De aardse natuurvisie van Nietzsche
Deel 1: Typering van Nietzsche’s filosofie

Civis Mundi Digitaal #121

door Piet Ransijn

 

Inleiding: verbinding van de aarde en de natuur

Aan het boek van Manschot ging enige eerdere studie van Nietzsche vooraf. In dit inleidende Deel 1 volgen enkele typerende bevindingen wat betreft Nietzsche’s visie.  In Deel 2 volgt de ecologische Nietzsche-interpretatie van Manschot. Het commentaar in Deel 3 plaatst deze interpretatie weer in bredere context, die teruggrijpt op Deel 1. Manschot geeft nauwelijks een algemene typering van de filosofie van Nietzsche. Zijn weergave van Nietzsche’s filosofie van de aarde als is wat eenzijdig, zoals hij aangeeft in de titel. Het heeft een meerwaarde zijn interpretatie te beschouwen in een ruimer kader, waarvan acte.

De laatste decennia werd duidelijk “dat er in de relatie tussen de mensen en de aarde iets fundamenteel mis moet zijn gegaan in de moderne cultuur.” Dat voelde Nietzsche aan het eind van de 19e eeuw al intuïtief aan. Daarom ontwikkelde hij “een nieuwe filosofie waarin niet de mens centraal staat maar de aarde” (p12), gebaseerd op zijn urenlange wandelingen in de natuur, dagelijks een uur of zes. “We maken er de geboorte mee van wat wij nu ecologische bewustwording zouden noemen” (p15).

Nietzsche probeerde zijn dagelijks leven te verbinden met de aarde en de natuur om hem heen. Hij zag de aarde niet als “een ontzield hemellichaam... De aarde wordt herontdekt als levende entiteit, als het ontzagwekkend andere, grotere, als een werkelijkheid die zichzelf niet laat toe-eigenen en in bezit nemen... De tijd is rijp voor een ethiek van ecologische solidariteit en een wereldburgerschap.” Nietzsche voelde zich reeds een vaderlandsloze Europeaan en nam afstand van Duitsland. In ‘Wij vaderlandslozen’, schrijft hij “Wij zijn in het algemeen niet ‘liberaal’, wij werken niet voor de vooruitgang, [...noch voor] een rijk van middelmatigheid... Wij zijn geen humanisten... Wij zijn... goede Europeanen” (Fröhliche Wissenschaft, aforisme 377).

In het contact met de natuur werd de “figuur geboren die Nietzsche de ‘vrije geest’ gaat noemen” (p19). Zijn “wandel-filosofie” komt naar voren in boeken met de volgende titels: Menselijk, al te menselijk (1878-80), Morgenrood (1880), De wandelaar en zijn schaduw (1881) en De vrolijke wetenschap (1882), en vooral in Aldus sprak Zarathoestra (1883-85). 

Een groene Nietzsche 

De dood van God en het nihilisme

Nietzsche was een domineeszoon, voorbestemd om in het voetspoor te treden van zijn vader, die overleed toen hij vijf jaar was. Hij ging echter andere wegen. Na de kostschool studeerde hij klassieke filologie. Hij blonk uit in dat vak en werd al op zijn 24e hoogleraar te Basel in 1869. Om gezondheidsredenen, een oogkwaal en hoofdpijn, mogelijk vanwege syfilis, en vanwege kritiek op het gevestigde onderwijs, nam hij in 1879 ontslag en leefde hij van een toelage van de universiteit als vrije filosoof. Door een natuurlijk leven probeerde hij zijn gezondheid te verbeteren, maar bleef kwakkelen, tot hij in 1889 instortte, mogelijk vanwege de syfilis, die hij opgelopen zou kunnen hebben bij incidenteel bordeelbezoek, hoewel hij zeer ascetisch leefde. Na zijn instorting werd hij door zijn moeder en zijn 2 jaar jongere zus verzorgd. Het leven van Nietzsche dat nauw samenhing met zijn filosofie, wordt beknopt beschreven door Paul van Tongeren in een inleidend boek Nietzsche, besproken in dit nummer.

De meest ingrijpende gebeurtenis in Nietzsche’s leven was de dood van God, aangrijpend verwoord in Fröhliche Wissenschaft in het beroemde aforisme 125. Het verlies van zijn geloof in God en het onvermogen om in iets anders te geloven zette zijn leven op zijn kop en beroofde zijn leven van zin en doel. Nietzsche’s leven en denken kan worden beschouwd als een zoeken naar een alternatief voor God en een zoeken naar zingeving en nieuwe waarden. Daarnaast is er een analyse van het hoe en waarom van de dood van God, het christendom, de socratische en platoonse filosofie, die daartoe hebben bijgedragen.

Hij zoekt zijn heil achtereenvolgens in het Griekse verleden, dat voorbij is en niet meer terukomt, in de filosofie van Schopenhauer en in de muziekdrama’s van Richard Wagner, waarvan de pathetiek, bombarie en belangrijkheid en de religieuze strekking niet paste bij zijn ingetogen, diep bewogen leven. Vervolgens wendt hij zich naar het aardse leven in zijn liefde voor het levenslot, ‘amor fati’, in de leer van de eeuwige kringloop, de Übermensch en de wil tot macht. Deze alternatieven voor God konden “het heiligste en machtigste wat de wereld ooit bezat” echter niet adequaat vervangen met een vergelijkbare alles overstijgende zinverlening.

