Hoe kan het 'Hersenbeest' tot ecologisch en maatschappelijk verantwoord gedrag komen?

Civis Mundi Digitaal #124

door Toon van Eijk

Commentaar op: Slob Marjan (2017). Hersenbeest. Filosoferen over het brein en de menselijke geest

 

1. Inleiding

Marjan Slob (1964) is een begenadigd essayist en filosoof. Haar boek Hersenbeest is een terechte winnaar van de Socratesbeker voor het beste filosofieboek van 2017. Op de website van de uitgever Lemniscaat staat het volgende over haar boek:

“Uit het boek Hersenbeest: ‘Ik heb grote moeite met luidruchtige hersenwetenschappers die in de publieksmedia met ‘’wetenschappelijke onthullingen” komen over hoe mensen “echt” in elkaar zouden zitten. Ik hoor hen namelijk niet over de sturende kracht van het vocabulaire dat onderzoekers kiezen om de werkelijkheid te benaderen. Hoe kun je als mens een instrumentarium ontwikkelen waarmee je jezelf bestudeert, en desondanks objectiviteit claimen?’

Marjan Slob laat in haar essay Hersenbeest zien wat er mooi en opwindend is aan hersenwetenschap. Ze belicht ook waar die wetenschap stuit op de grenzen van haar kunnen. Naast de beperkingen van de hersenwetenschap plaatst ze de effectiviteit van de geesteswetenschap. Ze pleit voor wijze wetenschap, een kruisbestuiving tussen disciplines. Een eenzijdig natuurwetenschappelijke manier van denken kan en zál leiden tot een technocratische samenleving, waarin statistische normaliteit de toon zet en ‘meten’ wordt verward met ‘objectiviteit’.

In dit speelse en verkennende essay gebruikt Slob zowel fictie als non-fictie om te komen tot antwoorden op grote vragen als: wat is een mens, wat kan je over jezelf weten (en hoe), wat is bewustzijn, waarin schuilt je vrijheid?” [1].

Slob schrijft buitengewoon goed en begrijpelijk over ingewikkelde thema’s zonder filosofische diepgang te verliezen. Ik zal hieronder commentaar geven op een aantal onderwerpen die zij behandelt, en wel vanuit mijn eigen perspectief, dat (gedeeltelijk) gegrondvest is in Vedische filosofie en in een decennialange beoefening (sinds 1972) van Transcendente Meditatie (TM).

 

2. Het innerlijk stiltegebied oftewel het transcendent bewustzijn?

De markante oprichter en voormalig hoofdredacteur van Civis Mundi, Prof.d r. Wim Couwenberg (1926-2019) verwees in een artikel uit 2018 naar het boek Hersenbeest van Slob toen hij schreef: “De talen en inzichten van alfa-, bèta- en gammawetenschappen hebben elkaar aanvullend nodig voor het begrijpen van mens en samenleving in al hun facetten” [2]. In dit artikel hoop ik te laten zien dat naast de natuur- en geesteswetenschappen ook technieken voor bewustzijnsontwikkeling essentieel zijn voor ‘het begrijpen van mens en samenleving in al hun facetten’.

Slob schrijft: “Met hun scanners verkennen [hersenwetenschappers] het onderwaterscherm van ons gedrag. Zij onderzoeken de neurofysiologische regelmatigheden die ten grondslag liggen aan ons gepraat, ons gedoe, ons gevoel. Zij proberen de natuurwetten in ons binnenste bloot te leggen” (p.13). Aan dit ‘onderwaterscherm’ zou ik ook diverse niveaus van bewustzijn toevoegen, die ‘onder de oppervlakte’ van ons volledig bewuste, rationeel-empirisch bewustzijn liggen. Zie het onderstaande Diagram waarin het proces van gedachtevorming metaforisch is weergegeven [3].

 

 

Slob schrijft: “Volledig objectieve kennis over de aard van de menselijke geest is uitgesloten – ondanks alle hersenscans … Wetenschappers zijn te vergelijken met vleermuizen die een signaal uitzenden om de werkelijkheid af te tasten. Een natuurwetenschapper hoopt dat het signaal dat hij of zij uitzendt (in de vorm van een proef) wordt teruggekaatst door de werkelijkheid … als je een significant meetresultaat boekt, blijkt de wereld als het ware terug te praten. Je krijgt antwoord! Dat antwoord is altijd ook een soort echo. Het is jouw taal die terugkomt, niet die van de wereld (die heeft immers geen taal). Dus waar je een reactie op krijgt (wat je aan het ‘testen’ bent) is niet [het onderwerp van onderzoek, hier bijvoorbeeld verlegenheid], maar jouw interpretatie van verlegenheid” (p.18-20).

Hier geeft Slob goed weer waarom ‘objectieve kennis over de aard van de menselijke geest’ onmogelijk is. Dit is ook van toepassing op het begrip ‘transcendent bewustzijn’ of ‘bewustzijn-als-zodanig’ in bovenstaand diagram. Men kan dit niveau van bewustzijn wel direct, persoonlijk ervaren maar het is moeilijk in woorden te vatten, juist omdat het denken getranscendeerd wordt. Men ‘gaat voorbij aan’ het denken. De ervaring kan subjectief ervaren en vervolgens persoonlijk geduid worden, en eventueel ook hoogstens ‘intersubjectief’ geduid.

Slob schrijft vervolgens: “In tegenstelling tot hersentoestanden zijn innerlijke ervaringen niet observeerbaar … Je kunt niet op hetzelfde moment zowel onderzoeker [derdepersoonsperspectief] als onderzochte [eerstepersoonsperspectief] zijn. Althans, niet op een manier die tot ‘objectieve’ kennis leidt (p.22) ... Door subject en object uit elkaar te halen, ontmantel je bij voorbaat het fenomeen [de eigenaardigheid van onze soort, de ervaring van zowel jezelf zijn als jezelf beschouwen] dat je juist wilt bevatten” (p.36).

Men kan een subject, een object en het proces van het kennen onderscheiden. Alleen in de (moeilijk bereikbare) toestand van ‘Verlichting’ (een term gebruikt in Aziatische filosofieën) vallen deze drie begrippen samen.

In een subhoofdstuk getiteld ‘Het innerlijk stiltegebied’ schrijft Slob: “Om te rapporteren wat er in jouw innerlijk leeft, heb je woorden nodig. En woorden plaatsen onverbiddelijk een laag tussen indruk en rapportage. Wat je naar buiten brengt, zijn geen ruwe data meer. Het zijn in woorden gegoten data, dat wil zeggen: al deels geïnterpreteerde data … We kunnen onze woorden wel naast elkaar leggen, maar onze ervaringen niet … [Onze hoofden] zijn als het ware kosmossen op zichzelf en er is er steeds maar één die daar woont. Ieder van ons: alone in inner space … Een ervaring is van fundamenteel andere aard dan een waarneming [die bijvoorbeeld is gedaan met een hersenscan]. Ze zijn niet tot elkaar te herleiden. Ergo: het wetenschappelijk verlangen naar objectieve, verifieerbare waarnemingen stuit op de vesting van de binnenwereld” (p.23-5).

Dit is een mooi voorbeeld van hoe helder Slob kan schrijven. In onze ‘binnenwereld’ of ‘innerlijk stiltegebied’ zijn we inderdaad alone in inner space. Maar mijn persoonlijke, subjectieve ervaring is dat het bijzonder aangenaam vertoeven is in dit ‘innerlijk stiltegebied’. En bovendien resulteert het regelmatig vertoeven in het innerlijk stiltegebied in concrete, positieve en waarneembare gedragsveranderingen, die wel wetenschappelijk geverifieerd kunnen worden (ik kom hierop terug).

Slob schrijft: “Het besef dat je als mens je eigen satelliet kunt zijn. Je bent aan het ervaren en je bent aan het beschouwen, in één mysterieuze beweging. Je leeft van binnenuit en beziet jezelf van buitenaf … Weet jij veel hoe dat kan. Het is zo” (p.26).

Deze inderdaad mysterieuze beweging van tegelijkertijd jezelf ervaren en beschouwen staat ook wel bekend als witnessing, ‘toeschouwer zijn’. Zo kun je, zelfs terwijl je slaapt of droomt, getuige zijn van jezelf. Raar maar waar. Dit gebeurt waarschijnlijk aan de rand van het transcendent bewustzijn, zoals weergegeven in bovenstaand diagram.

