij leefde met zijn joodse vrouw onder de dreiging van deportatie naar een concentratiekamp

Grenssituaties

”In grenssituaties kan het geheel van de existentie zich verwerkelijken. Doordat wij met open ogen zulk een situatie aanvaarden, worden wij volkomen onszelf.” (Störig, p326-27). Er zijn ook symbolen waardoor de existentie tot ons spreekt. Jaspers noemt het symbool van de ondergang, waarin het Zijn volledig wordt ervaren. Doelt hij op de overgave of ondergang van het ego, waarover mystici het hebben? (zie o.m. CM 111). “Achter alle Zijn dat schipbreuk lijdt, staat bij Jaspers de transcendentie, de onvergankelijkheid en de oneindigheid van God... alhoewel ook volgens Jaspers elke formele uitspraak omtrent het Zijn van de transcendentie onmogelijk is” (p327). Toch doet hij er bevestigende uitspraken over.

Albert Camus is het niet met hem eens als Jaspers schrijft: “’De nederlaag [schipbreuk] toont boven alle mogelijke verklaring en interpretatie uit, niet het niets, maar het zijn van het transcendentale” (De mythe van Sisyphus, p48). “Zo wordt het absurde god,” schrijft Camus, “door een daad van blind menselijke vertrouwen”, geen logische redenering, maar een sprong in het geloof, al is het bij Jaspers een filosofisch geloof, door Camus geassocieerd met “het mystieke denken”. Hij wijst ook op de ambivalentie van Jaspers wat betreft de rede, die de wereld maar ten dele kan verklaren en stuit op zijn grenzen. Het leidt tot “deemoedig denken… waaruit hij het zijn in al zijn diepte laat herleven” (p49). Jaspers zal vermoedelijk ook ervaringen van transcendentie hebben gehad, die in begrippen niet te vatten zijn en niet berusten op louter geloof. Camus heeft ook dergelijke ervaringen verwoord (zie CM 101). Het betreft een niets dag alles omvat, door Jaspers het ‘omvattende’ genoemd. Sartre omschrijft het aldus: “dit niets is alles omdat het bewustzijn is van al deze objecten” (The Transcendence of the Ego, p93, zie Deel 3C). Je zou het ook ‘puur potentialiteit’ kunnen noemen in termen van de (kwantum)fysica, een ‘veld van allerlei mogelijkheden’.

“De mens is een mogelijkheid... Jaspers heeft de indruk gevestigd dat er in ieder mens een eeuwige kern aanwezig zou zijn in de vorm van een eigen Zelf... Hoewel hij met Nietzsche geneigd is, het traditionele begrip ‘ziel’ te laten vallen, haalt hij een soortgelijk begrip toch weer binnen met het begrip ‘existentie’ van Kierkegaard. Zo is het verklaarbaar dat bij Jaspers de mens als existentie in de grenssituatie contact maakt met de transcendentie, d.w.z. datgene wat zijn bestaan te boven gaat. Uiteindelijk is Jaspers’ denken een wijsgerig geloof” (Grote Spectrum Encyclopedie). Der philosophischen Glaube (1948) en Der philosophischen Glaube angesichts der Offenbarung (1962) zijn boektitels die daarop wijzen.

Wat we niet kunnen weten, kunnen we geloven of intuïtief benaderen, zoals Kant, resp. Spinoza te kennen gaven. Ook bij Kant, Descartes en tal van filosofen maakt filosofie ruimte voor geloof en intuïtie, zelfs bij Nietzsche, die geloofde in het leven zelf en veel intuïtieve inzichten had. Interviews en boeken van Fokke Obbema, De zin van het leven en Een zinvol leven geven vele voorbeelden van een intuïtief weten of geloven van een zin van het leven, die zich vaak openbaart in grenssituaties of reeds aanwezig was als intuïtief gegeven. Mede door zijn studie van grote filosofen en andere wereldbeschouwingen gaat Jaspers voorbij het materialisme van zijn tijd en komt hij tot een eigentijdse spirituele visie rond existentie en transcendentie, die beide niet weg te denken zijn.

