Civis Mundi Digitaal #119
Collectiviteit
Hoezeer ook de drie besproken boeken verschillend zijn, ze hebben in ieder geval één belangrijk kenmerk gemeen. De figuren en daarmee ook de paar hoofdrolspelers hebben in beginsel geen individualiteit. Dit komt op verschillende manieren tot uiting. De kleding is voorgeschreven en uniform. De woonomstandigheden zijn voor allen gelijk. Er is veel aandacht voor collectieve activiteiten. In Wij zijn het nummers. En toch, Wij is het dagboek van de hoofdrolspeler D-503; O-90 wordt ongeschikt bevonden om kinderen te baren, maar verlangt er wel naar; I-330 houdt zich niet aan de regels en komt in opstand. Opstand(igheid) van onaangepasten is een ander kenmerk.
Bij alle drie zijn er kenmerken die op enigerlei vorm van individu-zijn wijzen. In C.R. 133 hebben de leden van de B-klasse, de arbeidende klasse slechts nummers. De Denkers hebben namen. Hierin zijn in ieder geval aanwijzingen voor individualiteit te vinden. Ook onder de opstandelingen zien we individualiteit optreden. In Blokken wordt door de Staat overwogen de inwoners voortaan aan te duiden met drie letters en een getal. Slechts de vijf opgepakte en gestrafte leiders van de opstand worden eenmaal bij naam genoemd.
Aan het slot zien we een poel van verderf ontstaan, waarbij sterk de indruk van individueel handelen gewekt wordt. In het in Deel 1 van deze serie genoemde verhaal van Ayn Rand Anthem zien we ook dat mensen nummers zijn, dat alleen de collectiviteit telt, maar ook hier wordt dit doorbroken door de hoofdrolspeler, die aan het slot uitroept: “Het heilige woord EGO”, ten bewijze dat hij een zelfstandig individu is met een eigen identiteit[1].
De collectiviteit staat in deze drie romans voorop, is belangrijk, de enkele mens is slechts deel van het geheel en kent geen zelfstandigheid. In alle drie romans blijkt dat dit nauwelijks vol te houden is, zelfs niet met grote repressie.
Repressie en technologie
In de literatuur over Wij wordt vlijtig gewezen[2] op deze onderdrukking van de individualiteit, maar daarnaast op de alom aanwezigheid van totale controle, die zonder geavanceerde technologie niet mogelijk is, of op z’n minst niet zo efficiënt. Het is hét kenmerk van totalitarisme. Piet Ransijn laat in CM 118[3] Karl Jaspers, tijdgenoot van de auteurs, hierover aan het woord: “Jaspers waarschuwde tegen totalitarisme en technocratie, waarbij mensen ondergeschikt worden gemaakt aan wetenschap, techniek en economie. Door overstijgend denken, dat oog heeft voor het menselijk subject, zou men dit het hoofd kunnen bieden, niet door technisch-wetenschappelijk denken.” Deze technologisch ingestoken totale controle is een belangrijk element in vele dystopische romans. Het komt evenzo expliciet tot uitdrukking in C.R. 133, in Blokken komt de technologische kant hoogstens impliciet aan de orde als we afgaan op de beschrijvingen van het erin voorkomende wapentuig. Het maakt de onderdrukking er niet minder om.
Een andere opmerkelijke waarneming is dat in vele dystopieën een soort religiositeit binnensluipt[4]. De heerser of de heersende elite maakt gebruik van een vorm van rituelen, die religieus geduid kunnen worden, om aan de macht te blijven en de volgers gehoorzaam te laten zijn. In Wij zien we dat nadrukkelijk terug, voorgeschreven rituelen, unanieme herverkiezing, de naam ‘Weldoener’.
C.R. 133 kent dit fenomeen minder duidelijk. Wel beschrijft Dekker een feestdag waarbij de menigte op het centrale ronde plein, het Triomphplein, bijeenkomt rond het zich daar bevindende “monument van de triomph van het vernuft”. Er wordt geluisterd naar een concert uitgevoerd op een zich “in het binnenste van de steenmassa” van het monument bevindend “vreemdsoortig instrument”, een soort orgel met de naam “het organtium”.
De roman is gedeeltelijk een ode aan de technologie en technologische ontwikkelingen. Het is bijna een religie.
Blokken laat daarentegen weer duidelijk zien dat rituelen een grote rol spelen, hoewel het hoogste staatsorgaan een soort anonimiteit heeft. In Wij is er evident sprake van idealisering van de Weldoener, met zijn Machine; in C.R. 133 is dan meer sprake van het aanbidden van alleen de machine; in Blokken ziet de Staat zich als het middelpunt van het heelal; de Staatsmachine is volmaakt en voor de eeuwigheid opgericht. Ook hier een vorm van religiositeit.
