Civis Mundi Digitaal #125
Bespreking van Ronald Meester, Wetenschap als nieuwe religie: Hoe corona de spirituele schaarste in de samenleving blootlegde. Uitgeverij Ten Have, Utrecht, 2022
Religie en wetenschap vormen een combinatie die uitnodigt tot zowel oppervlakkige als diepgaande beschouwingen. Je raakt er niet gemakkelijk over uitgepraat. En wellicht moeten we het ook beschouwen als een thema dat niet uitgepraat kan en mag raken. De relatie tussen wetenschap en religie confronteert ons met vragen die we maar lastig kunnen beantwoorden. We moeten wellicht accepteren dat beantwoording niet mogelijk is. En, hoe paradoxaal dat ook klinkt, we moeten vooral erover blijven denken.
COVID
Die benadering komt in het eerste deel van het boek goed tot uitdruking. Het verband tussen religie en wetenschap wordt belicht aan de hand van praktijkervaringen rond de corona-epidemie. Gewezen wordt op de (al)machtige positie die vooral bij het begin van de crisis aan de wetenschap werd toegedicht. Hoe het RIVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu) en het OMT (Outbreak Managemt Team) tot stevige en concrete conclusies kwamen en de overheid die tamelijk kritiekloos overnam. Dat laatste getuigde van respect en waardering voor de wetenschappelijke insteek en dus voor de wetenschappers.
Natuurlijk zal daarbij ook een rol hebben gespeeld dat het tot waarheid verheffen van wetenschappelijk gegrondvest onderzoek politici en vooral bestuurders ook vrijpleit met betrekking tot de eigen verantwoordelijkheid. Wetenschappelijk onderzoek biedt gemakkelijk verschuilmogelijkheden, wanneer blijkt dat de voorspellingen niet overeenstemmen met de werkelijkheid. Kun je immers bewindspersonen verwijten dat men zich heeft laten leiden door de resultaten van wetenschappelijk onderzoek?
Maar het boek graaft ook een niveau dieper dan de tegenstelling tussen weten (wetenschap) en geloven (religie). De wetenschap zou dan onbetwijfelbare kennis voortbrengen. De religie zou daarentegen zijn gebaseerd op verhalen, waarvan het waarheidsgehalte in twijfel kan worden getrokken en die niettemin enkel overeind worden gehouden door een sterk geloof. Het perspectief wordt geschilderd dat we in ons menselijk leven verhalen nodig hebben. Ze geven structuur en stevigheid bij hetomgaan met existentiële vragen waar we als mensen mee te maken krijgen. Ze kunnen houvast bieden. Het betreft zingevingsvragen, maar ook vragen die zich presenteren als uitdrukking van kennisvragen die veel verder gaan dan kennisbehoeften. Waarom lopen we op de wereld rond in de jaren die ons gegeven zijn? Waartoe dient ons leven? Wat is de zin ervan?
Een religie verschaft ons een verhaal dat ons door het geloven of intuïtief aanvaarden ervan ontslaat van een zoekproces. De religie maakt ons duidelijk wat we op aarde te zoeken hebben en wat van ons wordt verwacht. De onderwerping aan of het aannemen van een geloof of intuïtief inzicht ontslaat ons van de lastige opgave om verder te zoeken. Dat dergelijke verhalen op basis van feitelijk onderzoek onderuit kunnen worden gehaald, maakt dat niet anders. De waarheid wordt dan onderdanig aan het geloof, mits dat geloof voldoende sterk is.
Meester schetst ook, hoe gaandeweg de wetenschap aan status heeft gewonnen. Er is een krachtige overtuiging dat de wetenschap ons veel heeft gebracht. Dat is ook niet te ontkennen. Op vrijwel elk gebied hebben we vooruitgang te danken aan wetenschappelijke inspanningen. Maar hij stelt ook vast dat met het verdwijnen van de religies ook de verhalen verdwijnen. Dan rest in uiterste consequentie een werkelijkheid die weliswaar beredeneerd en vanuit een rationeel perspectief tot stand is gekomen, maar die ook gebrekkig is om betekenis te geven aan het irrationele, aan wat niet past binnen onze op ratio gebaseerde structuren. Met het verdwijnen van religies raken we dus meer kwijt dan we ons wellicht realiseren. De behoefte aan zingeving blijft en kan niet meer worden gestild met de contexten en structuren van religies noch wetenschap. Je zou in dat verband kunnen wijzen op wat er de laatste twintig jaar is opgebloeid aan allerlei alternatieve vormen van bezinning, aan meditatie, mindfulness, enz.