De grauwe gedaante van het nihilisme, het ontwaarden van de hoogste waarden en het ontbreken van een levensdoel, als de consequentie van de dood van God als de bron van hogere waarden, bleef hem achtervolgen. Hij kon er geen vrede mee hebben zoals de laatste mensen “met hun pretje voor de dag en hun pretje voor de nacht” (Alzo sprach Zarathustra, Vorrede). Nietzsche zocht naar diepe, blijvende zin en vervulling, maar vond deze niet permanent in het aardse leven, dat beperkt en voorbijgaand is, tijdelijke en geen eeuwige vreugde biedt, ondanks zijn weinig plausibele leer van de eeuwige terugkeer van hetzelfde.

Het verlies van de ooit zo hoog geëerde waarden door de dood van God als fundament ervan was voor Nietzsche een buitengewoon aangrijpend gebeuren, dat zijn schaduw vooruit wierp. Hij voorzag dat de wereld “in krampen zou liggen” en langs de rand van de afgrond zou gaan en zocht naarstig naar waarden en visie, die perspectief kon bieden op een leven dat de moeite waarde was om te leven, waarbij de mensheid zich verder kon ontplooien naar een hoger stadium van waardenverwerkelijking en een hogere vorm van mens-zijn: de Übermensch.

Maar welke waarden? Dat werd niet helemaal helder. Duidelijk is dat het ging om aardse, niet om bovenaardse waarden en om verbondenheid met de natuur. Er zou een eindstrijd komen, te vergelijken met de Godenschemering in de Germaanse Edda-liederen, die zou eindigen met de geboorte van een nieuwe wereld, met nieuwe goden en nieuwe waarden (zie aan het eind van Deel 3). Nietzsche’s filosofie van de aarde dient te worden gezien in de context van de dood van God als antwoord op het daaruit voortvloeiende nihilisme. 

De Übermensch stond in schril contrast met Nietzsche’s beklagenswaardige gezondheidstoestand 

Persoonlijke betrokkenheid

Nietzsche was al jong de filosoof die mij het meeste aansprak. Ik hoorde voor het eerst van hem bij godsdienstles op de HBS. Eigenlijk waren het lessen in filosofie, waarin werd gerept van zijn ‘emotionele atheïsme’ in de beroemde woorden ‘God is dood’. Ik las boeken over hem van o.a. Antoon Vloemans, Josphine Meijer, Karl Jaspers (Nietzsche und das Christentum, vertaaldin Leonardo en Nietzsche), F. Reddingius-Salomonson, het proefschrift Nihilisme en cultuur van mijn voormalige hoogleraar sociologie J. Goudsblom en van Walter Kaufmann, Nietzsche: Philosopher, Psychologist and Antichrist. Daarnaast selecties uit werken van Nietzsche. Een weg tot Nietzsche van Reddingius vond ik het meest complete boek, uitvoerig onderbouwd met citaten en zijn levensbeschrijving. Daarom volgt ter inleiding op het boek van Manschot een beknopte en gedeeltelijke weergave van Reddingius’ conclusies omtrent Nietzsche’s filosofie. Het is dan interessant is om te zien in hoeverre deze algemene contouren van Nietzsche’s filosofie in Deel 2 bij Manschot tot zijn recht komen en overeenkomen met zijn interpretatir.

Mijn achtergrond, geboren en getogen op een boerderij tussen de dieren, is op een andere manier verbonden met de natuur dan die van Nietzsche, van jongs af aan in direct contact met de natuur. Koeien melken en kippen voeren, hooien,  bieten dunnen, aardappelen rapen, bonen plukken enz. geeft een directe connectie met de natuur. Nietzsche wandelde veel. Hij hoefde niet naar school te fietsen langs de groene weiden en het glinsterende water, want hij zat op een dorpsschool en daarna op een kostschool. Opgegroeid in verbondenheid met de natuur en heb ik zo minder last gehad van de onnatuurlijke, nihilistische stadscultuur, waaruit ik me dagelijks kon terugtrekken op de boerderij.

Het boerenleven is de laatste decennia onnatuurlijker geworden en verworden tot agrarische industrie, hoewel boerenleven en het werken met paard en wagen niet geïdealiseerd dienen te worden, want het was hard werken met vaak weinig reflectie. Boeren waren zelden filosofisch aangelegd, uitzonderingen daargelaten. Een boer bij wie ik werkte, schreef gedichten, hoorde ik na zijn overlijden, zoals ook een oom van mijn vrouw. Boeren leven in symbiose met de natuur en hun dieren, die van hun zorg afhankelijk zijn, zoals zij afhankelijk zijn van de dieren en het land voor hun levensonderhoud. Het zorgen voor dieren en gewassen is een heel andere relatie dan vrijblijvend wandelen.

Mijn achtergrond is ook een andere dan die van Henk Manschot, die evenals Nietzsche op een kostschool zat. Daarna werd hij franciscaan. In de jaren zestig werd hij weer student en deed hij in Parijs mee met de ‘culturele revolutie’. Daarna zocht hij in een groeiend milieubewustzijn een eenvoudige levensstijl naar het voorbeeld van Nietzsche. Hij was hoogleraar aan de Universiteit voor Humanistiek te Utrecht.