Darko Suvin (*1930), emeritus-hoogleraar aan de McGill Universiteit in Montreal, benoemt deze macht, deze machthebbers in de dystopische roman in navolging van de Engelse filosoof Thomas Hobbes (1588-1679), die het beroemde boek Leviathan het licht deed zien, de “new Leviathans”. De nieuwe Leviathan is “op zijn minst even machtig als de oude en veel minder onderhevig aan democratische controle. […] Hij heeft de Staat nodig en gebruikt deze ook om de samenleving te hersenspoelen.” Hierbij wijst hij ook nadrukkelijk op de ontwikkelingen in de moderne samenleving.
Riemer Reinsma ziet[5] in C.R. 133 voor Nederland iets nieuws naar voren komen. “Dekkers signaleert de machine als bedreiging voor het menselijk welzijn.” Het lijkt er haast op dat de machine de macht overneemt. Reinsma wijst hier niet op E.M. Forster met het boek The Machine Stops uit 1909, dat Dekkers mogelijk kende. In een volgend deel zal aan Forster aandacht worden besteed.
Over het thema macht schrijft Byun-Chul Han[6], voormalig hoogleraar filosofie en cultuurwetenschap aan de Universiteit van de Kunsten in Berlijn, dat de vroegere machthebbers zich graag met pronk en praal lieten zien. Maar ook de publieke bestraffing hoort hiertoe. Hiervan zien we nog iets in Wij terug; in Blokken ook, maar al wat minder.
Moderner echter zou een andere vorm van macht zijn. Hierbij, en Han spreekt over een disciplinerend regiem, hetgeen bij hem de uitingsvorm van de macht is in het industriële kapitalisme, is iedereen “een radertje binnen de disciplinerende machtsmachinerie.” Het maakt de mens tot een soort machine. “Mensen worden afgericht tot arbeidsvee.” Wie in dit regiem de macht heeft blijft onduidelijk.
De heersers, de elite, de Leviathans, blijven (vrijwel) geheel buiten beeld. “Zichtbaar gemaakt worden niet de heersers, maar de overheersten”, de onderdrukten. “Opdat de macht verzekerd blijft, worden de onderworpenen in het volle licht gezet.” Ze moeten zich permanent geobserveerd voelen. “Zij verinnerlijken de controle.” Dit zien we duidelijk terug in alle drie romans. De nieuwste vorm van macht is volgens Han de infocratie, die we in een van de volgende delen van de serie zullen zien.
In Wij wordt liefde niet getolereerd, seksualiteit en voortplanting wel. Het verliefd worden van D-503 op I-330 is een uitlokkend moment voor het kunnen slagen van de opstand, omdat de Mefi de Integraal in handen wil krijgen. D-503 kan hen hier behulpzaam zijn. In C.R.133 is het minder duidelijk dat liefde niet geaccepteerd is. Voortplanting is ook hier gereguleerd. Toch ontwikkelt zich langzaam een liefde tussen Jozua en Hermine, hetgeen duidelijk is aan het slot van de roman.
Blokken besteedt nauwelijks aandacht aan deze aspecten, hoewel het fysieke onderscheid tussen mannen vrouwen wordt benoemd en er kinderen zijn. In de poel van verderf wordt door Bordewijk aangegeven dat er ook prostitutie bedreven wordt. Het gaat erom dat al deze zaken afleiden van de collectiviteit en eerder individuele acties zijn.
Zeer nadrukkelijk zien we in Wij terug dat gevoelens, liefde en fantasie uitgebannen moeten worden. Het zijn ziektes, ze verdringen het geluk deel van het collectief te zijn. De andere twee romans besteden hier minder of nauwelijks aandacht aan. De beschrijving doet echter vermoeden dat ook hier gevoelens niet gewenst worden geacht.
Gevoelens en zeker die van liefde leiden ertoe dat onvoldoende aandacht voor het collectief bestaat. Het bedreigt daarmee het collectief. Verliefden committeren zich aan elkaar en niet aan het collectief. Vandaar dat in vrijwel alle dystopische romans de liefde verboden wordt of op z’n minst zeer ontmoedigd dan wel onmogelijk gemaakt (zie ook Giovanni Rizzuto in CM 32[7]).