Slob vervolgt: “Het feit dat er woorden voor [religieuze] ervaringen zijn, bewijst niet dat er buiten die ervaringen echt iets bestaat, dat er echt iets is waarnaar die woorden verwijzen” (p.32). Positivistisch, wetenschappelijk gesproken heeft Slob volkomen gelijk, maar tegelijkertijd zijn er aanwijzingen dat het transcendent bewustzijn wel degelijk iets is dat echt bestaat. De meeste mensen die geen praktische methode voor bewustzijnsontwikkeling beoefenen klinkt een transcendent bewustzijn of een ‘bewustzijn-als-zodanig zonder bewustzijnsinhouden’ vreemd in de oren. Onze permanente gedachtestroom verhult deze ‘naakte geest’ maar al te vaak. Piet Ransijn schrijft in deze context: “Momenten van open of zuiver bewustzijn, ook wel transcendent bewustzijn genoemd, kunnen ook voorkomen terwijl men denkt en handelt. De stroom van gedachten wordt als het ware gade geslagen vanuit het gevestigd zijn in open bewustzijn, dat als een soort van stille getuige ervaren kan worden” [4].

Voor het persoonlijk ervaren van dit ‘getuige bewust zijn’ geldt: the proof of the pudding is in the eating. In hoofdstuk 7 van zijn boek De Verborgen Bloei (2008) geeft de psycholoog Han de Wit in het subhoofdstuk ‘De ontwikkeling van aandacht’ (p.138-41) een minutieuze beschrijving van het subtiele proces van mediteren, zoals dat bijvoorbeeld ook bij de beoefening van Transcendente Meditatie (TM) plaatsvindt [5].

Hoewel het bestaan van transcendent bewustzijn niet op een materialistisch-reductionistische wijze bewezen kan worden, kan het transcendent bewustzijn wel subjectief en intersubjectief ervaren worden door beoefening van technieken voor bewustzijnsontwikkeling. Bovendien kunnen de praktische persoonlijke en collectieve effecten van regelmatige toegang tot het transcendent bewustzijn objectief geverifieerd worden door conventioneel wetenschappelijk onderzoek. Het lijkt mij raadzaam om feitelijk (ecologisch en maatschappelijk verantwoord) gedrag als een soort toets te zien voor de effectiviteit van een spiritueel pad [6].

In zijn boek De Verborgen Bloei schrijft De Wit (2008: p.18): “Fundamentele menselijkheid is een universele menselijke kracht, die niet gebonden is aan een ideologie of levensbeschouwing. We kunnen haar tot bloei brengen in ons persoonlijke leven door onze geest te cultiveren. Dat is de verborgen bloei. De vruchten daarvan manifesteren zich in ons handelen en spreken en dat werkt door in onze maatschappij en onze cultuur. Ze is datgene wat ons bestaan en dat van andere mensen kan verheffen”. De Wit benadrukt in dit citaat dat spirituele groei een persoonlijk én collectief, maatschappelijk effect heeft.

De landbouwkundige metafoor van het cultiveren (agri-culture) van onze geest, van het tot bloei brengen van onze fundamentele menselijkheid, van het tot wasdom brengen van de verborgen, innerlijke bloei zodat de vruchten daarvan manifest worden in ons gedrag, spreekt me, als landbouwkundig ingenieur, bijzonder aan.

Bewustzijnsontwikkeling of ervaringsspiritualiteit is niet gebaseerd op dogma’s maar veeleer op zelfhulptechnieken. Het is een spiritualiteit die geen ‘geloof’ vraagt, maar persoonlijke ervaring. Ervaringsspiritualiteit wijst ons op de altijd aanwezige ‘marge van handelingsvrijheid’. De ontvoogding van geestelijke knevelarij door religieuze en politieke autoriteiten (die bijvoorbeeld Spinoza zo hartstochtelijk bepleitte), maar ook onze beperkte autonomie en onze beperkt vrije wil, worden maximaal bevorderd door bewustzijnsontwikkeling [7]. Mijn idee dat regelmatige toegang tot het transcendent bewustzijn ons gedrag in een maatschappelijk en ecologisch verantwoorde richting leidt, is gebaseerd op zeven overwegingen, die ik elders heb uiteengezet [8].

Wanneer Slob zou zeggen dat het gegeven dat er een woord ‘transcendent bewustzijn’ is, niet bewijst dat dit ‘bewustzijn-als-zodanig’ ook echt bestaat, heeft ze gelijk. Ze schrijft: “Woorden zijn onze grootste, schitterendste creatie … En filosofie onderzoekt woorden … De studie filosofie … leidt je op tot een soort conceptueel ingenieur (p.32) … Er is een type filosofie dat zich louter richt op andere filosofieën en via argumenten probeert te bepalen welke denkstroming logisch gesproken het sterkst is. Dan zoeken woorden alleen nog maar contact met elkaar, en niet meer met de werkelijkheid. En dat bevredigt me niet, dat is me te ijl. Want ik wil ook contact met de wereld!” (p.32/3).

Hoewel ik geen filosofie heb gestudeerd, heb ik wel veel filosofische boeken gelezen de afgelopen drie decennia, voornamelijk omdat ik als tropisch landbouwkundig ingenieur op het Afrikaanse platteland tegen veel praktische uitvoeringsproblemen opliep, die het nodig maakte om wetenschapsfilosofie en ecologische filosofie te gaan bestuderen (mijn proefschrift uit 1998 is, naast 20 jaar werkervaring op het Afrikaanse platteland, hier ook op gebaseerd) [9]. Naast praktisch georiënteerd landbouwkundig ingenieur voel ik me daarom ook wel een soort ‘conceptueel ingenieur, die echter toch vooral uit is op ‘contact met de wereld of de werkelijkheid’. Daarom richt ik me op ervaringsspiritualiteit die de altijd aanwezige ‘marge van handelingsvrijheid’ in de wereld kan vergroten.

 

3. The hard problem of consciousness

M.b.t. de ICT-revolutie schrijft Slob: “De onmenselijke hoeveelheden naakte data die de huidige computers kunnen verwerken, hebben (onder heel veel meer) de aard van de wetenschap veranderd … De mentaliteit is nu veeleer: ‘Laat de computers maar snorren, misschien stuiten we op een samenhang in onze data! En mocht het raak zijn, dan bedenken we daarna wel hoe we die correlatie theoretisch kunnen duiden’… Op kwantiteit gerichte wetenschappelijke methodes (zoals data mining) hebben terrein gewonnen ten opzichte van methodes die zijn gericht op kwaliteit (zoals close reading)” (p.33/4).

Hier hebben we te maken met het onderscheid tussen correlatie en oorzakelijke verband. Statistisch significante correlaties betekenen nog geen causatieve verbanden. Op zich is er niets mis met data mining, maar men moet de data wel voorzichtig en nauwgezet interpreteren. Een van de ‘losse stellingen’ bij mijn proefschrift luidt: The habit of many agricultural scientists to stubbornly insist on LSDs (Least Significant Differences) at the one and five per cent levels of significance, truly is an addiction to LSD [10].

Slob schrijft: “Een kleine, maar luidruchtige subgroep van hersenwetenschappers… negeert de primaire vraag: hoe kun je als mens een instrumentarium ontwikkelen waarmee je jezelf bestudeert, en desondanks objectiviteit claimen? Waarom zou het feit dat je via een technologische U-bocht over jezelf nadenkt, opeens maken dat je je eigen aanwezigheid met recht uit het verhaal kunt schrijven?” (p.38).

Ik ben het met Slob eens dat hersenwetenschappers hun eigen aanwezigheid niet uit het verhaal kunnen schrijven. Dat getuigt m.i. van weinig wetenschapsfilosofisch inzicht. Het zou nuttig zijn als alle academische studenten, zowel natuur- als geesteswetenschappers, aan het begin van hun studie (verplicht?) een vak wetenschapsfilosofie zouden moeten volgen. In deze context luidde een andere ‘losse stelling’ bij mijn proefschrift: It is weird that one can obtain the degree of Doctor of Philosophy (Ph.D.) without ever having read a book about philosophy of science.