De betekenis van getallen
Het boek bevat een hoofdstuk over de betekenis en interpretatie van getallen. Wanneer we met lastige vraagstukken te maken hebben, willen we zekere kennis. De wiskunde en in het bijzonder de kansberekening kan daarbij helpen. We kunnen dan beschikken over conclusies waarvan is aangetoond c.q. berekend dat ze hoogst waarschijnlijk waar zijn. Een en een is immers twee. Er is geen reden meer voor twijfel. Meester geeft aan dat dit een te gemakkelijke denkwijze is. Statistiek biedt ook gelegenheid tot manipulatie. Berekeningen kunnen ons op een dwaalspoor brengen. Ze suggereren dat er sprake is ven “bewezen” kennis, terwijl daar vaak wel iets op is af te dingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om de causaliteit. Wiskundig kunnen we aantonen dat er verbanden bestaan, terwijl daar in de werkelijkheid geen sprake van hoeft te zijn. De cijfers kloppen maar kunnen tegelijkertijd een zeer gemankeerd beeld schetsen van de werkelijkheid.
Zo kunnen w e met betrekking tot de Covid-crisis tot bevindingen komen over de overlijdenskans die geheel onjuist kan zijn vanwege de aannames, die aan de berekening ten grondslag liggen. Datzelfde kan gebeuren rond de effectiviteit van een medicijn. De berekeningen die ons helderheid zouden moeten verschaffen, kunnen ons illusies geven op basis waarvan we vervolgens gaan handelen. Ze tonen dan een beeld dat weliswaar commercieel interessant kan zijn, maar dat is gebaseerd op manipulatie van cijfers. Niettemin is een dergelijk met cijfers onderbouwd verhaal aantrekkelijk. Het biedt een gevoel van zekerheid of schijnzekerheid en neemt daardoor de angst weg voor wat er zou kunnen gebeuren. We weten dan waar we aan toe zijn. De conclusies zijn verleidelijk.
Wetenschap en illusies
Die manipulatie beperkt zich niet tot het gebruik van wiskundige benaderingen. Ook zonder wiskunde kan de wetenschap illusies oproepen en als “waar” presenteren. In een hoofdstuk met als titel “De wetenschap als schaamlap” gaat Meester in op het oproepen van onware beelden. De taal stelt ons in staat om “tussen de regels door” beelden te schetsen die niet onderbouwd zijn. Woordgebruik in de presentatie van resultaten kan ons op het verkeerde spoor zetten. Er worden stellingen geponeerd die erg aannemelijk c.q. waar lijken, zonder dat ze noodzakelijkerwijs uit het onderzoek voortvloeien. De wetenschap maakt dan gebruik van redeneerlijnen die onbewust in ons hoofd zitten en die we daardoor niet meer kritisch bevragen. Hij noemt als en van de voorbeelden het doorrekenen van politieke programma’s. Daarbij kan er sprake zijn van impliciete aannames waardoor de uitkomsten van doorberekeningen een vertekend beeld geven. De werkelijkheid wordt geweld aangedaan, doordat die onderdanig wordt gemaakt aan rekenmodellen. Berekeningen zijn dan gebaseerd op een gereduceerd beeld van de werkelijkheid.
Wat betekent het begrip “essentieel”?