Belangwekkend is ook dat zowel in de romans als ook in werkelijkheid het ‘nieuwe’ systeem als een utopie wordt geïntroduceerd door de heersende elite. Pas later ontdekt het grootste deel van de bevolking dat het in een dystopie beland is.
Recht is de norm
Boeiend is dat de drie romans een bepaald strak en wiskundig element hebben. In Wij is het uitgangspunt wiskunde. Alle beschrijvingen van de stad, alle overwegingen van de hoofdrolspeler, zijn in wiskundige termen. Het gaat om rechte lijnen, om getallen, om wiskundige formules, de boulevard is een hypotenusa, de straten zijn genummerd, zijn in een vierkant geordend, het centrale plein is een vierkant, etc. Natuurlijk, er zijn uitweidingen die minder strak wiskundig zijn, vaak poëtisch, maar soms volgens recensenten ook overbodig, afbreuk doend aan het strakke wiskundige karakter.
In CR. 133 is dit nog meer het geval. Weliswaar zijn de straten haaks op elkaar geordend, zijn de gebouwen maximaal zes verdiepingen hoog, zijn de onderlinge verbindingen strak en recht. Gebouwen en straten dragen slechts nummers. Alleen het centrale plein is rond, maar daarmee wederom een wiskundige formule. Deze roman is veel beeldender, weidt zeer veel meer uit, gebruikt meer woorden.
CR. 133 heeft nadrukkelijk een verwijzing naar het socialisme, naar het communisme in zich, zowel naar de negatieve als de positieve kanten. Het gaat over recht en onrecht. Dit speelt in Wij totaal niet. In Wij gaat het om vrijheid, om onvrijzijn en als gevolg ervan geluk. Het individu is hier niets, alleen het collectief, wij dus, telt. Duidelijk is de verwijzing naar mogelijke ontwikkelingen, wanneer slechts het wij telt. Alles is gepland,
Blokken is in deze zin het absolute minimum; geen uitweidingen, slechts het hoogstnoodzakelijke om de boodschap over te brengen is vermeld. Maar ook hier, rechte straten, vierkante pleinen, nummers. Slechts de stadskern, centraal gelegen, heeft een andere vorm, maar vooral ook het karakter van een oude stad, bijna Middeleeuws; sterker, het is de rest van de oude stad en nu een “kapitalistisch museum”. Hier ligt wel weer een verbinding met Wij, waarin een oud huis overgebleven is aan de rand van de stad, bij de Groene Muur. Maar ook hier: gelukkig zijn betekent in alles de Staat te volgen.
http://empiregroupltd.blogspot.com
Literatuur en architectuur
Efraim Sicher, professor Engelse literatuur aan de Ben Gurion Universiteit in de Negev[8], verwijst naar Dostojevski’s Winterse opmerkingen over zomerse indrukken uit 1863, waarin deze na zijn bezoek aan Londen waarbij hij ook het ‘Crystal Palace’ bezocht, zich niet bepaald vleiend over het gebouw uitliet. Volgens hem vertegenwoordigde “‘Crystal Palace’ een apocalyptische nachtmerrie van Babylon, waar Baal aanbeden werd. De allesverslindende goddelijke Mammon bood de massa’s een ontsnappingsmogelijkheid van de strenge onderdrukking, niet in een religieuze redding, maar in de verdorven wereld en de dranklokalen van Londen’s Haymarket en Whitechapel.” Bij Zamjatin, die zich stevig heeft beziggehouden met Dostojevski, is “de glaspaleis-utopie werkelijk gebouwd en waarborgt de muur-omsloten stad van de Vereende Staat de mensheid gelukzaligheid.”
Niet verwonderlijk dat er ook geschreven is over de relatie tussen Wij en stedenbouw. Jana Culek, architecte te Delft, probeert, niet als eerste overigens[9], de tekst van Wij, met de beschrijving van de stad, en architectuur te verbinden[10]. “Mathematische logica, rationalisatie, standaardisatie en herhaling van vormen door ritmen op diverse niveaus structureren de wereld van Zamjatin en Hilbersheimer.” De laatste een Duits-Amerikaanse architect (1885-1967) wordt tot de ‘modernisten’ gerekend, evenals bijvoorbeeld Le Corbusier. Opmerkelijk is de mededeling[11], zonder nadere toelichting of literatuurreferentie, van Suvin, dat Zamjatin niets ophad met het werk van Le Corbusier.
Hilbersheimer propageerde met zijn ‘Metropolisarchitectuur’ een boek over architectuur en ‘urban theory’, de theorie omtrent stedenbouw, in 1927 een nieuwe aanpak voor stedenbouw. Deze richting, het modernisme, kent in Nederland enige beroemde architecten, zoals Gerrit Rietveld.