Henk Manschot

Oosterse filosofie

Verder leerde ik mediteren, transcenderen en verstillen en deed dat vaak in de natuur. Dat gaf een bijzondere verbondenheid, nog meer dan bij wandelen, met de natuur als ontzagwekkend levend geheel. De oosterse filosofie inspireerde mij meer dan die van Nietzsche, die op het tweede plan kwam te staan. Het betrof vooral het taoïsme en de Indiase vedantafilosofie, de leer van ‘Atman is Brahman’ van de Oepanishaden. Hoewel zijn vriend Paul Deussen een vooraanstaand indoloog was, die de Oepanishaden heeft vertaald, heeft Nietzsche zich niet verdiept in de Indiase filosofie, die hij mogelijk te ascetisch en wereldverzakend vond, met uitzondering van hymnen van de Rigveda, waaruit hij soms citeerde.

Nietzsche heeft zich evenmin verdiept in de aards gerichte Chinese filosofie en ethiek, die hij mogelijk te conservatief en traditioneel gericht vond. Lao Tse leerde evenals Nietzsche dat de cultuur tegennatuurlijk en hypocriet was geworden. Hij bepleitte eveneens een natuurlijke leefwijze in overeenstemming met Tao, de natuurwet en wereldgrond. Bij Nietzsche ontbreekt een dergelijk beginsel, dat bij Griekse filosofen wel aanwezig is. Bijv. de Logos van Heraclitus en de stoïcijnen.

Religieuze principes, wetenschappelijke wetmatigheden, morele beginselen en voorbeelden van ‘hogere mensen’ werden door Nietzsche gewogen en te licht gevonden. De aarde en de natuur bleven over als een tegenstrijdig geheel met de wil tot macht als aanvechtbare basale drijfveer. Nietzsche had geen oog voor de sympathie en samenwerking die het leven op aarde kenmerkt volgens recenter onderzoek. Zijn filosofie van de aarde biedt weinig houvast en bestaat vnl. uit het zoeken naar een gezonde en natuurlijke leefwijze. Zijn richtlijnen daarvoor zijn mager.

Terug naar de nihilistische problematiek

Hoe ging ik om met de boven geschetste nihilistische problematiek en het (on)geloof in God? Is God voor mij ook dood? God leeft voor mij in de natuur, zoals in talloze gedichten toegelicht. Daarom spreken natuurgedichten van Nietzsche mij vaak aan. “Bloesemtakken zingen zachtjes neigend van het grote wonder dat zich zwijgend overal voltrekt in ons bestaan. In ieder bloesemblaadje kijkt ons de Schepper aan,” zo begint een van mijn lentegedichten. Als antwoord op Nietzsche schreef ik o.m. dit gedicht:

 

De glans van het Ene

2022 04 13 N a v de natuurfilosofie van Nietzsche

 

Als mijn leven vredig is een puur

voel ik mij een met de natuur

In de lichtglans van het Ene

lijken scheidingen verdwenen

 

Ieder nietig mini-onderdeel

verenigt zich met het geheel

Alles lijkt in licht verbonden

waaruit deeltjes ooit ontstonden

 

Toen de deeltjes nog verbonden schenen

in het aldoordringend licht van het Ene

dat vanaf de aanvang heeft geschenen

en waarin de scheidingen verdwenen

 

De natuur vormt een geheel

Ieder onderdeel neemt eraan deel

En de lichtglans van het Ene

is voor ons nog niet verdwenen

 

Als ons leven vredig is een puur

en verbonden is met de natuur

wordt al het levende weer één

De afgescheidenheid verdween

 

God en goden zijn verdwenen

Niet verdwenen is het Ene

Het schijnt nog steeds door alles heen

waardoor afgescheidenheid verdween

 

Het licht van het bewustzijn

laat alles delen in het ene zijn

In de lichtglans van het Ene

lijken scheidingen verdwenen

              

  https://www.eduvip.nl/licht-en-straling/ 

Het nihilisme als intellectueel probleem dat botst met het primaire levensgevoel

Het probleem van de zin van het leven lijkt op een intellectueel probleem van iemand die te veel in zijn hoofd zit. Het komt niet overeen met ons primaire levensgevoel, onze levenslust. Het zinloos vinden van het leven is veeleer een oordeel dan een primair gevoel, zoals vreugde of verdriet, twee gevoelskanten van het leven die Nietzsche liefdevol aanvaardde. Levenslust is meer een gevoel dan een levenswaarde. Maar liefde voor het leven is wel een waarde, die haaks staat op zinloosheid en nihilisme. Voor Nietzsche was het leven met al zijn vreugde en verdriet niet zinloos, ook al zocht en miste hij hogere waarden. De waarde van het leven ligt veeleer in het leven zelf, in de liefde voor het leven, dan in een hoger doel of ideaal, waaraan het primaire levensgevoel en de levenslust kan worden opgeofferd. Liefde voor het leven zien we bij Nietzsche, Camus, Schweitzer, Max Scheler en anderen. 

Bij Nietzsche lijkt er een discrepantie, een soort gespletenheid tussen hart en geest. Hij houdt met zijn hart van het leven, maar met zijn intellect verwerpt hij bestaande waarden en zoekt hij andere hogere waarden, zonder welke het leven zin en doel zou ontberen, naar zijn idee. Zoals gezegd is dat een oordeel. Een dergelijk oordeel kan werken als een belemmering om het leven als zinvol en vreugdevol te ervaren. Dergelijke oordelen maken het leven niet eenvoudig, maar gecompliceerd en gespleten. Dieren en spelende kinderen hebben daar geen last van. Vandaar misschien dat Nietzsche vaak een voorkeur voor dieren aan de dag legde en ook soms voor kinderen. Bijv. in ‘de drie gedaanteverwisselingen’ van kameel naar leeuw naar kind aan het begin van Also sprak Zarathoestra (p 28, zie Deel 2).