De coronacrisis plaatst mensen vaker voor grenssituaties. De eindigheid van het leven dringt zich op aan alle kanten. Maakt dat mensen meer bewust van hun existentie en ‘wezenlijke identiteit’? Of leidt het tot meer volgzaamheid. Mensen staan voor (existentiële) keuzen. Moeten kiezen voor waarden en risico’s afwegen en hun verantwoordelijkheid nemen. Niemand kan dat voor ons doen. Ook de overheid niet en de wetenschap evenmin. Keuzevrijheid is een grondrecht, dat behoedt mag worden. Deze vrijheid is niet absoluut, maar binnen grenzen van verantwoordelijkheid en grenst aan de vrijheid van andere mensen. Door de crisis kunnen mensen zich meer bewust worden van hun existentie en hun keuzevrijheid ondanks de vaak dwingende situatie. Ligt in deze bewustwording uiteindelijk de redding van de humaniteit en de menselijke waardigheid? Heeft de geschiedenis de heilloze weg van dwang niet voldoende duidelijk gemaakt?

 

Jaspers als ethisch filosoof

Jaspers was een veelzijdig filosoof, oorspronkelijk was hij arts en psychiater. Dat maakt het lastiger om hem te categoriseren. Jeanne Hersch, die zijn werk in Frankrijk onder de aandacht bracht, schreef: “Voor de goddelozen is hij een gelovige, voor de gelovigen een ongelovige, voor de rationalisten een mysticus, voor de mystici een onuitgemaakte drogredenaar” (Wikipedia Duitstalig). Hij was ook een ethisch filosoof. Prominent in zijn werk zijn waarden als vrijheid, zelfbepaling, verantwoordelijkheid, liefde en betrokkenheid.

“Jaspers stelt geen andere ethiek van regels voor, hoewel hij toegeeft dat een ‘vorm’ van universaliteit [van morele principes] op zijn plaats blijft, namelijk het onvoorwaardelijke ‘behoren’ (ought: zou moeten) van morele verplichtingen. De inhoud van deze verplichtingen, ‘wat’ ik specifiek behoor te doen, benadrukt hij, kan niet worden afgeleid uit de vorm van de onvoorwaardelijke verplichting om iets te doen. Natuurlijk koet het goede worden gedaan en het kwade vermeden; Ik ‘behoor’ mijn plicht te doen Maar wat is mijn plicht hier en nu? Wat is het goede dat ik in deze situatie moet nastreven?”

Dit vraagt volgens Jaspers “een vorm van rede die meer omvat dan intellect... Hier speelt zijn theïstische betrokkenheid een rol: ‘Wat verborgen is in het ethische, is meer dan louter het ethische’. Het is ‘transcendent’ en zelfs ‘goddelijk’, maar niet religieus in de gewone zin van de term die duidt op gemanifesteerde religie en geïnstitutionaliseerd gezag. Zoals Kierkgaard en Nietzsche ieder op hun eigen wijze, laat Jaspers het risico van morele creativiteit open maar binnen de horizon van het transcendente of wat hij het ‘omvattende’ noemt, dat ons uitdaagt om onze vrijheid te realiseren op een manier die de uiterste verantwoordelijkheid voor de vrijheid van anderen met zich meebrengt” (Thomas R Flynn, Existentialism: A Very Short Introduction, p88,89).