Wanneer ook het ‘Nieuwe Bouwen’ tot het modernisme gerekend kan worden en dat is niet onlogisch, zien we een lange rij Nederlandse architecten betrokken. Direct doemt dan ook het begrip ‘nieuwe zakelijkheid’ op. Er is dus zeker een verband te zien tussen literatuur en architectuur. Beide omvatten volgens Culek denkbeeldige werelden en samenlevingen als reactie op de historische en huidige situatie. Hilbersheimer is volgens Culek “duidelijk een volgeling van de functionele denkrichting; hij ziet ordening, controle, wiskunde en industriële productie als positieve en uiterst productieve condities voor zijn werk en voor de ontwikkeling van de maatschappij.”
Dat ligt bij Zamjatin anders: “hij ziet dezelfde zaken als zorgwekkend en, op de lange termijn, als problematisch.” De overeenkomsten tussen beiden leveren echter totaal verschillende uitkomsten. Culek over beide voorbeelden: “in de letteren worden concepten als controle, ordening, industriële productie en standaardisatie als onderdrukkend voor de menselijke samenleving beschouwd, terwijl dezelfde concepten in de architectuur als productieve methoden om een stedelijke omgeving te creëren worden gezien.”
Niet onbelangrijk is dat Hilbersheimer, aldus Culek, “zijn project ‘meer een necropolis dan een metropolis’ noemde en een ‘steriel landschap van asfalt en cement, onmenselijk in alle opzichten’”. Hiermee vallen utopie en dystopie uiteindelijk weer samen. Haar slotzin: “Beiden stellen een alternatief voor de status quo voor met als doel de toekomst anders te denken, te veranderen en misschien te verbeteren.”
Ook Dautzenberg gaat kort in op stedenbouw en literatuur, doordat hij aangeeft: “De stad die in Blokken beschreven wordt, vertoont opvallende gelijkenissen met het ideaalbeeld van een stad zoals dat door Mondriaan werd geformuleerd in zijn constructivistische vlugschrift Le Néo-Plasticisme. In die brochure schreef Mondriaan dat de uit beton opgetrokken grootstad de ideale plaats is waar het constructivisme zich kan ontplooien.
In de beschrijving van die stad duiken frappante parallellen op met die van de hoofdstad uit Blokken. Alles is er vierkant en uit beton, en de natuur beperkt zich tot gazons, binnenhoven en bloemen op de vensterbank. Net zoals de Staat verkiest Mondriaan de anonieme kunstenaar en wetenschapper boven individuele bekendheid.”
De antropologe Melyn McKay laat zien[12] dat verticaliteit en binnen/buiten, het fenomeen grens, in science-fiction belangrijke ruimtelijke motieven zijn, die de samenleving beschrijven. “Verticaliteit geeft de fysieke en ideologische afstand in en tussen samenlevingen weer, zoals ook ‘othering’ door de binnen/buiten dichotomie.” Zij verwijst hierbij ook naar Wij. Verticaliteit wordt in veel dystopische romans gebruikt om de afstand tussen de heersende elite en het plebs aan te geven; plebs dat veelal ook nog ondergronds tewerkgesteld is of zelfs woont.
In algemene zin geeft de verticaliteit de hiërarchie weer. In Wij beschrijft D-503 hoe de Weldoener boven op de Kubus op het centrale plein zit, hoog verheven boven de nummers. In Blokken begeeft de Raad zich in de gondel van 4, het grote luchtschip, boven de inwoners en ziet de afwijkingen van de rechte lijn, de beginselen van de chaos, de wanorde ontstaan.
In C.R. 133 zien we dit terug in de ordening van de inwoners in verschillende hiërarchische lagen, waarbij de Arbeiders de onderste klasse vormen. De glazen muur geeft in Wij de grens aan tussen de normaliteit van de stadse nummers en de chaotische, ‘onleefbare’ wereld van de wilden aan de andere kant van de muur. D-503 ontdekt tot zijn ontsteltenis dat dit beeld niet klopt. Hij laat ook O-90 daar naartoe vertrekken, wanneer ze zwanger wordt, hetgeen verboden was. In Blokken schermt de Staat zich af van andere staten door de oorlogsdreiging te hanteren. In C.R. 133 grijpt de regering in en vernietigt het andere. De fysieke grens is tevens een ideologische grens in deze romans. Inclusie en exclusie, die samenhangen met deze ideologische grenzen worden gebruikt door degenen die er het meest van profiteren, aldus McKay.