Volgens Goudsblom vloeide het nihilisme bij Nietzsche voort uit het waarheidsgebod, dat eigenlijk een intellectuele kwestie is. Het oordeel of iets waar is of niet, is een zaak van het intellect. Leugens en onjuiste voorstellingen van een ware wereld kon Nietzsche niet aanvaarden. Hij zocht naar waarheid, authenticiteit en zekerheid. Die is niet te vinden op het intellectuele vlak van het verstand, dat alles in twijfel kan trekken, maar veeleer in het primaire levensgevoel en in het (zelf)bewustzijn, dat moeilijk aan zichzelf kan twijfelen, zoals Descartes liet zien in zijn ‘cogito ergo sum’. Het bewustzijn verbindt ons met de wereld en het leven van anderen in een onderliggende verbinding of vereniging. Door meditatie kan deze beleving zich verdiepen in een onderliggende innerlijke verbinding, een transcendente ondergrond en een onverklaarbare innerlijke zin van het leven en de wereld.

Het druist tegen ons levensgevoel in, tegen onze eerste intuïtie in, om het leven zinloos te vinden. Mensen willen leven en houden van het leven. Ze vinden in het algemeen het leven gevoelsmatig zinvol. Weinig mensen willen dood, alleen soms als ze het leven als voltooid ervaren of bij ondraaglijk lijden. Zelfs nihilisten willen blijven leven, ook al zouden zij moord en zelfmoord aanvaarden. Als God dood is en niets waar is, zou immers alles geoorloofd zijn, volgens het nihilistische syllogisme van Dostojewski in De Gebroeders Karamazov. 

 

Camus: nihilisme als het onvermogen tot geloven en het leven te aanvaarden zoals het is

Volgens Albert Camus “bestaat er maar een werkelijk ernstig filosofisch probleem: de zelfmoord. Oordelen of het leven wel of niet de moeite waard is geleefd te worden” (De mythe van Sisyphus, openingszin). In De mens in opstand gaat hij in op Nietzsche en de nihilistische problematiek. “Nihilisme betekent voor Camus het negeren van het klaarblijkelijke, en het niet onder ogen willen zien wat voor onze neus ligt. Met andere woorden, de weigering onze beperkingen te erkennen, zoals de menselijke grens van de sterfelijkheid, of de beperking van ons begrip, dat voortvloeit uit de ontegenzeggelijke irrationele aspecten van het leven” (Albert Camus, Between Plotinus and Saint Augustine. Translated with a postscript by David Rathbone, p128. Downloads/Albert_Camus_Between_Plotinus_and_Saint) Postscript: Plotinus, Nietzsche, Camus and the Uses of Animal Symbolism. Dit symbolisme sluit aan bij wat Manschot erover schrijft).

Rathbone verwijst in zijn Postscript naar De mens in opstand: “Als nihilisme de onmacht tot geloven is, dan ligt het ernstigste verschijnsel ervan niet in het atheisme, maar in de onmacht te geloven wat er is, te zien wat er in de wereld gebeurt en het leven te leven zoals het zich voordoet. Dit onvermogen ligt ten grondslag aan elk idealisme. De moraal heeft geen vertrouwen in de wereld... Nihilist is niet hij die in niets gelooft, maar die niet gelooft aan wat is” (p59,61).

Het lijkt op een houding van het leven niet kunnen aanvaarden zoals het is, terwijl Nietzsche die levensaanvaarding later juist prees in zijn liefde tot het levenslot (amor fati). In zijn latere geschriften en levenshouding geeft Camus uiting aan zijn levensaanvaarding en de solidaire aanvaarding van de waarde van het leven van anderen. Hij overwint zo het nihilisme en het absurdisme. 

https://degrotevragen.nl/wp-content/uploads/2021/12/Nihilist_17042391488.jpg Beeld: Greg Westfall via Wikimedia Commons

Nihilisme als “het niet onder ogen willen zien wat voor onze neus ligt” 

Overwinning van het nihilisme

“In het essay Het raadsel schrijft Camus onder meer dat hij het absurdisme en het nihilisme achter zich gelaten heeft. Ook in zijn andere essays geeft hij daarvan ruimschoots blijk... Zomin als er een absoluut materialisme bestaat - omdat men om dat woord te kunnen vormen reeds moet stellen dat er in de wereld meer is dan materie alleen - zo bestaat er ook geen volledig nihilisme. Zodra men zegt dat alles zinloos is, drukt men iets uit dat zin heeft. De wereld iedere betekenis ontzeggen komt neer op het afschaffen van ieder waardeoordeel. Leven en bijvoorbeeld eten houdt op zich een waardeoordeel in. Men kiest om voort te bestaan zodra men niet wil sterven en kent op die manier een tenminste betrekkelijke waarde toe. Wat heeft de literatuur van de wanhoop dan te betekenen?... Als hij schrijft reikt onze broeder onmiddellijk de hand, vindt de boom rechtvaardiging, wordt de liefde geboren...
“In ons somberste nihilisme heb ik alleen redenen gezocht om boven dat nihilisme uit te stijgen. En dat niet uit deugd… maar uit instinctieve trouw aan het licht waarin ik ben geboren en waarin sinds duizenden jaren mensen hebben geleerd het leven te eren zelfs als het lijden meebrengt… In het middelpunt van het universum vinden wij niet de onvruchtbare zinloosheid maar het raadsel, dat wil zeggen een betekenis die moeilijk te ontdekken valt omdat zij ons verblindt… In het hart van ons werk, straalt een onuitputtelijke zon. Het zonlicht straalt door de absurditeit van ons bestaan.”