Slob schrijft: “De sterke suggestie is nu dat de hersenwetenschappen onthullen dat hersenen en geest, brain en mind, in feite hetzelfde zijn. Zoals Time Magazine het puntig formuleert: ‘Je hebt je lever. Je bent je brein’ … [Maar] een brein is een ding … Een geest is geen ding … De geest bestaat wel, maar niet op een dingerige manier. Het is eerder een woord voor een activiteit, een proces. ‘Mind is what brain does’, zegt cognitiewetenschapper Marvin Minsky kernachtig” (p.46/7). De geest is inderdaad een woord voor een activiteit, een proces. Oftewel het woord ‘geest’ verwijst naar het proces van bewustzijn(sontwikkeling).

Slob schrijft dan: “Onze hersenen denken niet. Wij denken … Mensen denken, hersenen niet. Dit wordt nog wel eens vergeten door neurowetenschappers die beweren dat wij onze hersenen zijn … [Zij trappen] in een eeuwenoude filosofische valkuil. Je cast het brein dan als een soort homunculus. Je brein wordt als het ware een klein mannetje (Latijn: homunculus) in de grote man of vrouw die je zelf bent … De stijlfiguur van ‘het brein dat denkt’ is een verhulde manier om het homunculus-argument in te zetten. En dat argument klopt gewoon niet. Het verschuift het probleem dat het beoogt te verklaren. Want waar komt dat mannetje [dan] vandaan? … [Het wordt] een oneindige regressie” (p.54-6).

Deze oneindige regressie verwijst naar ‘the hard problem of consciousness’. In navolging van Antonio Damasio, hoogleraar neurowetenschap, psychologie en filosofie, lijkt het me raadzaam een onderscheid te maken tussen de menselijke geest en hersenen. De vraag is hoe we van patronen van activiteit en inactiviteit (elektrochemische processen) in neuronen (materiële entiteiten) tot mentale beelden of voorstellingen (gedachten of gevoelens) komen? [11] Hoe het proces van het construeren van gedachten of gevoelens tot stand komt, kan niet verklaard worden. De onophoudelijke gedachtestroom, de voortdurende ‘film-in-het brein’ (Damasio) of het continue ‘innerlijk gepraat’, heeft ongetwijfeld elektrochemische correlaten in de hersenen, maar hoe we van iets materieels naar iets mentaals komen is niet duidelijk (of nog niet duidelijk, zoals materialistisch-reductionistisch georiënteerde wetenschappers zullen zeggen). Kortom, dit blijft verwarrend: hoe komen immateriële gedachten en gevoelens (de inhoud van onze levende geest) voort uit materiële hersenactiviteit?

Ook in zijn laatste boek uit 2018 geeft Damasio geen antwoord op bovenstaande vraag. Hij verwijst daar naar de filosoof David Chalmers die ‘the hard problem of consciousness’ benoemde: hoe kan uit het organisch materiaal van zenuwstelsels bewustzijn oprijzen? [12]. De wetenschappelijk gangbare hypothese dat ‘geest uit dode materie is ontstaan’ mag dan in het dominante positivistisch wetenschappelijke paradigma gemeengoed zijn, het blijft een ‘hypothese’ zolang ‘the hard problem of consciousness’ niet is opgelost [13].

Markus Gabriel, hoogleraar filosofie aan de Universiteit van Bonn, zegt dat de menselijke geest zich tot op heden aan het natuurwetenschappelijk onderzoek onttrekt. “Om dit probleem op te lossen wordt inmiddels al enkele tientallen jaren geprobeerd de neurowetenschappen voor te stellen als de natuurwetenschappen van de menselijke geest” [14]. Maar het bewustzijn laat zich tot op heden nog niet met de natuurwetenschap verklaren “en waarvan het überhaupt nog maar de vraag is of het zich ooit laat verklaren?” [15].

Hij schrijft: “Zomaar beweren dat we onvrij zijn, omdat onze hersenen onbewuste beslissingen nemen en dan tegelijk wel denken dat wij met onze hersenen samenvallen, dat gaat dus om te beginnen al niet … Als het zo is dat mijn hersenen mij sturen, maar ik tegelijk ook mijn hersenen ben, dan sturen mijn hersenen zichzelf, dus dan stuur ik mezelf. Dan is de vrijheid niet in gevaar, maar juist verklaard” [16].

Slob schrijft: “Wetenschappelijke modellen sturen de onderzoeksvragen waarmee we aan de slag gaan – en zo’n model zelf is vaak pas het laatste dat ter discussie wordt gesteld … Zij zijn het frame waaraan, maar ook waarbinnen we werken … Het veranderen van zo’n model brengt een enorme onrust teweeg” (p.58). Wetenschappelijke modellen of frames, oftewel wetenschappelijke paradigma’s, worden inderdaad niet vaak ter discussie gesteld, en dat is jammer. In mijn proefschrift uit 1998 maak ik onderscheid tussen drie verschillende wetenschappelijke paradigma’s (het positivistisch, constructivistisch en transcendentalistisch paradigma) die ik aan de hand van verscheidene criteria (waaronder ontologie, epistemologie en methodologie) schematisch heb getracht te karakteriseren [17]. Een van de oorzaken, wellicht de belangrijkste oorzaak, van bijvoorbeeld de huidige klimaatcrisis, biodiversiteitscrisis en N-crisis is dat het dominante positivistisch paradigma niet ter discussie wordt gesteld.

Slob schrijft: “Immanuel Kant zei niet voor niets: ‘Waarnemingen zonder concepten zijn blind’. Zonder begrippen weet je niet wat je ziet – en is het zelfs maar de vraag óf je iets ziet” (p.64). Inderdaad. Een andere ‘losse stelling’ bij mijn proefschrift luidt: “Applied philosophy without practice is empty, but applied philosophy without ‘pure, theoretical’ philosophy is blind” (adapted from Kant) [18]. Zo kan het theoretisch begrip ‘transcendent bewustzijn’ wel degelijk ‘praktische’ gevolgen hebben, wanneer men systematische toegang tot (oftewel ervaring van) het transcendent bewustzijn probeert te krijgen.

Slob schrijft: “Neurowetenschappers [hebben] niets definitiefs te zeggen over ervaringen [zoals bijvoorbeeld religieuze ervaringen, achterdocht, geluk, verlegenheid], want zij gaan over dingen (in casu meetresultaten) – en niet over ervaringen… Wij zijn mystici in het diepst van onze gedachten. Sprakeloos. Zodra we gaan praten, drijven we weg van onze unieke gewaarwordingen” (p.76/7).

Neurowetenschappers kunnen inderdaad niets zeggen over (subjectieve) ervaringen van transcendent bewustzijn, die moeilijk onder woorden te brengen zijn vanwege het gegeven dat de directe ervaring van transcendent bewustzijn juist impliceert dat men het denken dient te transcenderen (oftewel men dient ‘sprakeloos’ te zijn, men dient alleen maar ‘te zijn’ zonder enige bewustzijnsinhouden).

Slob schrijft: “Niet alleen de natuur werkt op ons in. Ook de taal. Wij mensen zitten in een loop van de taal. Aristoteles: de mens is een zoön logon echon, een woordhebbend dier” (p.83/4). Vandaar de titel van haar boek Hersenbeest. Het gegeven dat ‘wij mensen in een loop van de taal zitten’ komt overeen met het constructivistisch paradigma: wij construeren onze werkelijkheid d.m.v. taal.

 

4. De auteur van je eigen beslissingen, praktisch bewustzijn en zelfregulering

Slob schrijft: “Om van vrij gedrag te kunnen spreken, moeten er niet alleen verschillende handelingsopties voor jou openstaan, maar moet jij het ook zijn die beslist om te doen wat je doet. De vraag is hier dus niet of je als mens überhaupt iets te kiezen hebt. De vraag is of je de auteur bent van je eigen beslissingen … Beslissingen [mogen] niet zomaar, zonder jouw supervisie, uit je onbewuste opborrelen. En daar zit een probleem, want hedendaags hersenonderzoek geeft juist aan dat veel van onze keuzes onbewust tot stand komen.”

