De geest van Weimar

Civis Mundi Digitaal #131

door Erwin van de Pol

Bespreking van Patrick Dassen, De Weimarrepubliek 1918 - 1933. Over de kwetsbaarheid van de democratie. Van Oorschot, 2021.

‘Weimar’. Je kunt denken aan de Hongaarse componist Frans Liszt die er woonde, Goethe en Schiller die er meesterwerken schreven, de schilder Lucas Cranach de Oude die er geboren werd, Johann Gottfried von Herder die er nadacht over het Duitse volkslied, Nietzsche die er stierf, Carl Zeiss, die de lens perfectioneerde, Bach die er lange tijd werkte en wellicht ook zijn tweede zoon Carl Philipp Bach, die als componist in de voetsporen van zijn vader trad en in Weimar is geboren. Of je denkt aan Bauhaus, de vernieuwende stroming in de architectuur. Maar ondanks deze voor een middelgrote plaats indrukwekkende en opvallend rijke culturele geschiedenis, is de kans groot dat je bij het horen van ‘Weimar’ niet denkt aan een plaats, aan een cultuurstad, aan de grote culturele traditie van Duitsland, maar dat de eerste gedachte gaat naar een begrip, naar een bestuurlijke periode in Duitsland. Omdat in 1919 in het Nationale Theater de Verfassunggebende Nationalversammlung plaats vond die Duitsland haar grondwet gaf na de Eerste Wereldoorlog (hoewel destijds sommigen in Duitsland cynisch het Verdrag van Versailles de echte grondwet noemden).

Waarom was dat in Weimar? Het lag midden in Duitsland en het was er rustig. Dat was het in Berlijn bepaald niet na de oorlog en de Pruisische hoofdstad was ook niet erg populair in bijvoorbeeld Beieren en het Rijnland. De geest van Weimar, de culturele erfenis die ook in de negentiende eeuw in stand bleef, speelde ook mee.[i] Men wilde een signaal afgeven dat er nu een ander Duitsland was dan de militaristische versie. Terzijde, het hertogdom Saksen-Weimar-Eisenach had al enige ervaring met het fenomeen democratie. Er was al sinds 1816 iets dat leek op een constitutionele situatie. En overigens gebruikte uitgerekend Hitler in 1929 de term ‘Weimarrepublik’ als eerste. 

Patrick Dassen schreef er een boek over. Dassen (1961, Heerlen) studeerde in Amsterdam (UvA), promoveerde op Max Weber en werkte eerder bij het Duitsland Instituut en aan de universiteiten van Groningen en Amsterdam. Nu is hij verbonden aan de Universiteit van Leiden.

Over dit boek kunnen we kort zijn of zouden we dat kunnen zijn. Ga dit boek lezen als je interesse hebt in Duitsland, voor de geschiedenis van de democratie of als je de twintigste eeuw wilt begrijpen. Een buitengewoon goed geschreven boek over een zeer interessant onderwerp,  de Weimar republiek. Dus over het Duitsland tussen 1918–1933, tussen het Keizerrijk en het Derde Rijk, tussen de Eerste Wereldoorlog en Hitler, tussen de ene hel die voor Duitsland slecht afliep en de andere die nog catastrofaler was voor het land. Laat je niet afschrikken, als dat wellicht het geval is, door de 765 pagina’s, precies 200 daarvan zijn vooral noten en wat nuttige bijlagen. 

 

Opmaat naar het Derde Rijk

In zijn uitvoerige, altijd interessante beschouwing benadrukt Dassen dat het niet vanzelfsprekend was dat Weimar zou uitmonden in het Derde Rijk. Maar wat mij juist opviel is dat de hele periode, en dus niet alleen de jaren van de opmaat naar Hitlers machtsgreep, extreem gewelddadig was en het wel lijkt alsof het onafwendbaar was dat de democratie zou sneuvelen. In Duitsland, maar ook elders in Europa. De oorlog(en) ging(en) buiten West-Europa eigenlijk gewoon door. Tussen 1918 en 1923 vielen er vier miljoen doden, meer dan van Frankrijk, de VS en het Verenigd Koninkrijk in de Eerste Wereldoorlog bij elkaar. Na de Russische revolutie in Rusland zijn meer dan 150.000 Joden vermoord, in het westelijk deel van Oekraïne 85.000. In Duitsland zelf is het geweld de gehele periode van Weimar vrij nadrukkelijk aanwezig. Zo nadrukkelijk dat de argeloze lezer ook tegen het betoog van Dassen in zou kunnen gaan denken, al vorderend in het boek, ‘hoe kan dit ooit nog goed komen?’