In een hoofdstuk over de rol van de kerk in tijden van corona gaat Meester in op een aantal fundamentele vragen. Bijvoorbeeld de staatsrechtelijke positie van kerken. Grondwettelijk is er sprake van een uitzonderingssituatie voor kerken. De vrijheid van godsdienst biedt daardoor ruimte aan kerken om activiteiten te ondernemen, die op basis van de wet niet kunnen worden verboden. Dat leidt tot de vraag hoe “essentieel” we kerkelijke activiteiten moeten achten. Wat is daarbij bepalend en doorslaggevend: de regels van de wet of de beleving van een religie door de leden van een kerkgemeenschap? En wanneer moet die beleving wijken voor de oproep tot solidariteit in een crisistijd? Ook bij dergelijke vragen komt aan de orde hoe sterk de noodzaak van solidariteit in coronatijd was onderbouwd. Hoe groot was het besmettingsgevaar en werden de risico’s van besmetting niet al te dramatisch voorgesteld?
Ook een andere insteek komt aan bod, waarbij de regels van een geloofsgemeenschap als uitgangspunt dienen. Bijvoorbeeld het begrip “naastenliefde” zoals dat in het Nieuwe Testament staat. Zou de liefde voor de naaste een gelovige niet verplichten om ieder risico van besmetting uit de weg te gaan? Dan gaat het niet primair om het risico om zelf besmet te raken, maar om de bescherming van de ander, van de naaste. En, anderzijds, mogen dergelijke religie-gebaseerde regels wettelijk geldende regels terzijde schuiven? Kan een beroep op menselijkheid anarchistisch handelen legitimeren? Of, algemener geformuleerd, is gelovigen iets toegestaan wat ongelovigen wordt verboden? Staatkundige zijn we toch allemaal gelijk?
Zijn er grenzen aan de naastenliefde?
Ook de vluchtelingenproblematiek wordt benoemd. Volgens de christelijke leer zijn we verplicht de medemens, die in nood verkeert te helpen. Tegelijkertijd beseffen we dat we niet iedereen in de wereld die in nood verkeert, in ons land kunnen opvangen. Dat stelt de vraag wanneer we voldoende hebben gedaan. En wat zijn dan de maatstaven waar we dat aan afmeten? En waarop zijn die maatstaven dan gebaseerd. Wanneer hebben we onze naasten voldoende liefde betoond, zodat we de ruimte hebben aan eigen verlangens en geneugten tot te komen? De wiskunde en, in het algemeen, de wetenschap kan ons bij de beantwoording van dergelijke vragen niet helpen.
Wetenschap en (zelf)kritiek
Het is een interessant boek, omdat het pertinente vragen opwerpt en daar rond omheen beschouwingen en afwegingen presenteert. Er komen vragen aan bod, die we niet langs wetenschappelijke weg kunnen beantwoorden, maar die wel aan de orde zijn. Het is een kritische kijk op de rol van de wetenschap rond maatschappelijke vraagstukken. We hebben veel aan de wetenschap te danken en de wetenschap moet ook in de toekomst de ruimte krijgen. Maar tegelijkertijd moeten we de verleiding weerstaan om ons afhankelijk te maken van de wetenschap. We moeten ons vermogen om kritisch te denken, niet terzijde schuiven, juist niet ten opzichte van de wetenschap. En ook is aan de orde dat de wetenschap het vermogen bewaakt om zelfkritisch te zijn.
BBij lezing kwamen gedachten op over de rol van de technologie in onze (post)moderne samenleving. Is er niet sprake geweest van een te weinig kritische houding waardoor we ongemerkt en ongewild onszelf afhankelijk hebben gemaakt van nieuwe technologieën. Hoe gaandeweg de technologie van instrument tot regisseur is geworden. Hoe we al te makkelijk de overtuiging hebben, we problemen met behulp van nieuwe technologie kunnen oplossen, wanneer technologie oorzaak is geweest van problemen.
Vergelijkbare vragen komen aan bod met betrekking tot de gezondheid. Hoe groot dient de ruimte te zijn voor verantwoordelijkheid voor je eigen gezondheid? Wanneer leidt het gezondheidsbeleid van de overheid tot aantasting van de persoonlijke levensruimte? Mag ik zelf uitmaken of ik rook? En natuurlijk ook de wedervraag, waarom niet-rokenden moeten meebetalen aan de gezondheidszorg van medeburgers die als gevolg van aandoeningen die door roken zin veroorzaakt, een beroep doen op de gezondheidszorg?