De existentie van een mens kenmerkt zich door vrijheid, die blijkt in zijn levenspraktijk in situaties waarin hij moet beslissen en voor zichzelf kan kiezen. Zichzelf zijn omvat communicatie en verbondenheid met anderen. “Niemand kan alleen zalig worden”. Vrije individuen ontwikkelen in communicatie met anderen eigen ideeën en gedragswijzen, die door Jaspers niet worden voorgeschreven als een ideologie of vaststaande waarheid. Een mens dient zijn eigen bestaan te verhelderen. Dit gaat verder dan wetenschappelijke kennis en verstandskennis. Mensen dragen zelf verantwoordelijkheid voor hun beslissingen. Die kunnen de overheid en de wetenschap niet van hen overnemen, een punt dat actueel blijft. Existentie betekent in termen van zelfverwerkelijking bij Jaspers ‘mogelijke existentie’, waarbij men zich meer van zichzelf bewust wordt en verantwoordelijkheid neemt. De menselijke vrijheid en zelfverwerkelijking heeft ook betrekking op ‘het omvattende’ en transcendeert of overstijgt het beperkte bestaan. Transcendentie verwijst naar het Ene, het Al, God of de natuur (bij Spinoza). Het is ook immanent in het bewustzijn zelf, het bestaan en de wereld. “Wij transcenderen... d.w.z. wij overstijgen de bepaaldheid van een object door bewustwording van het [immanente] omvattende.” 

“Keuzevrijheid wil hij principieel niet ingeperkt zien... De mogelijkheid tot zelfverwerkelijking is een voorwaarde om wezenlijk zichzelf te kunnen zijn, die de leidraad tot praktisch handelen verschaft. De hele filosofie van Jaspers is gedacht als zelfverheldering.” Deze verheldering verkrijgt men o.m. door “openheid ten opzichte van zichzelf en anderen... De rede wijst de weg naar individuele zelfverwerkelijking en morele en politieke opstellingen zoals ‘redelijkheid’, ‘waarachtigheid’ en ‘onzelfzuchtigheid’. Het hoogste morele principe is voor Jaspers het in de liefde gefundeerde principe van het goede, waarbij een mens zichzelf onvoorwaardelijk trouw wil blijven, onafhankelijk van nuttigheidsoverwegingen” (Wikipedia Duits). Meer over Jaspers in de bespreking van het boek van Jozef Waanders, Sporen van transcendentie: De filosofie van Karl Jaspers in CM 117. 

                      Persoonlijk en uniek                     

2021 01 10 Nav G A van der Wal, Karl Jaspers

en Max Scheler, Wesen und Formen der Sympathie

 

Gaat men dood of is men ziek

dat is persoonlijk en uniek

Ieder heeft zijn eigen leven

als persoonlijk en uniek gegeven

Waarvan de vreugd en droefenis

onvervangbaar en uniek is

 

Vrijwel alle mensen lijden

en kennen vreugdevolle tijden

Terwijl niemand de essentie kent

van wie jij in wezen bent

Hoe het is om jou te zijn

in liefde, vreugde en in pijn

en jouw unieke individuele zijn

 

Liefde komt jou naderbij

Je gaat over in een Wij

Terwijl je toch zelfstandig blijft

en je naar de ander neigt

in een wonderlijk verband

voorbij het denkende verstand

 

Heidegger voor zijn berghut 

Martin Heidegger (1889-1976): op onderzoek naar het zijn

Heidegger stamt uit een boerengeslacht en bleef de aarde trouw, d.w.z. het zijn zelf. Het zijn omvat zowel het zijn als het zijn van de dingen, het zijnde, dat is gaan domineren in ons leven en denken. Daardoor zijn we vervreemd geraakt van het zijn. Het zijn is geen abstract begrip. “Het is de meeste concrete en meest nabije aanwezigheid; het is letterlijk een zaak van ieder mens. Zonder dat wij zijn, zouden we niets kunnen begrijpen. Het zijn is ook een zijn-in-de-wereld. Mijn zijn strekt zich uit over een veld of gebied dat de wereld van zijn zorg of bekommernis is” (Barrett, p220,225).

In het zijn is er een “open speelruimte waarin de zijnden kunnen verschijnen en verdwijnen” (Doorman en Pot, Filosofen van deze tijd, 27). Dit veld noemt hij Dasein, er zijn. Het gaat daarbij altijd om mijn bestaan. “Dasein is een zelfbewust fenomeen in de tijd”, een zijn in de tijd (Stokes, p151). Barrett “waagt te denken dat... het Tao van de Chinese filosofie het zijnsbegrip van Heidegger het meest nabij komt” (p243). Er zijn echter grote verschillen.