Bespiegeling
Wij wordt wel als het prototype van een dystopische roman gezien, waarbij voorbijgegaan wordt aan het eerder verschenen De Republiek van het Zuiderkruis van Brjussof uit 1905, hoewel er ook goede argumenten zijn om dit geschrift niet als prototype te zien, omdat zo vele elementen anders zijn dan in Wij. De opvolgers, zoals Brave New World en 1984 komen hiermee veel beter overeen. Ze worden internationaal, ze zijn immers alle drie in ieder geval in het Engels, maar ook in andere talen, beschikbaar, meestal als de ‘Grote Drie’ van de dystopische romans beschouwd. In al deze romans ontbreken werkelijke individuen vrijwel geheel en zijn ze verworden tot mechanismen, tot technische automaten, als het ware. Op dat ene individu na dat zich, op z’n minst tijdelijk, verzet.
Het is intussen duidelijk dat Blokken zich kan meten met de eerdergenoemde werken. De relatieve onbekendheid hangt ongetwijfeld samen met het feit dat pas laat vertalingen in Engels, Duits en Italiaans[13] beschikbaar zijn gekomen. De laatste versie had een goede pers. Bordewijk heeft zich lang verzet tegen Duitse vertalingen van zijn werk door zijn ervaringen in de Tweede wereldoorlog.
Het is Maurits Dekker niet gelukt om een roman op hetzelfde niveau te schrijven, hoewel er vele boeiende elementen inzitten. En, het als filmscript een toekomst te voorspellen als een zeer beroemde film is ook wat waard. Helaas is met die opmerking nooit iets gedaan.
We hebben gezien dat er in de literatuur over Bordewijk nagedacht is over hoe Blokken in te passen in een richting in de kunsten. Expressionisme, surrealisme, magisch realisme, nieuwe zakelijkheid, constructivisme, alles kwam langs. Bij Jana Culek zagen we voor Wij een indeling bij de ‘modernisten’, mede onder invloed van haar kennis van ontwikkelingen in de architectuur. Suvin spreekt bij Wij over “een groteske, Kubistische vorm van allegorie” en tevens over “Kubistische textuur”, hoewel Zamjatin geen groot bewonderaar was van deze richting in de schilderkunst. In de literatuur werd het nooit een erg duidelijke separate richting, noch een richting die veel aanhangers had; het werd onder het modernisme geschaard.
In zijn proefschrift[14] wijst Adam Stock erop dat in de dystopische literatuur uit de periode tussen het einde van de Eerste Wereldoorlog en 1955 zowel geëxperimenteerd werd met stijl en inhoud als taal. Deze beide werden opgerekt in literair modernisme. Stock noemt de door hem bestudeerde dystopische romans uit deze periode, Wij, Brave New World, Nineteen Eighty-Four en twee hier verder niet te bespreken romans van John Wyndham, modernistische dystopia’s.
Stock: ”Ik wil de innovatieve nieuwe wegen van denken over de menselijke geest en over opvattingen van het zelf, die in deze geschriften onderzocht worden, beklemtonen, evenals het gebrek aan een solide of veilig eind, en hun zorgen over de herinnering aan en het verlies van een meer volmaakt verleden.” Bij Zamjatin ziet hij zowel elementen van het neo-realisme, het kubisme als het post-impressionisme, maar in overkoepelende zin het modernisme.
Hiermee wordt de aandacht gevestigd op hoe het verleden van de samenlevingen in de romans aan de orde komt. Een studie[15] over dit onderwerp laat zien dat het falsificeren van het verleden in vele dystopische geschriften een standaardprocedure is. In sommige wordt totaal geen aandacht aan het verleden besteed, in andere wordt aangegeven dat het verleden een verboden terrein is.
Hier telt alleen de huidige werkelijkheid die als waarheid wordt gepresenteerd en dan ook steeds wordt aangepast als dat door de elite noodzakelijk wordt geacht. Iets anders denken kan niet, de gepresenteerde waarheid wordt de doctrine van de elite. Dit gebeurt mede om de identiteit en individualiteit te onderdrukken en uiteindelijk te laten verdwijnen.
Hier horen ook “de persoonlijkheidscultus, de de-individualisatie van bewoners en tegenstanders, de terreur, de afwezigheid van intimiteit, de voortdurende crisis en oorlog, de manipulatie met behulp van informatie, educatie en het gesproken woord e.d.”, bij. Al deze aspecten zien we in beperkte mate terug in de drie besproken romans. De genoemde studie gaat specifiek verder in op Wij en Brave New World. Zoals de auteur stelt is in de eerste “de bewuste en collectieve manipulatie van het collectieve geheugen bijna perfect”, in diverse verwijzingen naar het verleden.