Of we vragen ons dat af voor deze tijd, waartoe Dassen ons ook uitnodigt. In de epiloog ‘De actualiteit van de Weimarrepubliek’ vergelijkt hij de Weimarrepubliek met het huidige Duitsland (van 2021) en de Verenigde Staten onder Trump. Dat is vrij logisch in de opzet en de teneur van het boek. Want waar denken we zelf als Nederlander aan als Dassen verhaalt over rechters ‘met een blind rechteroog’ of als we lezen over opstandige boeren die een makkelijke prooi waren voor Hitler? De NSDAP profiteerde volop van de landbouwcrisis en de kiezersbasis van de partij lag op het platteland. En er was ook gedoe over de vlag... Moest die zwart, rood, goud zijn, die van de revolutie van 1848 (en van nu) of die van het Keizerrijk (en nu nog, van de Reichsbürger) de zwart, wit, rode? Het werd een compromis, een Rijksvlag van de republiek en de vlag van het Keizerrijk werd uiterst merkwaardig de ‘handelsvlag’. Op veel plekken hingen er dus twee officiële Duitse vlaggen. 

Een ander punt dat wellicht een belletje doet rinkelen is dat voor de nazi’s, en voor conservatieve intellectuelen, het handelen vanuit het idee van de Volksgemeinschaft boven de rechten van het individu stond. In het populisme verandert er ook maar niets, zou je dan kunnen denken. Het is altijd ‘het volk’ dat wat anders wil…

En dan het vacuüm dat de sociaaldemocraten trokken in het politieke landschap, wellicht weer een vleugje herkenning. Hitler concludeerde na 1930 dat hij van hen niets meer te vrezen had. Hun partij, de SPD, wel de grootste bij veel verkiezingen, kenmerkte zich door totale onmacht. 

 

Leiderschap

Sowieso vormt de explosieve cocktail van uitholling door consequent geweld van rechts en van links, door onderschatting van Hitler en door gebrek aan leiderschap bij elkaar een wanhopig beeld en levert een pessimistisch stemmend gevoel op. Gustav Stresemann en Friedrich Ebert die het probeerden om de Weimar republiek te leiden, die nog herinnerd worden en die min of meer succesvol waren als politiek leiders, stierven jong. Walther Rathenau werd vermoord. Ze hebben wel allemaal uit eerbied een instituut tegenwoordig.

Het is jammer dat Dassen bij de verkenning van het charismatisch leiderschap van Hitler zich alleen baseert op Max Weber, over wie zijn proefschrift gaat. Zeker ook, zoals hij vaststelt, omdat Duitsland na de Tweede Wereldoorlog juist over een aantal voortreffelijke leiders kon beschikken: Konrad Adenauer, Willy Brandt, Helmut Schmidt, Helmut Kohl en Angela Merkel. Over charismatisch leiderschap zijn hele boekenkasten vol geschreven en daar zit voor historici interessant materiaal bij. Hoogleraar aan het instituut INSEAD in het Franse Fontainebleau Manfred Kets de Vries is een Nederlands econoom en psychoanalyticus die daar veel over gepubliceerd heeft, net als de Amerikanen Jim Collins (Stanford University) en Robert Quinn (University of Michigan).[ii] 

Ex-minister van Buitenlandse Zaken van Groot-Brittannië David Owen, neuroloog en psychiater, publiceerde over de materie het boek In sickness and in Power. Illness in heads of Government during the last 100 years.[iii] In Nederland zijn onder andere verkenningen gedaan over de mentale kant van de politiek-bestuurlijke wereld door Jan de Kramer in zijn boek De overheid is ook maar een mens en door de psychotherapeut Joost Bosland in De waanzin rond Wilders.

Het is overigens jammer dat veel historici in zijn algemeenheid zich qua onderzoek, methoden en bronnen beperken tot de gereedschapskist van het eigen metier. Het unieke aan de geschiedeniswetenschap  is, dat de historicus alle andere wetenschappen kan gebruiken voor onderzoek en andersom is het voor elke wetenschapper noodzakelijk iets te weten over de geschiedenis van zijn wetenschap. Vernieuwing begint ook aan de randen van elk vakgebied in contact met andersdenkenden of -doenden. Of, om Frank Zappa te citeren, afwijkend gedrag is voorwaarde voor elke vooruitgang.