“Doelt hij hier op het licht van het bewustzijn, waarvoor wij blind zijn, omdat het oog van het bewustzijn zichzelf niet kan zien en verblind is voor zichzelf? De neoplatoonse symboliek van de zon komt ook in een volgend essay aan de orde. Hij verwijst naar de grot van Plato, waarin de zon de uiteindelijke werkelijkheid is..., waarvan  alle andere dingen de schaduwen werpen op de muur die wij zien. Hij blijft niet steken in de schaduwen van de absurditeit maar richt zich op het licht.”

“Ver van Parijs hebben wij geleerd dat achter ons een licht schijnt, dat wij onze boeien moeten afwerpen en ons omkeren om recht in het licht te kijken, en dat wij alvorens te sterven tot taak hebben, dwars door alle woorden heen, het een naam te geven... Iedere kunstenaar is ongetwijfeld op zoek naar zijn waarheid. Als hij een groot kunstenaar is, brengt elk van zijn werken hem er dichterbij of draait hij in ieder geval steeds dichter rond die kern, de verborgen zon” (Leven en werk van Albert Camus Deel 8B: Het essay ’Het raadsel’ uit De zomer - Over zijn schrijverschap, https://www.civismundi.nl/index.php?p=artikel&aid=5834

Nietzsche’s antwoord op het nihilisme was zijn filosofie van de aarde, die naar voren komt in zijn leer van de eeuwige wederkeer, de Übermensch en de wil tot macht, maar vooral in zijn liefde voor het leven. in Alzo Sprak Zarathoestra komt de zon veelvuldig voor. Aan het eind “kwam Zarathoestar te voorschijn uit zijn grot... als een morgenzon die oprijst achter donkere bergen... Mijn adelaar is wakker en eerst zoals ik de zon. Met adelaarsklauwen grijpt hij naar het nieuwe licht” (‘Het teken’, p 321). Verder heeft hij het over “een wolk van liefde” als een zwerm vogels hem omfladdert. Niet alleen vogels maar ook andere dieren omringen hem, terwijl de (‘hogere’) mensen die hem bezochten nog sliepen in zijn grot. Ook in andere werken komt de zon voor, bijv. Morgenrood en De wandelaar en zijn schaduw. Er kan alleen maar schaduw zijn als er ook zon is. De symboliek komt overeen met die van Camus, een geesteverant van Nietzsche, zijn favoriete filosoof, naast de neoplatonist Plotinos.

Als je bent opgegroeid te midden van spelende kinderen, koeien die in de zon liggen, en dartelende lammetjes in het voorjaar is het moeilijk om het leven als zinloos te ervaren. Zoals Nietzsche schrijft: “Nee, het koninkrijk der hemelen is bij de koeien... Zij hebben het herkauwen en in-de-zon-liggen uitgevonden. Ook onthouden ze zich van zware gedachten, die het hart doen zwellen,” (Alzo sprak Zarathoestra, p266-67, ‘De bedelaar uit vrije wil’, die lijkt op een Christus- of Franciscusfiguur). Onthouding van zware gedachten geldt ook voor de nihilistische problematiek, die niet bestaat voor kinderen en koeien. Evenmin voor de meeste mensen, die nog geloven in idealen of ideologieën of gewoon genoegen nemen met “hun pretje voor de dag en hun pretje voor de macht,” zoals de laatste mens (Zarathustra’s Vorrede, p181.) 

 

Natuur en cultuur: trouw aan de aarde

“Broeders blijf de aarde trouw en geloof niet degenen die van bovenaardse verwachtingen spreken,” luidt een bekende uitspraak uit de Vorrede van Also Sprach Zarathustra. Dit boek staat vol met prachtige natuurbeschrijvingen en allegorieën en is het uitgangspunt van het boek van Manschot.Hij reisde Nietzsche achterna in de Zwitserse bergen rond Sils Maria en de Italiaanse kust, waar Nietzsche resp. ’s zomers en ’s winters verbleef. Nietzsche voelde zich sterk verbonden met de natuur. Daarnaast ook met de cultuur. Hij was ook zeer cultuurgevoelig. Daarom voelde hij de spanningen en de decadentie van de cultuur van zijn tijd, die breed is uitgemeten in zijn diverse werken.

Zijn natuurgevoeligheid en filosofie van de natuur is relatief onderbelicht gebleven, maar vormt een essentieel aspect van zijn filosofie, zoals Manschot laat zien. In weinig boeken over Nietzsche komt dit natuuraspect naar voren. De nadruk ligt meestal op de cultuur en de moraal, die in Nietzsche’s werk centraal staan. Bijv. bij J. Goudsblom in Nihilisme en cultuur. Goudsblom benadrukt het tegennatuurlijke aspect van de cultuur en moraal dat Nietzsche benadrukte, het gebrek aan echtheid en de dwangmatige hypocrisie.

“De moraal is een stuk tirannie tegen de natuur; zij temt de harstochten; zij ligt als een domper over het leven, en dooft de vitaliteit. Terwijl de ware cultuur de natuurlijke driften sublimeert, opheft tot een hoger plan, worden zij door de moraal daarentegen afgesneden, geëlimineerd. De moderne mens is gedwongen zijn instincten te bestrijden” (Goudsblom, p212).