Zamjatin benadrukt overigens meer het verlies van identiteit als zodanig dan het misbruik van het collectieve geheugen. Toch zou er sprake zijn van reflectie, van wakker worden voor een voorlopig onbestemd gevoel van ‘er is iets anders’, in ieder geval bij de hoofdrolspeler van Wij, hetgeen mede veroorzaakt wordt “door verliefd worden, door liefde, door Eros.” Het collectieve geheugen kan dus als het ware uitgewist worden of de samenleving en de bewoners zijn zo stevig geïndoctrineerd dat het verleden niet belangrijk meer is. Ook in C.R. 133 en Blokken wordt slechts beperkt gerefereerd aan het verleden en dan nog in negatieve termen; het heden is hier de volmaakte toestand.
Als we de besproken Nederlandse romans in het licht van bovenstaande bezien, geldt dat Blokken in de door Stock genoemde categorie van modernistische literatuur thuishoort. Voor C.R. 133 ligt dit wat genuanceerder, maar ook hier zijn er voldoende elementen voor aanwezig.
Eveneens vinden we de in Deel 1 (CM 115) genoemde kenmerken van een dystopie in alle drie de boeken terug. Boeiend is dat ze ook laten zien dat fantasie ons veel kan vertellen over de wereld waarin wij nu leven. Hier komen we ook de paradox tegen dat fantasie en vrije meningsuiting een boek als Wij opleveren en fantasie in Wij een ziekte is die met een herseningreep opgelost kan worden, waarmee vrijheid wordt opgegeven en geluk ontstaat.
Het Coronatijdperk
In de vorige delen van deze serie kwamen geschriften aan de orde waarin epidemieën een rol speelden. De vergelijking met de huidige tijd werd daardoor gemakkelijk. De hier gepresenteerde romans kennen geen van drieën een epidemie. Daardoor zijn de talloze elementen in de romans niet af te leiden uit activiteiten tijdens een pandemie of uit in verband daarmee genomen maatregelen. Toch bestaan er de nodige overeenkomsten tussen de romans en de huidige tijd. Een korte analyse.
In Deel 1 (CM 115) kwam het begrip dystopie uitvoerig aan de orde. Het werd, in het kort, beschreven als een wereld of een plek waar het niet goed toeven is, waar je niet wilt leven. Adam Stock geeft hierop nog een duidelijke aanvulling. “Dys-topia is niet alleen een ‘slechte plek’, maar één waar vervelende dingen gebeuren in het leven van een hoofdrolspeler.”
Als we de kenmerken van dystopische romans langslopen zien we niet alleen in de besproken romans, maar ook in de huidige tijd de intensieve controle door de staat terug. Het is zoals Christoph Lütge, hoogleraar ethiek aan de Technische Universiteit München en Michael Esfeld, hoogleraar wetenschapsfilosofie aan de Universiteit van Lausanne, in hun gezamenlijke boek[16] schrijven, een gevecht tegen het virus met repressieve politieke maatregelen. Het gevecht leidt tot uitgebreide controle, een controle met technische middelen. De controle is niet zo strikt als in de romans, hoewel in sommige landen het er wel heel dichtbij komt of zelfs is. In China is er geen speelruimte meer, er heerst totale controle, veelal ook digitaal, voor het individu bij een lockdown, die ook nog eens zeer snel en gemakkelijk wordt ingevoerd. In Australië, Canada en Oostenrijk lijkt de repressie ook die kant op te gaan.
De bekende Duitse filosoof Peter Sloterdijk[17] vraagt zich af of het digitale Leninisme van China “ook niet geschikt is voor export. […] Sociaalcybernetica is trendy.” Hij wordt bijna op zijn wenken bediend. De technische controle zien we terug in de Coronapas, de Corona Toegangs Pas (CTP), de Coronacheck-app, het vaccinatiebewijs, het coronabewijs, het COVID-19 certificaat, hoe het ook allemaal heten mag. Bij het passeren van een grens tussen landen verschijnt een SMS in de smartphone, waarin gewezen wordt op de regels in het desbetreffende land.