Heidegger benadrukt dat ons zijn ook een subjectief aspect heeft. Wij hebben gevoelens en stemmingen. We zijn in de wereld en staan open voor de wereld en we kunnen erover denken, praten, schrijven en zwijgen. We zijn echter sinds de Grieken het zijn gaan zien in termen van het zijn van dingen, waardoor het zijn zelf verlaten is. Wie ervaart nog “de alles doordringende tegenwoordigheid van zijn die niet door verstandelijk begrip omvat kan worden”? (p244).

Probleem is nu dat “het alledaagse bestaan eigenlijk van zijn wezenlijke grond is vervreemd, het is losgebroken van zijn wortels en geworpen in een stroom, waar het woord van het grote ‘Men’ de norm aangeeft. De eigenlijke wezenskern van het menselijk bestaan noemt Heidegger, met een term aan Kiekegaard en Jaspers ontleend, de existentie… Het innerlijke Zelf, dat in de diepte ligt, waarvan de mens in zijn alledaagsheid is afgeweken” (A Vloemans, Voorbereiding tot de wijsbegeerte, p219). Men dringt niet meer door tot de “zijnsdiepte”.

De situatie van de mens beschrijft Heidegger als “gevallenheid, zijnsvergetelheid en zijnsverlatenheid”. De technologische samenleving, waarin mensen in termen van nut en productiviteit beoordeeld worden, versterkt deze vervreemding, die mensen hun wezenlijke waarde doet verliezen. Heidegger noemde de mens de behoeder of “de herder van het zijn. Het is zijn glorie om open en aandachtig te zijn voor de ‘roep’ of de dimensie van het ‘heilige’ dat de dagelijkse zorgen verlicht” (Flynn, p51-53). Deze dimensie gaat boven nut en bruikbaarheid in het alledaagse bestaan uit.

Koo van der Wal typeert zijn filosofie als volgt: “Heidegger is een transcendentaal-fenomenoloog in het voetspoor van Husserl, die het menszijn (Dasein) beschrijft en analyseert: existentiale i.p.v. existentiële analyse. ‘Existentialiën’ zijn de basiskenmerken van het Dasein. Heideggers filosofie is uitdrukkelijk geen wekkende filosofie zoals bij Jaspers. Hij levert dan ook geen ethiek of politieke filosofie. Heidegger kan daarom nauwelijks tot de existentiefilosofie gerekend worden, hij wilde dat zelf ook niet. Vaak wordt hij er vanwege bepaalde thema’s (dood, angst e.d.) wel toe gerekend.

In Heideggers latere werk, te beginnen met de Brief over het humanisme is de mens nog slechts spreekbuis of hoeder van het Zijn. Hier wordt dus van het Zijn naar de mens gedacht i.p.v. van de mens naar het Zijn, zoals in de existentiefilosofie. De mens kan dan nog slechts in gelatenheid meebuigen met de geschiedenis van het Zijn. Het autonome subject of wat daar nog van over is is dan geheel overleden, reden dat men wel van Heideggers ‘subjecticide’ spreekt: suïcide van de mens als zelfbeschikkend subject) dat in `Sein und Zeit’ nog aanwezig was in de vorm van zelfontwerp naast geworpenheid. De mens is machteloos overgeleverd aan de gang van het Zijn. ‘Slechts een god kan ons nog redden”, zoals Heidegger eens gezegd heeft’” (Van der Wal, persoonlijke communicatie hierover).  

 

Vincent van Gogh, Korenveld onder onweerslucht, juli 1890, vlak voor zijn dood

Aan de horizon van ons bestaan dringt de donkere hemel van de dood zich op 

Sein zum Tode

Ons zijn is eindig. We zullen een keer sterven. Het is een Sein-zum-Tode. Dit kan gevoelens van angst oproepen, zoals ook Kierkegaard heeft beschreven. Ook in het ‘ontworteld zijn’ kan een existentiële angst een mens overvallen en de alledaagse zekerheden verstoren. Zijn bestaan voelt dan ‘unheimisch’ aan. Alsof hij in zijn eindigheid voor de afgrond van het Niets staat, waarin zijn bestaan eindigt.