“Voor [Marc Slors, de Nijmeegse hoogleraar cognitiefilosofie] zijn [echter] ‘zelf handelen’ en ‘bewust handelen’ niet synoniem. Zelf handelen erkent hij als een voorwaarde om van vrije wil te kunnen spreken. Maar bewust handelen niet per se … Je kunt als mens praten, muziek maken, sporten, zonder steeds vooraf bewuste beslissingen te maken die je spieren in actie zetten. Dat gaat echt buiten je bewustzijn om. Je ramt het eruit. Maar - en dat is de crux - dat maakt het niet minder tot jouw gedrag. We zeggen zelfs: ‘Typisch een trompetsolo van Vloeimans, typisch een Robben-doelpunt’”

“Wij hebben een heel sterke associatie gelegd tussen ‘zelf’ en ‘bewustzijn’, ook al is de situatie waarin we werkelijk bewust een handeling uitstippelen eigenlijk het uitzonderingsgeval … [We kunnen echter in principe besluiten] de traditie achter ons te laten en de band tussen zelf en bewustzijn wat losser te maken. Onbewuste beslissingen zijn vaak juist typisch jouw beslissingen … Mensen kunnen goochelen met woorden … Bijvoorbeeld: hoe kan ik nu vrije wil hebben als ik onbewust handel? … Onbewust doen we aan woordgoochelen. En filosofen proberen die illusies te doorbreken” (p.91-5).

Het gegeven dat ‘veel van onze keuzes onbewust tot stand komen’ zou ik in verband brengen met het ‘praktisch bewustzijn’. Vanuit mijn perspectief kan menselijk gedrag aangestuurd worden door steeds verfijndere niveaus van bewustzijn: onbewuste (of beter gezegd, onderbewuste) emoties, discursief bewustzijn, en intuïtief bewustzijn. In de conventionele psychologie focust men gewoonlijk op het discursieve bewustzijn, dat gedeelte van het bewustzijn dat zich bezighoudt met kennis welke onder woorden kan worden gebracht. Mensen gebruiken bij het tot stand komen van gedrag echter ook kennis die niet (onmiddellijk) onder woorden kan worden gebracht. Spaargaren zegt dat deze kennis van praktische aard onderdeel is van het ‘praktisch bewustzijn’ [19].

Volgens Spaargaren heeft het gedrag van mensen vaak een ‘natuurlijk verloop’, het gebeurt gewoon. Mensen volgen alledaagse routines en zijn zich vaak niet discursief bewust van de keuzes die ze maken. Het begrip ‘praktisch bewustzijn’ houdt in dat we ons gedrag op een vaardige manier kunnen sturen zonder dat we ons ervan bewust zijn op het discursieve niveau. We doen het gewoon - op de automatische piloot [20]. De grenzen tussen het discursief en praktisch bewustzijn zijn vloeiend en een dichotomie tussen ‘bewuste selectie’ en ‘routinematige actie’ is zinloos [21]. Spaargaren merkt ook nog op dat mensen de redenen voor hun gedrag alleen dan onder woorden beginnen te brengen wanneer er naar gevraagd wordt - door henzelf of door anderen. Het daaropvolgende retrospectieve onder woorden brengen kan een rationalisatie zijn [22].

De opmerking van Spaargaren dat de grenzen tussen het discursief en praktisch bewustzijn vloeiend zijn maakt het moeilijk aan te geven waar in Diagram 1 (in sectie 2) het praktisch bewustzijn zich precies bevindt. Ik zou het onder het rationeel-empirisch, discursief bewustzijnsniveau plaatsen, onder het grensvlak van bewuste ervaring, maar ruim boven het intuïtieve bewustzijnsniveau. Het op de automatische piloot gebaseerde, routinematige gedrag is gegrondvest in veelvuldige herhaling en daardoor uiteindelijk minder bewust [23].

Spaargaren zegt ook dat de regels van goed milieugedrag - die overeengekomen en gedefinieerd worden in een sociaal proces - tot een ‘tweede natuur’ moeten worden. Hij spreekt van een ‘automatische piloot’ die op het niveau van het praktisch bewustzijn - via een soort ‘ecologische zelfdwang’ - tot ecologisch verantwoord gedrag moet leiden [24].

In een eerder artikel in Civis Mundi heb ik het onderstaande Diagram gepresenteerd, waarin een conceptueel kader wordt geschetst dat individuele actoren en maatschappelijke structuren, en bewustzijn en gedrag met elkaar verbindt [25]. De regels van goed milieugedrag worden volgens Spaargaren overeengekomen en gedefinieerd in een sociaal proces, resulterend in extern opgelegde normen en leidend tot een soort ‘ecologische zelfdwang’. Dit proces kan in de bovenste route van het onderstaande diagram plaatsvinden, en dan resulteren in passief, afgedwongen, re-actief gedrag.

Het internalisatie proces, weergegeven in het diagram, houdt in dat wanneer externe normen en het bijbehorend re-actief gedrag zeer frequent herhaald worden, deze normen tot interne waarden geïnternaliseerd kunnen worden, bijvoorbeeld gedurende de opvoeding van kleine kinderen thuis. Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat het internalisatie proces een black box proces is: we weten niet wat er precies gebeurt. We weten niet hoe extern opgelegde normen geleidelijk aan interne waarden worden. Maar door frequente herhaling en bijsturing van gedrag doen kinderen op een gegeven moment min of meer automatisch of spontaan wat ouders zien als gewenst/normaal gedrag. Dat gedrag kan ecologisch en maatschappelijk verantwoord of onverantwoord (positief of negatief) zijn. De processen gehoorzaamheid en identificatie kunnen in positief of negatief re-actief gedrag resulteren. Zowel goed als slecht voorbeeld doet volgen. Identificatie met peers kan bijvoorbeeld in ongebreideld consumentisme resulteren [26].

 

 

De begrippen ‘tweede natuur’, ‘automatische piloot’ en ‘ecologische zelfdwang’ kunnen echter ook verwijzen naar een soort zelfregulering. Deze zelfregulering kan het spontaan luisteren naar interne waarden inhouden, resulterend in vrij, pro-actief gedrag in de onderste route van het diagram. Wanneer iemands bewustzijnsniveau onvoldoende ontwikkeld is, zal dwang (in de vorm van het gehoorzamen aan - en zich identificeren met - extern opgelegde normen) onvermijdelijk zijn. Maar in de onderste route vindt een proces van bewustzijns- of spirituele ontwikkeling plaats dat in vrij en pro-actief gedrag resulteert. 

Maslow betoogt dat mensen die zelfverwerkelijking hebben bereikt spontaan doen wat goed voor hen (en anderen) is [27]. Omdat de mechanismen gehoorzaamheid en identificatie in de bovenste route ook negatief gedrag tot uitkomst kunnen hebben, is aanvulling met bewustzijnsontwikkeling via de onderste route wenselijk. Hierbij maak ik een onderscheid tussen extern opgelegde normen (bijvoorbeeld moraliteit gegrondvest in de autoriteit van een kerk) en intern ‘opgelegde’ waarden (gegrondvest in ervaringsspiritualiteit oftewel bewustzijns- of spirituele ontwikkeling) [28].

Zelfregulering in de zin van vrij, pro-actief, maatschappelijk en ecologisch verantwoord gedrag vraagt om aanvulling door bewustzijnsontwikkeling in de onderste route. Samenvattend kan men zeggen dat in een maatschappij zonder enige aandacht voor bewustzijnsontwikkeling de handhaving van (liefst democratisch overeengekomen) externe normen de beste optie is. In een ‘ideale’ maatschappij waarin bewustzijnsontwikkeling centraal staat, zullen geleidelijk aan levensbevorderlijke interne waarden spontaan ontstaan. In de huidige maatschappij met relatief weinig aandacht voor bewustzijnsontwikkeling lijkt een combinatie van handhaving van externe normen en spontane ontwikkeling van interne waarden voorlopig de verstandigste weg [29].

Slob zegt in bovenstaand citaat dat ‘de situatie waarin we werkelijk bewust een handeling uitstippelen eigenlijk het uitzonderingsgeval is’. In deze context is het boek van de psycholoog Daniel Kahneman Thinking Fast and Slow (2011) interessant [30]. Kahneman heeft in 2002 de Nobelprijs voor economie gewonnen en is grondlegger van de gedragseconomie. Hij onderscheidt twee Systemen: Systeem 1 dat intuïtief en snel denkt en Systeem 2 dat weloverwogen, rationeel en langzaam denkt. Hij schrijft dat het intuïtieve Systeem 1 invloedrijker is “en de geheime auteur van veel van de keuzen en beoordelingen die we maken” [31]. Het ‘langzame’ denken van Kahneman is het rationele denken dat meestal het uitzonderingsgeval is [32].