In Wij is er het Operatiegetuigschrift, een ‘avant-la-lettre’-variant op dit thema. Er wordt nu isolatie of quarantaine opgelegd en gecontroleerd, mondneuskapjes zijn verplicht, reizen is lastiger of onmogelijk gemaakt. Veel landen vereisen een digitale aanmelding of een gezondheidsverklaring. Persoonlijke vrijheden worden aldus beperkt. Het is de werkelijkheid van het disciplinerende regiem dat Han boven noemde. Sloterdijk, die in een eerder artikel in CM 116[18] al duidelijk was over de staat, ziet hier ook “het verlangen van de uitvoerende macht om eindelijk weer eens stevig verder te kunnen regeren, zonder de vervelende scheiding der machten, weer naar boven komen. Een beetje quasi dictatuur op zijn tijd, heerlijk!”
Het algemeen belang staat op dit moment ver bovenaan. In een crisis kan men moeilijk anders, is steeds weer het argument. Er heerst angst; angst wordt aangewakkerd; er wordt wel gesproken over een angstepidemie. Vrijheid is er in de dystopieën niet of nauwelijks meer. Ook daar is, met de nodige nuances, in de huidige tijd op heel veel fronten het nodige van te merken. Individuele vrijheid staat ter discussie.
Er is een expertenelite die veel bepaalt, ook al heet het dat er slechts advies gegeven wordt. Ja, uiteindelijk bepaalt de regering, de overheid, waarbij de democratische controle, in de diverse landen verschillend, minder of geen rol speelt. David Cayley[19], Canadees schrijver en filmmaker, die zich uitvoerig bezighoudt met filosofische ontwikkelingen in relatie tot de samenleving, spreekt hier over politici die “bescherming zoeken achter de rokken van de wetenschap”. Slechts die informatie die van belang is om de ingezette lijn te ondersteunen wordt breed uitgemeten[20]. Dissidente opvattingen krijgen beperkte ruimte of worden niet getolereerd, terwijl Sloterdijk aangeeft: “Meningsverschillen zijn natuurlijk, gezond en onvermijdelijk.”
Diverse media doen warempel aan zelfcensuur. Er ontstaat een kloof in de samenleving tussen degenen die zich (grotendeels) gedragen als verlangd en degenen die zich ertegen verzetten, al dan niet goed geargumenteerd. Een deel van de bevolking wordt in de hoek gezet. Weerstand groeit echter. Dit is het onherroepelijke gevolg van stigmatiseren. In de dystopische roman leidt dit onherroepelijk tot opstand, tot heftig verzet, met alle gevolgen van dien. Het is aan ons, aan de samenleving en uiteindelijk de overheid om deze ontwikkeling te vermijden en op het juiste moment de teugels te laten vieren. Het helpt ook niet dat de landen om ons heen, in hetzelfde schuitje zittend, een andere en veelal beter te begrijpen koers varen.
Samenvattend, het belang van het collectief, van het algemeen belang wordt ook nu afgezet tegen dat van het individu, waarbij de laatste het onderspit delft. Het hieraan gekoppelde machtsgebruik, de repressie is nu subtieler, maar wel steeds aanwezig. De romans laten zien waarheen het kan afglijden, zeker wanneer alles met goede bedoelingen en logisch klinkende argumentatie lijkt te beginnen.
Alles overziend is de samenleving van vandaag de dag er een met vele beperkingen die er eerder niet waren. De plek waar we samen leven is er minder plezierig op geworden. Voor velen zelfs veel slechter. We willen terug naar de tijd voor corona. Als we dit bezien is er nu een vorm van dystopie voor ons allen, maar ook voor de individuele mens, die persoonlijk meer geraakt kan zijn door de huidige omstandigheden.
Tot slot
Nergens in de besproken romans is duidelijk wie de staat is, welke groepering zich erachter verschuilt. Er moet iets dergelijks zijn. Maar in geen van de drie romans wordt duidelijk uitgesproken hoe het zit. In Wij komen we de Weldoener tegen, de grote leider. In C.R. 133 wordt gesproken over regering en de eerste klasse van de Denkers-klasse. In Blokken is er de Raad, een gezelschap van anonieme mannen en vrouwen, dat op een moment toch even uit individuen lijkt te bestaan. Reinsma meent dat het feit dat bij een meningsverschil een lid de Raad verlaat erop wijst dat de leden van de Raad “geen gesloten groep los van de bevolking vormen.” Andere recensenten denken daar anders over. Het wordt dus aan onze fantasie overgelaten hoe de staat in deze romans precies geleid wordt. In de volgende delen in deze serie zullen we zien dat dit patroon zich doorzet, maar dat soms wel heel nadrukkelijk ook deze verborgen wereld zichtbaar wordt. Sloterdijk vindt deze ‘onzichtbaarheid’ passend bij de huidige tijd die hij “neo-feodalisme op verborgen semi-socialistische basis onder een kapitalistisch-democratische superstructuur” noemt, waarin “onze feodale heersers obscuur zijn, en het willen blijven.”