De in de jaren tachtig in Amsterdam werkende Amerikaanse hoogleraar Arthur Mitzman was voorman van psychohistory-stroming die enigszins aansluit bij het hierboven genoemde onderzoek over leiderschap. In dit verband dieptegevend is het gebruik door Dassen van de Abel Papers. Theodore Abel was een Pools-Amerikaans socioloog. Abel vroeg zich af wat mensen als motief hadden om nazi te worden. Hij had het briljante idee om begin 1934 een prijsvraag op te zetten voor NSDAP-leden die dat al waren vóór de machtsovername dat jaar daarvoor. Hij vroeg om levensbeschrijvingen. Een rijke bron, maar nauwelijks bekend voordat dit boek verscheen. Dassen citeert er rijkelijk en beeldend uit. Het geeft een mooi inkijkje in de mentaliteit en achtergrond van NSDAP leden van het eerste uur. Ze werden overigens vrijwel allemaal  voor 1933 met de nek aangekeken. Het gepropageerde idee van de Volksgemeinschaft werkte goed. De meesten wilden ook ‘ergens bij horen’ omdat ze eerder nergens gehoor vonden voor hun ideeën. Volksgemeinschaft was het kompas van Hitler, hij wilde iedereen bereiken. Zelfs zijn antisemitisme leverde hij daarvoor deels in bij de verkiezingscampagnes begin jaren dertig. 

Wat het beeld over wie zich tot de NSDAP aangetrokken voelt betreft, is het interessant het gedachtegoed van de Italiaanse historicus Renzo de Felice te memoreren.[iv] Natuurlijk, fascisme is wat anders dan nationaalsocialisme. Zo kende Italië een grote stroom vluchtelingen uit Duitsland toen Hitler aan de macht kwam in 1933. Mussolini en Hitler waren nog bepaald geen bondgenoten in die periode. Belangrijkste punt is dat het fascisme althans volgens De Felice een tweedeling kent in het ‘maatschappelijke fascisme’ en het ‘fascisme van het regime’. De Felice zag het maatschappelijk fascisme als een vorm van emancipatie van de middenklasse en zodoende als een revolutionaire beweging. Het fascisme van ‘het regime’ was volgens De Felice uitsluitend het opportunisme van Mussolini. Dat was Hitler niet vreemd, maar het was toch van een ander niveau dan dat van zijn latere Italiaanse bondgenoot. De biografie van Benito Mussolini in een paar woorden geschetst is genoeg bewijs: eerst anarchist, dan sociaal-democraat, dan socialist, dan fascist. 

Het ‘maatschappelijke fascisme’ betekende een ontluikende welvaartsstaat met invaliditeitsuitkeringen en investeringen in de gezondheidszorg. De corporatistisch georganiseerde staat was gericht op een collectiviteit die analoog is aan het begrip Volksgemeinschaft. Het maatschappelijk fascisme kenmerkte zich ook door het cultiveren van de “goede oude tijd” en vooral de zorgvuldig en nadrukkelijk gekoesterde mythes daarover, analoog aan de ‘Reichsbürger’ in de huidige Duitse situatie.

 

Welvaartsstaat

Wat betreft het maatschappelijke, socialistische karakter van de NSDAP moest de partij opboksen tegen de niet geringe prestaties op sociaal gebied van de Weimarrepubliek. Tussen 1924 en 1930 werden er in Duitsland 3,5 miljoen woningen gebouwd voor 7,7 miljoen mensen, waarvan 81% door de overheid was meegefinancierd. Ook ideologisch was er opvallend genoeg een routekaart. Die woningbouw verschafte plaats aan de grote gezinnen die gepropageerd werden. En eugenetica, de leer die het ‘verbeteren van de genetische samenstelling van de bevolking’ behelst, kreeg in de Weimar republiek een radicaler karakter in de vorm van ‘rassenhygiëne’, sterilisaties en discussies over het doden van gehandicapte kinderen, zwakzinnigen en terminaal zieken om sociale problemen te lijf te gaan. Voorbode van erger niet veel later.

Het boek is rijk aan interessante feiten en petit histoire. Twee saillante zaken die mij verbaasden. 

In Versailles is bepaald dat een Oostenrijkse Anschluss verboden werd.[v] De Oostenrijkers hadden er om gevraagd. Het zette in 1919 veel kwaad bloed in beide landen en werd een thema dat ook in beide landen extreem rechts kaapte.

Goebbels en Hitler waren in de beginperiode van de NSDAP geen vrienden. Goebbels was linkser, hij zag de Sovjet-Unie bijvoorbeeld als gelijkwaardige partner. Hitler was uit op de vernietiging van het land en verdrijving van de mensen die er woonden.