Anders dan Manschot gaat Goudsblom in Nietzsche’s cultuurkritiek niet in op een leven dat meer in overeenstemming met de natuur geleefd kan worden, zoals Nietzsche nastreefde als antwoord op de decadente, verkommerde cultuur van zijn tijd. In het boek van F. Reddingius- Salomonson, Een weg tot Nietzsche is ruime aandacht voor Nietzsche’s prachtige natuurbeschrijvingen en zinnebeelden, die in zijn vele werken voorkomen. Deze worden echter niet uitgewerkt tot een op de natuur afgestemde filosofie. Daarvoor zijn Nietzsche’s aanzetten hiertoe te fragmentarisch. Zij gaat vaak uit van dezelfde sleutelteksten als Manschot, die zijn boek vooral baseert op Also Sprach Zarathustra.

Nietzsche’s filosofie bestaat uit brokstukken in de vorm van talloze aforismen, die een incompleet bouwpakket vormen dat nog in elkaar gezet moet worden. Aan een synthese is hij niet meer toegekomen. Deze wordt wellicht het meest benaderd in de  postume compilatie van nagelaten aforismen uit de late jaren 1880 Herwaardering van alle waarden en een eerdere en kortere editie The Will to Power (Redactie Walter Kaufmann). Zijn eerdere werken zijn te beschouwen als onvolledige voorstudies op weg naar een meer definitief werk. 

Uitzicht op het Silvaplanameer bij Sils Maria, dat in  de verte tussen twee meren ligt 

Mystieke ervaring als keerpunt in Nietzsche’s leven en denken

Zowel Manschot als Reddingius verwijzen naar een intense mystieke ervaring van Nietzsche “op 6 aug. 1881. Onderweg van Sils Maria naar Silvaplana-Surlej... Het is deze intense, zijn hele lijf doordringende ervaring die de aanleiding vormt van het schrijven van Aldus sprak Zarathoestra”, zoals hij in een brief schrijft (3 sept. 1883, p41). Deze ervaring vormde een keerpunt in zijn leven en denken, “een paradigmawisseling” (p68).

Wat hield deze ervaring in? Bij Manschot blijft de beschrijving wat algemeen. Volgens Reddingius beschrijft Nietzsche het als een sterrebeeld, een gesternte dat hem is verschenen, waarin “hem de wederkeer-gedachte is verschenen”. Aldus verwoord in een gedicht:

Ich sehe hinauf -                                                                      Ik zie naar omhoog

dort rollen Lichtmeere:                                                             daar wentelen licht-zeeën:

oh Nacht, oh Schweigen, oh Totstiller Lärm...                             o nacht, o zwijgen, o doodstil gerucht

Ich sehe ein Zeichen -                                                              Ik zie een teken:

aus fernster Sterne                                                                  uit verste verten

sinkt langsam funkelend een Sternbild gegen mich...                  daalt langzaam, vonkelend, een gesternte tot mij neer

Höchstes Gestirn des Seins                                                      Hoogste gesternte van het Zijn

Ewiger Bildwerke Tafel                                                             waarin eeuwige beelden staan gegrifd

Du komst zu mir? –                                                                 komt Gij tot mij?

Was Keiner erschaut hat                                                          Wat niemand nog heeft aanschouwd

Deine stumme Schönheit –                                                      uw stomme schoonheid –

Wie? Sie flieht vor meinen Blicken nicht?                                  Hoe? Zij ontvlucht mijn blikken niet?

‘Ruhm und Ewigkeit’ (Dionysos-Dithyrambe, Reddingius, p232,318).

In Sils Maria werd ook Zarathustra geboren, zoals Nietzsche schrijft in het gedicht ‘Sils Maria’ bestemd voor Lou Salomé, de vriendin die zijn aanzoek had afgewezen tot zijn grote teleurstelling, die daarna een eenzaam leven vervolgde.

“Hier zat ik wachtend, wachtende  - maar op niets

aan gene zijde van goed en kwaad – nu eens

van het licht genietend, dan van schaduw – geheel spel

geheel meer, geheel middag... geheel tijd zonder doel

Toen plotseling, vriendin, werd één tot twee

en Zarathustra ging aan mij voorbij” (Reddingius, p121,313)

In een ander gedicht ‘Uit de hoge bergen’ komt eenzelfde afsplitsing van één tot twee voor. Zarathoestra is te beschouwen als een projectie van Nietzsche, een ideaalbeeld, geen historisch voorbeeld. Overeenkomsten met de Christusfiguur, bijbelse profeten en “de vroege Griekse filosoof [die] iets heeft van een oude oosterse priester” (Gilles Deleuze, Nietzsche, p25) liggen meer voor de hand dan met de historische Perzische Zarathustra, die het zegevierende licht verheerlijkte, de lichtgod Ahura-Mazda, en de macht der duisternis (Ahriman) overwint. De overeenkomsten tussen de Perzische Zarathustra en die van Nietzsche zijn “dat hij hij zijn leven zou wijden aan de strijd tegen leugen en tovernarij... dat hij zich in een eenzame berggrot heeft teruggetrokken... Daarna trok hij de wereld in, vond veel tegenstand en weing gehoor [...en zijn] godsdienst wordt gekarakteriseerd door de tegenstelling tussen goed en kwaad” (H. Verbruggen, Het land van Zarathustra, p74,77). 

