Civis Mundi Digitaal #125
Bespreking van Paul Verhaeghe, Intieme vreemden. Uitg. Lemniscaat, juni 2022
Jaarlijks worden in april door heel Nederland en Vlaanderen filosofische nachten, programma’s, lezingen, debatten en festivals georganiseerd rondom het thema van de Maand van de Filosofie. In dit kader verschijnt er elk jaar tevens een nieuw filosofisch essay en een filosofisch kinderboek. Dit jaar schreef Paul Verhaeghe het essay. Hij nodigt ons in dit essay uit om over onszelf na te denken.
Niet meer weten wie je bent
Vroeger stond ons lot geschreven in de sterren of in de handpalm van God. Via Augustinus en Rousseau komt Verhaeghe uit bij Freud en Didier Eribon. In de vorige eeuw hoorde je de kreet: “Wordt jezelf”. Tot 2000, toen werden bij de maakbare wereld vragen gesteld. “We zullen onszelf moeten uitvinden, met als voorwaarde het afschudden van ons oude ik. De nieuwe uitdaging luidt: ‘Verlies jezelf.’” (p12). “Vandaag heeft de psychologie het over ‘autonome denkprocessen’ (onbewust wordt vermeden, want dat klinkt veel te freudiaans) en over het lichaam dat onze keuzes aanstuurt.’ (p21)
Je kunt jezelf verliezen als een geliefde sterft of als je verzeild raakt in een depressie. ‘Ik ben leeg, ik verlang niets. Niemand verlangt nog naar me, ik ben niets.” (p24) Mentale processen worden tegenwoordig op het conto van het individu geschreven. Verhaeghe’s hoop is, dat nu de ballon van de maakbaarheid is doorgeprikt, er een collectief bewustzijn ontstaat over hoe gevaarlijk en ziekmakend de ons voorgehouden ideale identiteit wel was.
Mijn intiemste vreemde
“Het idee dat de mens maakbaar is, klopt. Maar dat we onszelf maken is een illusie. […] Identiteit is slechts de bovenbouw van het huis, als een cultureel en sociaal gedetermineerd patroon van omgangsvormen, met onszelf, ons lichaam en anderen. Verander de cultuur, dan verandert onze identiteit.” (p37) Mensen vertonen zich aan hun buitenwereld als een geheel met stabiele temperamenten. Ook hun basishouding tot anderen is stabiel: nabijheid zoekend of afstand houdend, extravert of introvert. ‘Een dergelijke duurzaamheid ontbreekt wanneer het gaat over identiteit, onze bovenbouw. Wie we zijn is een weerspiegeling van de steeds tijdgebonden idealen die langs alle kanten gepropageerd worden.’ (p38)
Het klassieke idee van vervreemding houdt in dat er diep in ons in ons iets zit wat we eigenlijk zijn en waarvan we gaandeweg afgeweken zijn. We zijn door opvoeding en/of maatschappij de verkeerde kant opgestuurd. ‘ Dergelijke opvattingen vind ik achterhaald, wie we worden hangt grotendeels af van onze sociale en culturele omgeving en de daarin aanwezige idealen en schrikbeelden waarmee we opgroeien. (p39) Verplichtingen vanuit ongelijke machtsverhoudingen veroorzaken stress gerelateerde aandoeningen. Het opgelegde zelf moeten we zien kwijt te raken (verlies jezelf), wat de mogelijkheid opent om zelf keuzes te maken.
Voorbij intimiteit
Er is een oertendens werkzaam die scheidt wat verbonden was. Freud noemde dit Thanatos, de ‘doodsdrift’ die samen met de verbindende Erosdrift de energetische processen verbeelden die ten grondslag liggen aan wat er met ons gebeurt. We worden heen en weer geslingerd tussen deze twee oertendenzen: “het opgaan in een groter, spanningsvol geheel en het uit elkaar vallen in volledig ontladen afzonderlijke delen. Hij zag dit onder andere aan het werk in het erotische spel.’ (p51)
Ter bevestiging van Freuds theorie roept Verhaeghe de natuurkundige Erwin Schrödinger ten tonele die met het begrip entropie uit de thermodynamica een vergelijkbare kracht als Freuds doodsdrift hanteert ter verklaring van bepaalde natuurkundige verschijnselen. De tegenkracht zorgt voor leven: “Organismen zijn volgens Schrödinger levend, juist omdat ze zich verzetten tégen de tendens tot desintegratie.” (p53)
Leven draagt bij aan entropie. Verhaeghe zoekt bevestiging bij de kwantumfysicus Carlo Rovelli die het leven ‘een kanaal voor de toename van entropie’ noemt. (p55)
Twee hypothesen
Verhaeghe formuleert vervolgens twee hypothesen:
“Volgens Darwin begunstigt de evolutie alle kenmerken die bijdragen tot overleven en voortplanting.” (p55)
Verhaeghe breidt de selectiecriteria uit met overkoepelende criteria:
Herkenning
Verhaeghe vindt herkenning van zijn stelling bij opvattingen van anderen en processen die zich in het verleden hebben afgespeeld. Er is een antropologische traditie die zegt dat in het universum twee antagonistische principes werkzaam zijn die elkaar in het beste geval in evenwicht houden: losmaken en verbinden. Verhaeghe beseft dat hij bij de uitwerking van zijn ideeën zich op speculatief niveau bevindt. Leven en dood zijn relatieve begrippen. ‘Leven is versmelting. Dood is ontbinding.’ (p57)
Conclusie
Verhaeghe legt overtuigend een verbinding tussen natuurkunde, biologie en menswetenschappen. De theoretische onderbouwing van zijn hypothesen is pover, maar daardoor niet onjuist. En wellicht onmogelijk vanwege de verschillende systeemniveaus en emergente principes (evolutionaire complexiteitssprongen). Een interessant essay.