Ons bestaan “is dus een veld dat zich zowel in de tijd als in de ruimte uitstrekt” (Barrett, p236). Het kent ook zijn beperkingen in de tijd en de ruimte, zijn eindigheid. “De dood dwingt het bestaan tot tijdelijkheid.” Zijn bestaan gebeurt in de tijd. In dit gebeuren “wordt de menselijke existentie vrij voor de verwerkelijking van haar mogelijkheden” (Vloemans, p220). Dit houdt ook een verzoening in met zijn beperkingen en zijn eindigheid, met zijn mogelijke dood. Als een mens bang blijft voor zijn einde, heeft hij een beangstigend leven. 

Het begrip bewustzijn, dat dat bij Jaspers wel een rol van betekenis speelt, bij Heidegger niet of nauwelijks naar voren, evenmin als bij het taoïsme. Bewustzijn is ook volgens de Indiase vedanta-filosofie de wezenlijke aard van het zijn en kan het zijn verhelderen en verlevendigen. Het zijn wordt zich bewust in mensen. In dingen is het onbewust en inert. Ook dingen worden in diverse filosofieën beschouwd als manifestaties van ideeën van een wereldziel, kosmische intelligentie of Al-bewustzijn, ook wel God genoemd, dat zich aan ons bevattingsvermogen onttrekt. Het zijn van Heidegger lijkt een vervanging daarvoor, zoals de Encyclopedia Brittannica oppert: “a disguised quest for a kind of belief in God [...in] abtruse terminology.”

 

Natuur en techniek

In Die Technik und die Kehre (De techniek en de ommekeer, 1962) levert Heidegger cultuurkritiek, die niet aan relevantie heeft verloren. Door de dominantie van de techniek, waarmee de mens de natuur aan zich onderwerpt, dreigt hij ook zelf daaraan te worden onderworpen als een object en een middel in plaats van doel. “Er zijn volgens hem twee manieren waarop we de natuur kunnen benaderen: we laten haar uit zichzelf tevoorschijn komen of we eisen haar op... De tweede is kenmerkend voor onze tijd... Omdat de gevolgen van technische ingrepen alleen met technische middelen kunnen worden opgelost, is er een soort vicieuze cirkel ontstaan... Voor de wijze waarop wij ons uit deze gevangenschap kunnen bevrijden, volgt een inmiddels bekend stramien: wij moeten het heerszuchtig activisme achter ons laten en ons oefenen in gelatenheid” (Doorman&Pott, p33).

Schweitzer noemt dit berusting en pleit voor een meer actieve ethiek. Bij Heidegger is het veeleer een zwijgende openheid naar het wezenlijke zijn, die meditatief en passief aandoet. Zo kunnen we het nihilisme en de gehalveerde instrumentele rationaliteit overstijgen of erin meegaan. Dit thema is al eerder naar voren gekomen in CM 31 over het WTE-complex van wetenschap, techniek en economie en 74 over Habermas.

 

Betrokkenheid en onenigheid met de nazi’s

Heidegger was een denker, een filosofieprofessor. Hij volgde zijn hoogleraar Edmund Husserl op in Freiburg. Zijn moeilijke werken missen het directe appèl van Kierkegaard, Nietzsche en het literaire werk van Sartre en Camus. Hij sympathiseerde aanvankelijk met het nationaal-socialisme, waarbij hij op een charismatische wending hoopte. Hij kreeg echter al voor 1934 onenigheid met de dominante ideologie, waarna hij zich terugtrok uit de politiek. Hij heeft nooit spijt betuigd. Na de oorlog trok hij zich terug in een hut. Een andere bijzonderheid is dat hij een intieme verhouding had met zijn joodse studente Hannah Arendt, hoewel hij was getrouwd. Hij wilde aanvankelijk priester worden, maar brak in 1919 met het katholicisme na de geboorte van zijn zoon. Hij wilde wel op katholieke wijze worden begraven. Dat gebeurde in 1976. Voor een compacte biografie, zie https://spartacus-educational.com/Martin_Heidegger.htm