 

5. ‘Op je ruggengraat’ oftewel ‘vrij’ kunnen handelen

Slob schrijft: “[Toch heeft] bewustzijn wel degelijk iets te maken met vrij gedrag. Als je tegen je eigen impulsen en neigingen in wilt gaan, zul je dat namelijk bewust moeten doen … Marc Slors zegt: je bent vrij als je de handeling uitvoert die echt bij je hoort” (p.96). Hier is dan een vraag of ‘je eigen impulsen en neigingen’ van instinctieve of intuïtieve aard zijn? Een onderscheid dat m.i. vaak veronachtzaamd wordt (zie Eindnoot 32). Vrije handelingen in de zin van ‘handelingen die echt bij je horen’ komen overeen met wat ik in bovenstaand diagram vrij, pro-actief gedrag noem (de onderste route).

Slob schrijft: “De tegenhanger van vrijheid is voor [de Britse filosoof Mary Midgley] … slavernij – of je nu de slaaf bent van iemand buiten je, of van interne beperkingen zoals luiheid, of van ‘een andere gewoonte die maakt dat je je irrationeel gedraagt’ … Via de route van het bewustzijn kun je neigingen overrulen die niet goed passen bij het soort mens dat je wilt zijn, bij het leven dat je wilt leiden … Zonder bewustzijn ben je de speelbal van je neigingen en gewoonten. Zonder bewustzijn domineren de kortetermijnbelangen van het organisme dat je bent” (p.97-100).

Het slaaf zijn van ‘iemand of iets buiten je’ (van externe normen opgelegd door individuen of maatschappelijke structuren) of van ‘interne beperkingen’ (van geïnternaliseerde externe normen) impliceert inderdaad onvrij, re-actief gedrag. Of ‘via de route van het bewustzijn’ (in de zin van het rationeel-empirisch bewustzijn oftewel het ‘langzame’ denken van Kahneman) ‘neigingen en gewoonten’ gemakkelijk overruled kunnen worden, wens ik te betwijfelen. Aanvulling met bewustzijnsontwikkeling via de onderste, spirituele route lijkt me raadzaam.

Slob schrijft: “Ook onbewust gedrag kan heel goed vrij gedrag zijn – dat is het geval als jouw impulsen zodanig in harmonie zijn met je hele ideeënstelsel dat je haast ‘op je ruggengraat’ kunt handelen. Je ervaart geen intern conflict, het is niet nodig om bewust te interveniëren en een stokje te steken voor je eigen neigingen [onbewuste ‘beslissingen’]. Volgens Harry Frankfurts [nu emeritus hoogleraar filosofie in Princeton] opvatting van vrijheid ben je dan juist behoorlijk vrij … Met de vrijheid van iemand die uit volle overtuiging rookt, is dan trouwens ook niets mis … In [deze] opvatting van vrijheid ben je vrij als je datgene doet waar je waarde aan hecht” (p.101).

Als je ‘impulsen zodanig in harmonie zijn met je hele ideeënstelsel (of interne waarden) dat je haast op je ruggengraat kunt handelen’, dan is er inderdaad sprake van vrij, pro-actief gedrag. Echter ‘iemand die uit volle overtuiging rookt’ is toch (vrijwillig?) slaaf van zijn of haar nicotine verslaving (die gedeeltelijk genetisch bepaald kan zijn), en ongezond bezig. We weten allemaal dat de helderheid van ons intellect en de mate van ‘gespannen zijn’ (stress) de informatieverwerking beïnvloedt: wanneer we slaperig, vermoeid of gestrest zijn functioneert het verwerken van informatie tot kennis niet optimaal. Wetenschappelijk onderzoek suggereert dat de alertheid van het neurofysiologisch systeem beïnvloed wordt door technieken voor bewustzijnsontwikkeling [33].

De meeste natuurwetenschappers (en ook sociale wetenschappers) focussen op data, informatie en kennis. Het is echter evident dat kennis als zodanig niet altijd afdoende is om gedrag te veranderen. De vraag is dan hoe de transformatie van kennis tot (bij voorkeur ecologisch en maatschappelijk verantwoord) gedrag plaatsvindt? Het zou bijvoorbeeld interessant zijn om te weten waarom sommige mensen anti-rookinformatie internaliseren tot kennis en deze kennis transformeren tot een andere houding tegenover roken en vervolgens besluiten om daadwerkelijk te stoppen met roken, terwijl anderen - ondanks talrijke voorlichtingscampagnes - doorgaan met roken. We weten dat mechanismen zoals identificatie (het zich aanpassen aan een bepaalde sociale groep) en gehoorzaamheid (het opvolgen van geboden en verboden van bepaalde autoriteiten zoals doctoren, onderwijzers en ouders) hierbij een rol spelen. Maar wellicht spelen ook andere factoren een rol.

Zo toont wetenschappelijk onderzoek aan dat mensen die met de TM techniek beginnen spontaan minder gaan roken [34]. Het leren van de TM-techniek houdt geen aanwijzingen voor een bepaalde levensstijl in. Mensen gaan spontaan minder sigaretten, alcohol, marihuana, enzovoorts gebruiken. Door de beoefening van TM ontwikkelt gezondheidsondersteunend gedrag zich als het ware ‘spontaan’. Gezondheidsondersteunend gedrag ontwikkelt zich gebaseerd op de eigen intelligentie van het geest-lichaam complex. Probleemoplossend vermogen ontwikkelt zich ‘van binnenuit’ [35]. Preventie is gekoppeld aan de ontwikkeling van probleemoplossend vermogen ‘van binnenuit’, maar krijgt tot nu toe helaas weinig aandacht [36].

Slob schrijft: “Arjen Robben bedenkt niet hoe hij die verdediger wil passeren. Daar heeft hij helemaal geen tijd voor … [Hij heeft hier jaren op geoefend, het is in zijn benen gedaald] … Nu handelt hij onbewust, op intuïtie (p.102) … Het allervrijst ben je als je onbewust doet wat je ook bewust zou willen doen. Uit puur talent. Of omdat je eindeloos hebt geoefend, wenselijke handelingen hebt ingesleten en onwenselijke genegeerd. Totdat de goede impulsen je volledig eigen zijn geworden. Dan drukken je impulsen moeiteloos je wil uit. Pure vrijheid” (p.103).

Uit talent en/of veel oefening kunnen inderdaad onderbewuste, wenselijke handelingen groeien. Maar intuïtie als zodanig kan volgens mij niet getraind worden - het functioneert immers op een niet-bewust niveau - maar de ontvankelijkheid voor adequaat intuïtief functioneren kan wel getraind worden, bijvoorbeeld door veel oefening of door middel van technieken voor bewustzijnsontwikkeling [37].

Slob schrijft: “Waarlijk leven betekent dat een mens zich zijn of haar lot toe-eigent. Dan pas komt er ruimte voor vrij handelen. Hoe miniem die ruimte in de praktijk misschien ook is … Je pakt de vrije ruimte … Vrijheid en verantwoordelijkheid zijn onze woorden voor een goede omgang met het onbestemde” (p.120/1). Ik zou vrijheid vooral als ‘autonome zelfregulering’ willen zien [38].

 

6. Het lichtje in de koelkast

Slob schrijft: “Je zult geen zelf vinden in het brein. Een ‘zelf’ is namelijk geen ding of kern, maar een woord voor een proces … Je hersenen gebruiken een zelfmodel (p.133/4) … [Volgens Thomas Metzinger, Duitse hoogleraar theoretische filosofie aan de universiteit van Mainz] gaat het onderzoeken van innerlijke ervaringen [introspectie] hier niet helpen … We ervaren ons zelf wel, maar we nemen ons zelf nooit waar. De Britse hersenonderzoeker Susan Blackmore vergelijkt deze toestand wel met de situatie waarin je wilt controleren wat er met het lichtje van de koelkast gebeurt als je de koelkast dichtdoet … Nooit, nóóit zie jij een lichtje in een dichte koelkast. Zo krijg je bij een introspectief onderzoek van jouw ‘zelf’ ook je blote zelf niet te zien” (p.135).