De plek bij het rotsblok waar Nietzsche zijn mystieke ervaring had 

De eeuwige oergrond

Duidelijk is dat Nietzsche hier een diepe verbondenheid met de eeuwigheid, de eeuwige bron, ervaart, die hij later verwoord in de gedachten van de eeuwige wederkeer, het eeuwige worden vanuit de “oergrond... van alle gestalte-verkrijgen en alle bestaan” (idem, p233). Volgens Manschot komt zijn  nieuwe beeldende wijze van filosoferen in Also sprach Zarathustra eruit voort. Hij ervaart het eeuwige in het tijdelijke. “Het blijvende is niet buiten, maar in het opduiken en verzinken... Het Leven is eeuwig – het is altijd geweest en zal nooit niet zijn. Al wat komt en gaat als vergankelijke verschijning is gestalte, die het Leven aanneemt” (Reddingius, p232,234). Het neemt steeds andere gestalten aan.

“De Eeuwige wederkeer heeft een tragische kant [van het vergaan] maar brengt ook de troostrijke ervaring der Al-verbondenheid: ‘Alle dingen zijn gedoopt aan de Bron der Eeuwigheid’ en ‘alle dingen streven naar hun oergrond terug’”(p236). Nietzsche uit deze verbondenheid met de eeuwigheid in zijn liefde tot het (tijdelijke) leven en het levenslot (amor fati), waarbij het stempel van het beeld van de Eeuwigheid wordt afgedrukt op het tijdelijk bestaan, dat een bevestiging is van het eeuwige Zijn.

“Schild der noodwendigheid

Hoogste gesternte van het Zijn

dat geen wensen bereikt

dat geen ‘nee’ bevlekt

eeuwig ‘Ja’ van het Zijn

eeuwig ben ik uw Ja:

want U heb ik lief

O Eeuwigheid” (p277). 

 

Het Zelf en zelfverwerkelijking

Elders heeft hij het over “een zich altijd gelijk-blijvend ‘dat ben ik’... in onze diepste grond, daar helemaal beneden, bestaat iets totaal oorspronkelijks, waaraan iets valt te vormen – een graniet, onstoffelijk, aan geen verandering onderhevig” (idem, p247, Jenseits von Gut und Böse, aforisme 191). Nietzsche erkent geen transcendente realiteit, maar ontkomt niet aan zijn eeuwigheidservaringen van transcendentie. Vanuit die oorspronkelijke kern schept het leven steeds nieuwe vormen en ook nieuwe mensen. Zijn ideaal is een nieuw soort “ontwaakte” mens, de “hogere mens” en “Übermensch”. Daarover heeft hij zich tegenstrijdig uitgelaten in termen van de wil tot macht, die eigenlijk een uitbreiding van de invloedsfeer en verwerkelijking van mogelijkheden betreft, maar ook kan leiden tot strijd, onderwerping en onderdrukking en een nieuw soort slavernij. Het nationaal-socialisme heeft een dubieuze en gewelddadige interpretatie gegeven van Nietzsche’s filosofie.

Volgens Reddingius gaat het om een mens die tot “zelf-verwerkelijking” en “zelfbevrijding” is gekomen (p268). Een meer bewuste mens. Volgens Nietzsche is “wat bewust wordt symptoom van een eigenlijk en rijker gebeuren buiten het bewustzijn... weinigen slechts leren hun kracht en de duiding van hun wezen kennen uit de mysteriepaden der innerlijke ervaringen en innerlijk zwenkingen; zij vereren daarin iets goddelijks” (p269, Menschliches, Alzumenschliches, aforisme 129). Hij heeft het herhaaldelijk over het Zelf, een nieuw soort synthese van het eerdergenoemde onveranderlijke “Oerzelf” en het ontwaakte bewustzijn. Hij is er zoals vaker niet erg duidelijk over. “Laatste Zelf-bevrijding van de wil tot macht is eenwording met de Zijns-grond” (p272), uitgedrukt in dit gedicht uit Alzo sprak Zarathustra (Mittags):

O Himmel über mir                                         O Hemel boven mij

Wann trinkst du diesen Tropfen Thau                Wanneer drink je deze druppel dauw

der auf der Erde Dingen niederfiel                    die op de aardse dingen naar beneden viel

Wann, Brunnen der Ewigkeit                            Wanneer, Bron van Eeuwigheid

wann trinkst du diese wunderliche Seele           Wanneer drink je deze wonderlijke ziel

wieder in Dich zurück?                                    weer terug in jou?

Eeuwigheidsbeleving

Er lijkt een soort pantheïstische natuurmystiek naar voren te komen, waarin hij uiting geeft aan zijn verbondenheid met de natuur en zijn totale aanvaarding van het leven. De ‘Übermensch’ wordt “de geobjectiveerde idee der Eeuwigheid” genoemd. “De mens is voor het grootste deel niet ontgonnen land – hij moet het bewerken, omdat het terrein is van de Eeuwigheid” (p287,309). Zoals eerder gezegd: een mens die het stempel van de eeuwigheid drukt op zijn tijdelijk bestaan.