 

Sein und Zeit

Heideggers meest invloedrijke werk was Sein und Zeit (1927), waaruit blijkt dat de existentiefilosofie zich al eerder deed gelden dan bij Sartre, en nog eerder bij Kiekegaard en Jaspers. De titel van dit complexe werk drukt kort door de bocht uit dat ons zijn een concreet zijn in de tijd is, hier en nu, het is een ‘Dasein’. Existentie betekent letterlijk ‘bestaan’. Geen abstract bestaan, maar mijn voelbare, tastbare concrete bestaan in de wereld, dat eindig is en onderhevig aan beperkingen, vreugden, angsten, ziekten, lijden en sterven. Het is in termen van Heidegger een “zijn-ten-dode”.

De eindigheid en de angst voor de dood wordt indringend verwoord in het existentialistische verhaal van Tolstoi, De dood van Iwan Iljitsch (zie CM 34). Door dit onder ogen te zien en de ontmoeting met de afgrond van het onbekende niets niet uit de weg te gaan, kan een mens zich bevrijden en zich verder ontplooien. Zo kan hij zijn leven verdiepen voorbij de alledaagsheid van het doorsnee publiek van het ‘Men’ en het denken en handelen zoals ‘men’ doet. Veel elementen van Heideggers’ filosofie zijn verwant met die van Kierkegaard en Jaspers en keren terug bij Sartre, die zijn werk grondig heeft bestudeerd. Heidegger hield zich primair bezig met ontologie of zijnsleer, niet met de ethiek, die daarvan afgeleid kan worden, zoals Sartre laat zien.

 

https://www.indespiegel.nl/psychologie/existentialisme-je-vrijheid-gebruiken-om-je-eigen-levenshouding-te-bouwen

 

Existentiefilosofie                          2021 12 27  N a v de filosofie van Karl Jaspers

 

Existentialisme* lijkt een lege filosofie                  *dwz de filosofie van Sartre

Maar de existentiefilosofie*                                  *de filosofie van Karl Jaspers

biedt een zinvol perspectief

dat een mens een richting biedt

om zijn levenszin te vinden

 

Zonder zich aan iets te binden

door voorbij zijn grens te reiken

en voorbij zijn ‘ik’ te kijken

naar de alomvattende dimensie

in een hang naar transcendentie

 

Het existentialisme biedt

een lege vrijheid zonder zin

die ook geen vreugde biedt

Ik zie er niet veel in

Het stelt wel grote vragen

naar de zin van ons bestaan

 

Het leert ons vrijheid te verdragen

en het prikt door godsdienstwaan

in een goddeloos bestaan

waar we zelf een zin aan geven

door authentiek te leven

 

Het waarachtig religieuze

is uiteindelijk een keuze

vanuit de diepbezielde wens

te leven als een medemens

Vrijheid zonder solidariteit

raakt zijn fascinatie kwijt

en lost op in eenzaamheid

 

Onze menselijke existentie

kent een open dimensie

gericht op transcendentie

Door voorbij de grens te gaan

van een louter individueel bestaan

Want ons ‘ in de wereld zijn’

Is een vorm van samenzijn

De zin van het persoonlijk leven

is gerelateerd aan samenleven

aan een gemeenschappelijk zijn

daar wij medemensen zijn

 

De zin van ieders leven

is om medeleven door te geven

Onze vreugde te verspreiden

Een eind te maken aan het lijden

 

En ons aan de taak te wijden

om volledig mens te zijn

in een helder zelfbewustzijn

dat voorbij het ego reikt

naar het alomvattende neigt

 

En opgaat in de oceaan

die reikt voorbij de einder

een grenzeloos bestaan

waar wij zwijgend in verblijven