Ik zou zeggen: Het ‘lichtje’ of het ‘blote zelf’ of wat ik noem het ‘transcendent bewustzijn’ is er wel, maar dat kun je alleen direct ervaren door het denken te transcenderen.

Slob schrijft vervolgens: “De Schotse filosoof David Hume merkt in de achttiende eeuw al op dat hij zijn ‘zelf’ nooit betrapt zonder dat dat zelf van hem iets aan het ervaren, denken of waarnemen is. ‘Zou het kunnen’, zo suggereert hij, ‘dat dat zelf niet bestaat zonder die waarnemingen, ervaringen en gedachten?’ Hij durfde het te zeggen: een zelf dat niets doet is er misschien wel niet. Als de koelkast dicht is, brandt er geen licht … [En Spinoza concludeerde al een eeuw eerder in de Ethica dat] het zelf de voorstelling is die het lichaam van zichzelf creëert (& dus niets anders). Hume en Spinoza zijn niet ver verwijderd van Metzingers stelling dat het ‘zelf’ de naam is voor een proces” (p.136).

Filosofen zoals David Hume en Immanuel Kant gaan m.i. de fout in, wanneer ze concluderen dat het transcendent bewustzijn niet kan bestaan, omdat ze zelf geen ervaringen van deze bewustzijnstoestand hadden. In sectie 2 heb ik aangegeven dat mijn idee dat transcendent bewustzijn niet alleen bestaat, maar dat regelmatige toegang tot dit bewustzijn ons gedrag in een maatschappelijk en ecologisch verantwoorde richting kan leiden, gebaseerd is op zeven overwegingen, die ik elders uitvoerig heb uiteengezet [8]. Men moet inderdaad wel het denken of waarnemen transcenderen om dit ‘bewustzijn-als-zodanig’ te kunnen ervaren. M.b.t. de verwijzing naar Spinoza dat ‘het zelf de voorstelling is die het lichaam van zichzelf creëert (& dus niets anders)’ lopen de meningen uiteen. Ik verwijs graag naar mijn boek Spinoza in het licht van bewustzijnsontwikkeling (2017) voor een diepgaande beschouwing van zijn filosofie (zie noot 8).

Slob schrijft: “[Moeilijk] voorstelbaar, maar niet ondenkbaar is het bestaan van wezens die wel bewustzijn maar geen zelfbeeld hebben. Geoefende en volhardende mediteerders die veilig en onbedreigd op hun kussen zitten, ervaren dit misschien een tijdje” (p.141). Hier geeft Slob aan dat het ervaren van ‘bewustzijn-als-zodanig’ zonder bewustzijnsinhouden wel mogelijk is.

In de Epiloog (Elementen van een menstheorie) van haar boek schrijft Slob: “Iemand met volmaakt inzicht, die volledig in harmonie is met zichzelf en de wereld (een stoïcijnse of taoïstische wijze), heeft geen vrije wil meer nodig. Die handelt altijd passend” (p.196). Dit verwijst naar de onderste route van het diagram in sectie 4, waar in een proces van bewustzijns- of spirituele ontwikkeling ‘harmonieus, altijd passend handelen’ een geleidelijk aan te ontwikkelen mogelijkheid wordt.

Slob schrijft: “[Het is raadzaam] om de twee manieren van kijken naar jezelf (als lid van de species ‘mens’ [van buitenaf dus, als derde persoon] en als individu) intellectueel te verzoenen. Om ze in jouw leven te laten co-existeren. Om ze elkaar innerlijk te laten raken” (p.158). Bij het ‘van buitenaf naar jezelf kijken, als derde persoon’ kun je inderdaad geen transcendent bewustzijn ervaren. Maar ‘als individu, als eerste persoon’ kan dat wel (door bijvoorbeeld een methode voor bewustzijnsontwikkeling te praktiseren). Een wetenschapper en een mediteerder kunnen binnen één persoon co-existeren, zoals ik dat al decennia doe.

 

7. Spontaan reageren vanuit verinnerlijkte waarden

Slob schrijft: “[De Amerikaanse psycholoog William James zegt in zijn Principles of Psychology uit 1890 dat] handelingen wellicht niet vragen om een beslissing. Als jouw gedachte aan de handeling maar sterk genoeg is, handel je. Daar is dat ‘ik’ van jou verder helemaal niet bij nodig. Beslissingen ‘neem’ je niet echt; dat is metaforisch taalgebruik. Je groeit naar beslissingen toe. Of eigenlijk groei je naar gedrag toe en spreek je om sociale redenen van beslissingen … Beslissen hoort bij het vocabulaire waarin je anderen een toelichting geeft op jouw gedrag … Beslissingen zijn handelingen die in je zwellen. En dan, plop, daar ga je” (p.162/3). Er kan sprake zijn van ‘plop, daar ga je’ via het praktisch bewustzijn in de bovenste route van het diagram in sectie 4 en/of via zelfregulering in de onderste route.

Slob schrijft: “Datgene wat we waarderen, wat we motiverend vinden, is de spil waar zowel het [hersen]systeem van aandacht als het [hersen]systeem van bekrachtiging om draait. Waardoor een simpel beeld oprijst: we schenken aandacht aan dat wat ons motiveert. Automatisch. Zonder daartoe te hoeven besluiten. Omdat die impuls zichzelf bekrachtigt. En wederom: plop, daar ga je … Jouw opvattingen over wat jij de moeite waard vindt (kwalitatieve, normatieve oordelen) leiden tot sterke impulsen. Sterke impulsen duren langer (kwantitatief), wat de kans vergroot dat je daadwerkelijk tot handelen komt” (p.165/6).

Dus onze kwalitatieve, interne waarden motiveren ons, waardoor we daar automatisch aandacht aan schenken. Dit verwijst naar de onderste route in het diagram in sectie 4, resulterend in vrij, pro-actief gedrag. Een onderliggend principe van de TM techniek is dat onze aandacht spontaan naar het transcendent bewustzijn wordt getrokken, omdat dit bewustzijnsniveau in bliss ervaringen kan resulteren. En sterke, motiverende gedachten borrelen spontaan op aan de grens van het transcendent bewustzijn (zie het diagram in sectie 2).

Slob schrijft: “Zodra je de impulsen voedt [oftewel die je aandacht schenkt] die je werkelijk de moeite waard vindt (en de impulsen afknijpt die je minder waardeert), vergroot je je vrijheid. Dan gaat de wereld zich steeds meer voegen naar je wensen … Je hebt de vrijheid om zelf de toon te zetten in je dagelijkse leven” (p.167).

De opmerking dat ‘de wereld zich steeds meer gaat voegen naar je wensen’ komt overeen met het gezegde dat je steeds meer ‘support of nature’ ervaart door consequent technieken voor bewustzijnsontwikkeling te praktiseren. En het ‘zelf de toon zetten in je dagelijkse leven’ is een mooie metafoor wanneer men het bewustzijn als een veld van vibraties wil zien.

Slob schrijft: “Er zijn mensen die de waarde van duurzaamheid, rechtvaardigheid, opmerkzaamheid, vriendelijkheid en zo meer, dusdanig verinnerlijkt hebben dat ze inmiddels semi-automatisch reageren in lijn met die deugden. Ik zie bij hen geen worsteling en frictie meer … Denken en doen lijken bij hen helder samen te vallen … Spontaan kunnen reageren vanuit verinnerlijkte waarden … Misschien is dat wel wat bedoeld wordt met integriteit … Via aandacht kan je jouw wereld naar jouw hand zetten – met jezelf erbij” (p.168).

Spontaan kunnen reageren vanuit verinnerlijkte (ecologisch en maatschappelijk verantwoordde) waarden’ is het ultieme doel van het proces van bewustzijnsontwikkeling.