Ook de ‘Übermensch’ komt niet duidelijk uit de verf, zoals ook bij Manschot blijkt. In termen van zelfverwerkelijking is het de mens die tot zichzelf verwerkelijkt. Wat is dit Zelf? “Achter uw gedachten en gevoelens... staat een machtig gebieder, een onbekende wijze – die heet ‘Zelf’. In uw lichaam woont hij – Uw lichaam is hij. Uw Zelf lacht om uw ‘ik’ en zijn trotse sprongen en vraagt zich af: ‘wat betekenen voor mij deze sprongen en de vlucht der gedachten?... een omweg naar mijn doel. Ik ben de leiband van het ‘ik’ en blaas het mijn begrippen in’” (p292, Also sprach Zarathustra, ‘Von den Verächtern des Leibes’). Het Zelf lijkt hier een bewustzijn dat het lichaam bewoont en de psyche en het ‘ik’ bestuurt.

Nietzsche’s filosofie van verbondenheid met de natuur komt neer op een leven in harmonie met natuurlijke instincten, passies en neigingen, die niet worden verdrongen, maar gesublimeerd en op een hoger plan gebracht. Deze neigingen worden vaak gesymboliseerd door dieren, die in zijn geschriften veelvuldig voorkomen, vooral in Also sprach Zarathustra. Er komen meer dan honderd verschillende dieren in zijn boeken voor (zo’n 120, p14).

De mens is “het nog niet vastgelegde dier”. Zijn ontwikkelingsmogelijkheden liggen nog open. Hij is voortdurend onderweg naar een onbestemd doel. Nietzsche gebruikt de volgend metafoor van de zee om de onbegrensde menselijke mogelijkheden weer te geven: “Wij hebben het land verlaten en zijn scheep gegaan. Wij hebben de brug achter ons - sterker nog we hebben het land achter ons afgebroken!  Welaan scheepje opgepast, naast je ligt de oceaan. Het is waar, hij brult niet altijd en soms ligt hij daar, zacht als zijde en goud als een lieflijke dromerij over het goede. Maar er komen uren waarin je zult inzien dat hij oneindig is en dat er niets vreselijkers bestaat dan oneindigheid” (Manschot, p33, Fröhliche Wissenschaft, aforisme. 124, ‘Im Horizont des Unendlichen’).

In Also Sprach Zarathustra beschrijft ‘De schaduw’ in Deel 4 een vergelijkbare metafoor de doelloosheid in de eindeloosheid: “’Heb ik nog een doel? Een haven waarheen mijn zeil koerst? Een gunstige wind? Ach, enkel wie weet waarheen hij vaart, weet ook welke wind gunstig is. Wat is mij nog gebleven? Dit zoeken naar mijn thuis was mijn bezoeking… ‘Waar is mijn thuis?’ Daarnaar vraag en zoek en zocht ik. Ik heb het niet gevonden. O eeuwig overal, o eeuwig nergens, o eeuwig tevergeefs” (Reddingius, p98, Aldus sprak Zarathoestra, ‘De schaduw’, p270).

Nietzsche distantieert zich van houvast en gezag van religie, moraal, wetenschap, ‘ware kennis’. Het leven is voor hem een avontuur met onverkende mogelijkheden, die hij gaat verkennen als ‘vrije geest’. De natuur zwijgt en biedt geen zekerheden, maar “een stomme schoonheid” (p35) en ook een bron van zingevende ervaringen van diepe verbondenheid. “Zowel tijdens zijn verblijf in de bergen als aan de Middellandse Zee heeft Nietzsche zich lijfelijk en geestelijk volgezogen met de natuur. Hij is zich gaan opstellen als een deelnemer aan het leven van de dieren en de planten, van de bergen en de zee. Zo te leven werd een eerste stap om zich te gaan ‘ver-naturaliseren’, zoals hij dat noemt” (p42).

Het gaat Nietzsche meer om een levenswijze die zijn gezondheid ten goede komt, dan om een ecologisch bewustzijn. In zijn tijd speelde de ecologische problematiek nog niet, wel de vervreemding van de natuur, de aarde en het aardse, die Nietzsche wilde doorbreken met zijn aards gerichte filosofie. Het ging hem om een vernieuwde cultuur, die weer voortbouwde op onze natuurlijke neigingen en mogelijkheden. Een ecologische interpretatie van Nietzsche past niet in het kader van zijn tijd, maar in de onze, zoals in de volgende delen aan de orde komt. 

 

Alternatief voor nihilisme             2022 04 19

 

Mensen geloven niet in nihilisme

Vaak ook niet in een of ander geloof

Hebben wel iets anders aan hun hoofd

dan godsgeloof en godsdiensttwisten

 

Velen kiezen voor de aarde

als een bron van waarden

Niet voor een of ander geloof

dat van levenslust berooft

 

Want ons leven is een wonder

Niet een poel van zonde

Het biedt een keur aan waarden

om een keuze uit te maken

 

Velen kiezen voor de aarde

niet voor absolute waarden

die niet tastbaar zijn

in een transcendent terrein

 

Evenmin voor nihilisme

of voor een of ander geloof

dat een hemels heil belooft

dat weer anderen betwisten

 

Velen kiezen aardse waarden

om het leven hier op aarde

geleidelijk te vervolmaken

en er hier iets van te maken

 

De aarde biedt voldoende waarden

om een keuze uit te maken

Zoals harmonie met de natuur

in een zelfherstellende cultuur

 

Die een mens op levenswaarden richten

en zijn medemenselijke plichten

Een leven in het licht van het bewustzijn

dat wij aardse wereldburgers zijn

 

En op grond van collectieve waarden

zorg voor medeburgers dragen

Alle wezens daarbij inbegrepen

met wie wij deze aarde delen