Overigens is het boek van Dassen een mooi overzicht van hoe de macht werd overgenomen door de nazi’s door de uitholling van de democratie. In de jaren twintig en dertig ging de machtsovername in rechts totalitaire landen (Spanje, Oostenrijk, Roemenië, Polen en Hongarije) overal weer anders. De PNF van Mussolini en de NSDAP van Hitler kwamen, weliswaar op een golf van extreem straatgeweld, opmerkelijk genoeg via het parlement aan de macht.[vi] Terwijl in 1928 de NSDAP landelijk 2,6% van de stemmen scoorde en op sterven na dood was. Het spreekverbod voor Hitler werd in 1928 opgeheven vanwege de slechte verkiezingsuitslagen van de NSDAP. De beweging van Hitler zou geen gevaar meer zijn. Dat liet hij zich geen twee keer zeggen. De eerste toespraak in Berlijn was gelijk voor 16.000 toehoorders. En dat terwijl in Berlijn (en in het Roergebied) de NSDAP vrijwel geen voet aan de grond kreeg. Dassen eindigt zijn boek met de interessante bevinding dat een zeer sterke innerlijke overtuigingskracht de nazi’s op de been heeft gehouden toen het jarenlang minder goed met hen ging. Ze waren onvermoeibaar. Hij schrijft: De overtuigingskracht was meer dan enthousiasme voor een politieke partij, zij kreeg religieuze trekken. Politiek werd religie.

En een kleine aanvulling, in de mooie beschrijving van het indrukwekkende beeld ‘Treurend ouderpaar’ van Käthe Kollwitz schrijft Dassen dat hun in 1914 zoon gesneuvelde zoon Peter, ‘de grote afwezige is’ bij het beeld of eigenlijk de twee beelden. Pro memorie, het graf van Peter ligt rechts direct voor de beelden op de militaire begraafplaats in het Vlaamse Vladslo.

Tot slot, de claim van Dassen dat het ook anders had kunnen lopen met de Weimarrepubliek, is uitdagend als denkmodel. Zijn hoogleraar in zijn studietijd aan de UvA, wijlen Maarten Brands, zou gegruwd hebben bij het idee en deze ingeslagen weg hebben veroordeeld als teleologie, in de filosofie een zoektocht redenerend vanuit het doel. Spielerei in goed Duits. We weten ook hoe het afgelopen is, dus wat doet het er toe? Laat je desalniettemin meeslepen door Patrick Dassen naar het Berlijn van de jaren twintig van Sebastian Haffner, Fritz Lang, Alfred Döblin, Bertholt Brecht, Marlene Dietrich, het Duitsland van Otto Dix, Hermann Hesse, Thomas Mann, Ernst Jünger, Martin Heidegger, Erich Maria Remarque (de meesten verlieten na de val van de democratie Duitsland), van de architecten van Bauhaus, van de welvaartsstaat die in opbouw was met investeringen in de zorg en grote woningbouwprojecten, van de toch meestal met vallen en opstaan redelijk functionerende democratie, van de bloeiende wetenschap. En ik denk altijd als ik in Duitsland ben, wat moet dit land met haar prachtige, nog ongeschonden steden toen mooi geweest zijn…



[i] Groothertogin Sophie van Saksen-Weimar-Eisenach oftewel prinses Sophie van Oranje-Nassau, de dochter van koning Willem II, was de vrouw achter de culturele bloei van het hertogdom Weimar in de tweede helft van de negentiende eeuw. Ze beheerde onder andere de literaire erfenis van Goethe en Schiller. Zij en haar man (en volle neef) erfgroothertog Karel Alexander waren bevriend met schrijver Hans Christian Andersen en componist Richard Wagner, die ook veel in Weimar verbleven, en Richard Strauss componeerde voor het hof.

[ii] Zie bijvoorbeeld; Manfred F. R. Kets de Vries, Down the Rabbit Hole of Leadership. Leadership Pathology in Everyday Life, 2019

[iv] Memoreren, want zie ook mijn eerdere bijdrage in Civis Mundi: Erwin van de Pol, Het maatschappelijk fascisme, Civis Mundi Digitaal 44 https://civismundi.nl/index.php?p=artikel&aid=3330 en Erwin van de Pol, De versluierde wortels van het Italiaanse fascisme, JOOP, 3-11-2022 https://www.bnnvara.nl/joop/artikelen/de-versluierde-wortels-van-het-italiaanse-fascisme

[v] Zie ook: Erwin van de Pol, De Habsburgers en Oostenrijk, bespreking van Martyn Rady, De Habsburgers. De opkomst en ondergang van een wereldmacht; Civis Mundi Digitaal 126 https://civismundi.nl/index.php?p=artikel&aid=7257 en Erwin van de Pol, ‘Geen reden nu aan de grenzen van drie Duitse Staten te knoeien’; Het Parool, 28 juli 1989

[vi] In Italië heeft dit prachtige literatuur opgeleverd zoals bijvoorbeeld de M trilogie van Antonio Scurati, Mars op Rome van Emilio Lusso of Techniek van de staatsgreep van Curzio Malaparte.