 

8. Verleidelijke profielentaal

Slob schrijft: “De hersenactiviteit die cohorten proefpersonen tijdens een bepaald taakje vertonen, wordt gemiddeld en geduid (p.172) … Je profiel heeft veel weg van confectiekleding: als je een beetje een doorsneemaat hebt, dan zal een profiel je aardig passen. Maar een profiel kan ook veel te ruim of veel te krap zitten. En echt mooi, echt sjiek, echt op jou toegesneden wordt het nooit … Profilering leidt tot psychologische nivellering. Je wordt als mens een waarschijnlijkheid, en als je pech hebt een risicofactor. Een individu ben je in ieder geval niet meer (p.173) … Wat wilt u, een persoonlijk portret of een profiel? (p.176) ... Hersenwetenschap levert profielen, geen portretten. Ze zegt wat ik ben, niet wie ik ben” (p.178).

Profilering leidt inderdaad tot psychologische nivellering, het individu verdwijnt, zoals bijvoorbeeld in de toeslagenaffaire gebeurde. In de NRC van 25/26 juni 2022 schreef Cecile Janssens, hoogleraar translationele epidemiologie aan Emory University in Atlanta, een indringende column over het gegeven dat ze ineens zelf patiënt met acute leukemie werd: “Deze tijding zette mijn leven in één klap op zijn kop … In de epidemiologie kijken we naar populaties (of groepen) patiënten. Ik lig hier in het ziekenhuis niet als een groep patiënten met acute leukemie. Ik lig hier als één patiënt … Aan de cijfers die ik als epidemioloog bereken, heb ik als patiënt nu even niks”.

Slob schrijft: “[Projectteams kijken] naar wat zij met hun specifieke methodiek in beeld kunnen krijgen. Om een andere metafoor te gebruiken: zij zoeken daar waar hun lichtje schijnt … Zij zullen alleen zoeken waar ze zicht hebben. De rest van die grote, onpeilbare wereld om hen heen blijft in duisternis gehuld … [Wetenschappers] werken vanuit een bepaald perspectief en krijgen daarmee slechts zicht op een brokstuk van de wereld, op aspecten van mensen” (p.177/78).

Ik heb eerder in sectie 3 aangegeven dat ik drie verschillende wetenschappelijke paradigma’s (het positivistisch, constructivistisch en transcendentalistisch paradigma) onderscheid. Dat geeft ruimte voor een breder, omvattender perspectief.

Slob schrijft: “Er is contact mogelijk tussen wetenschappelijke disciplines, tussen wetenschap en alledaagse taal, tussen wetenschap en literaire taal. Contact, maar geen versmelting … Het heeft helemaal geen zin om de ene taal waarachtiger te verklaren dan de andere … Wij, met al het intellect waarover we beschikken, met inzet van alle computerkracht ter wereld, zullen de ‘taal van de natuur’ niet ontdekken. Zo’n taal bestaat immers alleen maar als fabel, of als metafoor … [Wij moeten de wetenschappelijke taal niet] als manna tot ons nemen. Laat wetenschappers geen God spelen! Geloof nooit dat ze dé taal in handen hebben waarmee ze de waarheid over jou vertellen. De wereld is uitbundig overdadig. De vraag is: Wat wil je van de wereld (en jezelf als verschijnsel daarin) weten, en waarom? De taal waarin je naar een antwoord zoekt, zal zich kleden naar de gelegenheid” (p.179-82).

M.b.t. de mogelijkheid van contact tussen wetenschappelijke disciplines en tussen wetenschap en taal bespreek ik in mijn proefschrift het concept ‘trans-disciplinariteit’ (subhoofdstuk 11.3 in Van Eijk 1998) [39]. In hoofdstuk 8 (Analyse van de metafysische achtergrond van moderne wetenschap) komen onderwerpen zoals het rationeel-empirisch bewustzijn, het feit-waarde dualisme, grondhoudingen naar de natuur en ecologische spiritualiteit ter sprake. Het is m.i. juist dat ‘met al het intellect waarover we beschikken, met inzet van alle computerkracht ter wereld, we de ‘taal van de natuur’ niet zullen ontdekken’. Dit komt overeen met wat ik ‘De illusie van het intellectuele holisme’ heb genoemd (subhoofdstuk 11.2). Ook subhoofdstuk 12.2 (Intuïtie als de holistische kunde van anticipatie en integratie) is in deze context relevant.

M.b.t. bijvoorbeeld de huidige N crisis en het daarop volgende luidruchtige boerenprotest lijkt het mij evident dat alleen meer van het adagium ‘meten is weten’ deze crisis niet gaat oplossen. Uiteindelijk gaat het om een andere ‘grondhouding naar de natuur’. Het door het CDA sinds lange tijd gepropageerde ‘rentmeesterschap’ dient in daadwerkelijk ecologisch en maatschappelijk verantwoord gedrag omgezet te worden [40]. Daarom is het verstandig te rade te gaan bij het kleine percentage boeren die al decennia geleden zijn omgeschakeld naar biologische landbouw. Van deze daadwerkelijk pro-actieve boeren valt veel te leren, zowel m.b.t. hun initiële motivatie als praktische kennis. Ook de overheid en boerenorganisaties als LTO dienen pro-actiever te worden i.p.v. slechts re-actief te reageren op ontwikkelingen die al decennia in de maak zijn.

Slob schrijft: “Profielentaal is waardevol [de medische blik wordt beter van standaardisatie] - vooral als zij haar beperkingen kent en ruimte laat voor andere taal. Dit gaat niet alleen op voor de medische zorg … maar zeker ook voor de maatschappijwetenschappen. Sociale wetenschappen krijgen op dit moment voornamelijk kwantitatief onderzoek gefinancierd, vanuit de misvatting dat alleen deze aanpak ‘echte’ wetenschap mag heten. Zij doen dus vooral onderzoek waar statistische waarheden uit rollen over hoe mensen zich in situatie-zus-of-zo gedragen. En bestuurders lijken deze resultaten prachtig te vinden, omdat het hun een (wetenschappelijk!) aanknopingspunt geeft om de maatschappij bij te sturen in de door hen gewenste richting. Bevangen door een big-data-roes beginnen zij steeds vaker in profielentaal over burgers te praten” (p.189). Het ‘praten over burgers in profielentaal’ kent risico’s, zoals in o.a. de toeslagenaffaire duidelijk werd.

Slob vervolgt: “[Maar hierdoor] begin ik mij benauwd te voelen. Want ook al zijn de wetenschappelijke beschrijvingen zogenaamd neutraal, de politiek die uit deze taal van testen en turven en tellen rolt, kan afwijkingen van het normale alleen maar zien als risico’s en beheersproblemen. Iemand die afwijkende kenmerken vertoont, kan maar beter in de richting van een programma worden geleid dat hem of haar zachtjes disciplineert en zorgzaam weer bij de kudde voegt. Volksgezondheidszorg breidt zich dan uit tot volksgedragszorg, met als beleidsprogramma de normalisering van de sociale wereld. En daar komt, niet toevallig, een aanzienlijke bureaucratie bij kijken; profielen hongeren naar big data, en die moeten wel vergaard en gekoppeld worden” (p.189/90).

M.b.t. de ‘bureaucratische normalisering van de sociale wereld’ verwijs ik graag naar de artikelen van Mathieu Wagemans in Civis Mundi (o.a. de serie Een andere kijk op orde en chaos uit 2020 en de serie Het psychiatrisch zorgsysteem uit 2021).

Slob schrijft: “In een bepaald licht bezien zijn wij biologische machines. Wij hebben geen kosmische bedoeling, er ligt geen masterplan aan ons bestaan ten grondslag. Wij zijn een uitbundige biologische toevalligheid, in elke vezel van ons lijf afgestemd op het leven hier. Zonder de aarde zijn wij compleet ondenkbaar. We zijn haar in zekere zin: levende, ademende stof. Menswetenschap vraagt dus om kennis van de natuurwetten. Maar wij zijn ook vreemde hersenbeesten … [met een kolossaal brein met al zijn terugkoppellussen] dat zichzelf kan trainen door aandacht op te brengen voor dat wat het waardeert. Ieder van ons is een zelfbewuste duidingsmachine die rondwaart in een ook voor onszelf vaak vreemde intieme wereld. Dat maakt ons wezenlijk anders dan de meeste andere natuurverschijnselen … Willen we mensen in heel hun volheid en pracht kunnen beschouwen, dan zullen natuurwetenschappers en geesteswetenschappers dus contact moeten leggen” (p.193).