Noten
[1] Hoewel Ayn Rand zich er zelf nooit over heeft uitgelaten is het bijna ondenkbaar dat zij Wij niet gelezen heeft. Er zijn veel overeenkomsten, maar ook duidelijke verschillen. Anderzijds wordt geargumenteerd dat dystopische romans zich meestal afzetten tegen algemeen menselijke conventies, waardoor het erop lijkt dat de diverse schrijvers door elkaar geïnspireerd zijn, edoch in werkelijkheid slechts op eenzelfde manier afstand nemen van de conventies. Saint-Andre gaat uitgebreid op beide auteurs en hen werk in.
Zie: St-Andre P: Zamyatin and Rand. J Ayn Rand Studies 4: 285-304, 2003 (ook: https://stpeter.im/writings/rand/zamyatin-rand.html)
[2] Damnjanovic I: Political violence, technology, and the birth of modern dystopia. 2016 https://www.academia.edu/30786486/Political_Violence_Technology_and_the_Birth_of_Modern_Dystopia
[3] Ransijn P: Ethische filosofie in de 20e eeuw. Deel 3B: De existentiefilosofie van Jaspers en Heidegger. https://www.civismundi.nl/index.php?p=artikel&aid=6949
[4] Mihalache D.D: The transfer of religious substance in the dystopian societies. https://www.academia.edu/15115544/THE_TRANSFER_OF_RELIGIOUS_SUBSTANCE_IN_DYSTOPIAN_SOCIETIES
[5] Reinsma R: Van hoop naar waarschuwing. Proefschrift UvA, 1970
[6] Han B: Infokratie. Mathes & Seitz, Berlijn, 2021
[7] Rizzuto G: Filosofische bespiegelingen over liefde en vriendschap. Civis Mundi 32, 2015 (https://www.civismundi.nl/?p=artikel&aid=2652)
[8] Sicher E: The last utopia: Entropy and revolution in the poetics of Evgeny Zamyatin. History of European Ideas, 13 (3): 225-237, 19911991 (https://doi.org/10.1016/0191-6599(91)90183-Y)
[9] Sicher wijst in zijn publicatie in voetnoot 17 o.a. op een artikel uit 1988.
[10] Culek J: The social and spatial forms of WE and Metropolisarchitecture. Writingplace Journal for Architecture and Literature 4:50-69, 2020
[11] Suvin Darko: Reflections on what remains of Zamyatin’s WE after the change of Leviathans: must collectivism be against people? https://darkosuvin.files.wordpress.com/2021/04/what_remains_of_zamyatin_s_we_after_the.pdf
[12] McKay M: Utopian places, thirdspaces: Science fiction landscape as analytic framework. https://www.academia.edu/20053199/Utopian_Places_Thirdspaces_Science_fiction_landscape_as_analytic_framework
[13] Gravagnuolo B: <<Blocchi>>, il totalitarismo è un sogno cubista. L’ Unità 5 ottobre 2002 (https://archive.org/details/unita_2002-10-05/page/n28/mode/1up?view=theater)
Citi M: La distopia del mondo felice. (http://librinuovi.net/3466/la-distopia-del-mondo-felice)
[14] Stock A: Mid Twentieth-Century Dystopian Fiction and Political Thought. Doctoral Thesis Durham University, 2011 (http://etheses.dur.ac.uk/3465/)
[15] Mihalache D.D: The political role of memory and identity in dystopian societies. https://www.academia.edu/10076881/THE_POLITICAL_ROLE_OF_MEMORY_AND_IDENTITY_IN_DYSTOPIAN_SOCIETIES
[16] Lütge Chr., Esfeld M: Und die Freiheit? riva Verlag, München, 2021
[17] Sloterdijk P: Uiteenlopende interviews met verschillende journalisten, gebundeld in: Der Staat streift seine Samthandschuhe ab, Suhrkamp, Berlin, 2021
[18] Rutgers M.J: Een econoom over pandemieën. Civis Mundi 115, 2021 (https://www.civismundi.nl/?p=artikel&aid=6802)
[19] Cayley D: The prognosis. Literary Review of Canada. A Journal of Ideas. October 2020
[20] Zie ook de bespreking van het boek van Ruechel in dit nummer van CM