Het broodnodige ‘contact tussen natuurwetenschappers en geesteswetenschappers’ laat nog steeds veel te wensen over, ook in Wageningen. Aan mijn proefschrift heb ik (als natuurwetenschapper) in 1998 een Epiloog toegevoegd, getiteld Additional reflection on scientific justification [41].

De eerste alinea daarvan luidt: “Writing a Ph.D. thesis is, as most events in life, a process. In each process that involves human action, one can distinguish - but not separate - three aspects: motive, process and result.  Although scientific justification of the process of development of a thesis - i.e., the methodological approach - is common practice in the academic field, the motive and actual process of development receive less attention. From a strictly logical point of view, the motive and actual process must be presented first, and only then the result should follow. Since academic tradition ‘dictates’ otherwise, motive and actual process are discussed in this epilogue at the end of the thesis, after the results. One can argue that with a period of 20 years between M.Sc. and Ph.D. degree, earning a doctoral degree is not an extension of a study anymore, but becomes part of a biography. I plead for a kind of biographical justification of the above-mentioned neglected aspects [of motive and actual process of development]”.

En de twee laatste zinnen van de Epiloog luiden als volgt: “Finally, I would like to refer to Kuhn who said that scientists in periods of ‘normal science’ are no longer ‘explorers of the unknown’ but tend to limit themselves to further specification of the already known. Whether we are at the dawn of a new ‘scientific revolution’ is difficult to tell, but to be ‘road constructors rather than passive travellers’ seems an attractive option anyhow”.

Het zou mooi zijn als meer natuur- en geesteswetenschappers, i.p.v. ‘re-actieve relatief passieve reizigers’ te zijn die gebruik maken van profielentaal, tot ‘pro-actieve wegenbouwers’ zouden worden, die wetenschap en bewustzijnsontwikkeling combineren.

 

Literatuur

1. https://lemniscaat.nl/boeken/hersenbeest/#toggle-id-2

2. Zie Marjan Slob, Hersenbeest. Filosofie over het brein en de menselijke geest, 2017 [in] Wim Couwenberg. Doorbraakgedachte als bron van persoonlijke inspiratie. Civis Mundi Digitaal #57, april 2018.

3. Zie p.83-86 in mijn boek uit 2021 voor meer uitleg over dit diagram: Van Eijk T. (2021). Klimaatcrisis, gedragsverandering en bewustzijnsontwikkeling.  Lulu. Ook beschikbaar als pdf-file: https://www.lulu.com/spotlight/toondotvaneijkatupcmaildotnl/ Zie ook: Van Eijk T. (2019). Het bewustzijnsbegrip bij Hans Komen. Commentaar op de serie: Bewustzijn, wat is dat? Het bewustzijnsbegrip door de eeuwen heen in filosofie en psychologie. Deel 1. Civis Mundi Digitaal #81, april 2019 (I).

4. Ransijn P. (2020). Spirituele psychologie. Deel 2: Methoden van spirituele ontwikkeling in de praktijk. Civis Mundi Digitaal #96, april 2020 (I). Boekbespreking van: Han de Wit, The Great Within: The Transformative Power and Psychology of the Spiritual Path. Boulder, Shambala, 2019 [Zie Eindnoot 1 in zijn artikel]

5. Zie voor een bespreking van zijn boek: Van Eijk T. (2020). Het cultiveren van de verborgen bloei en de zichtbare vruchten. Civis Mundi Digitaal #98, mei 2020. Bespreking van: Han F. de Wit (2008). De Verborgen Bloei. Over de psychologische achtergronden van spiritualiteit. Kok Agora, Kampen [12e druk; 1e druk 1993].

6. Deze en de volgende alinea’s zijn afkomstig uit: Van Eijk T. (2020). Zie Eindnoot 5.

7. Van Eijk T. (2019). Commentaar op ‘Religie als Universeel Verschijnsel’ van Neerhoff en Bakker. Civis Mundi Digitaal #86. Juni (II) 2019.

8. Zie sectie 8 in: Van Eijk (2020) [zie Eindnoot 5]. Zie ook: Van Eijk T. (2017). Spinoza in het licht van bewustzijnsontwikkeling. Lulu. p.214/5.

9. Van Eijk T. (1998). Farming Systems Research and Spirituality. An analysis of the foundations of professionalism in developing sustainable farming systems. PhD thesis, Wageningen Agricultural University, The Netherlands.

10. Bij proefschriften in Wageningen werd men geacht een velletje met losse stellingen toe te voegen, die al dan niet (gedeeltelijk) betrekking hadden op het onderwerp van het proefschrift.

11. Deze en de volgende paar alinea’s komen uit: Van Eijk T. (2021). Zie Eindnoot 3.

12. Damasio A. (2018). The strange order of things. Life, feeling, and the making of cultures. Pantheon Books, New York. p. 160/1.

13. Zie ook: Van Eijk T. (2020). Commentaar op de interpretatie van Spinoza door Neerhoff en Bakker. Civis Mundi Digitaal #96, april 2020 (I).

14. Gabriel M. (2016). Waarom we vrij zijn als we denken. Filosofie van de geest voor de eenentwintigste eeuw. Boom, Amsterdam [Vertaling van: Ich ist nicht Gehirn (2015), Ullstein, Berlin] p.12.

15. Gabriel M. (2016): p.14.

16. Gabriel M. (2016): p.39/40.

17. Zie Van Eijk (1998): p.124-7 en Van Eijk (2017): p.67-71 (zie Eindnoot 8).

18. Lijmbach S. and B. Gremmen (1991). Toegepaste filosofie in praktijk. Wageningse Sociologische Studies 32.

19. Spaargaren G. (1997). The ecological modernization of production and consumption. Essays in environmental sociology. PhD. thesis, Wageningen Agricultural University, The Netherlands. p.148.

20. Spaargaren (1997): p.28.

21. Spaargaren (1997): p.148.

22. Spaargaren (1997): p.151.

23. Bovenstaande alinea’s over het praktisch bewustzijn stammen uit: Van Eijk (2021): p.136/7. Zie Eindnoot 3.

24. Spaargaren (1997): p.138.

25. Van Eijk T. (2020). Goudsblom: Maatschappelijke dwang tot zelfdwang. Civis Mundi Digitaal #96, april 2020 (I). Zie daar voor meer uitleg over het diagram. Zie ook Van Eijk (2021): p.144. Zie Eindnoot 3 hierboven.

26. Van Eijk (2021): p.146/7. Zie Eindnoot 3 hierboven.

27. Maslow A.H. (1974). Psychologie van het menselijk zijn. Lemniscaat, Rotterdam. p.213.

28. Van Eijk (2021): p.149. Zie Eindnoot 3 hierboven.

29. Van Eijk (2021): p.150. Zie Eindnoot 3 hierboven.

30. Kahneman D. (2016). Ons feilbare denken. Thinking, fast and slow. Business Contact.

31. Kahneman (2016): Uit: de Inleiding.

32. Het subhoofdstuk 8.8 Kahneman’s fast and slow thinking in Van Eijk (2021) beargumenteert dat Kahneman geen onderscheid maakt tussen instinct en intuïtie. De vraag is of het ‘snelle’ denken van Kahneman alleen intuïtie of ook instinct omvat?

33. Voor het wetenschappelijk aangetoonde positieve effect van beoefening van TM op stress vermindering en toegenomen cognitieve vermogens, zie: http://www.truthabouttm.org/truth/Home/index.cfm

34. Zie bijvoorbeeld: Ottens (1975). The effect of Transcendental Meditation upon modifying the cigarette smoking habit. Journal of School Health, 45, p. 577-83.

35. Zie ook wat Fagan zegt in mijn proefschrift: Van Eijk (1998), p.229, Box 22: Modern medicine and health-education.

36. Van Eijk (2021): p.68/9. Zie Eindnoot 3 hierboven.

37. Voor meer over intuïtie, zie de subhoofdstukken 8.9 en 8.10 in Van Eijk (2021).

38. Zie subhoofdstuk 13.1 in Van Eijk (2021).

39. Van Eijk (1998). Zie Eindnoot 9.

40. Zie ook subhoofdstuk 1.3 Grondhoudingen en subhoofdstuk 13.2 Grondhoudingen naar de natuur in van Eijk (2021).

41. Van Eijk (1998). Zie Eindnoot 9.