Civis Mundi Digitaal #132
Inleiding
We stelden in Deel 6 dat de opgave voor een nieuw landbouwsysteem moet berusten op verbinding. Dat staat haaks op het splitsende denken dat aan de bestaande problematiek ten grondslag ligt. In dit Deel 7 willen we de stap naar vernieuwing zetten. Die stap kan niet beperkt blijven tot wijziging van bestaande regels, royalere financiële ondersteuning door de overheid en/of een wat langere periode voor het noodzakelijke veranderingsproces. Nodig is dat we aandacht geven aan de onderliggende principes die aan het bestaande landbouwsysteem ten grondslag liggen. En de vervolgvraag, wat de basis moet zijn voor een nieuw landbouwsysteem, wat de kenmerken daarvan zijn en wat we ons moeten voorstellen bij de praktische uitwerking ervan.
We sluiten daarbij aan bij het op het constructivisme gebaseerde wereldbeeld in de delen 1 en 2. Dat is een wereldbeeld waarin een onoverzienbaar aantal elementen door elkaar bewegen. Er is sprake van processen van binding en ontbinding tussen elementen. Kenmerk is een voortdurende dynamiek. Aan de mens de uitdaging en opgave om orde te brengen in die chaos. We stelden dat onze drang naar ordening van die chaos onbedwingbaar is. We geven betekenis aan die wereld. We vormen er ons ordelijke afbeeldingen van, die we vervolgens met de werkelijkheid gelijkstellen. We persen de meervoudige en dynamische werkelijkheid in onze enkelvoudige, eenvoudige en statische denkpatronen.
Wat moeten we ons voorstellen bij de elementen van de huidige landbouwproblematiek? Denk aan elementen zoals: kostprijs, gezondheid, concurrentie, stikstof, coöperaties, mestoverschotten, zorglandbouw, lobby-activiteiten, beleving, handhaving, banken, natuurdoeltypes, manipulatie, productiviteit, accountants, verlangens, onzekerheid, onderzoek, regels, bestrijdingsmiddelen, politieke partijen, dierenwelzijn, vanzelfsprekendheden, supermarkten, protesten, rechters, duurzaamheid, concurrentie, ethiek, Kamerleden, continuïteit, dierziekten, bedrijfsopvolging, schaalvergroting, onzekerheid, computers, vertrouwen, bedrijfsstijlen en vele andere elementen. Een dergelijk beeld oogt chaotisch en roept als vanzelf de behoefte aan ordening op. We brengen verbanden aan, die ons helpen de chaos te ordenen.
De afbeeldingen die we vormen op basis van betekenisgeving, zijn in wezen uitdrukkingen van ons denken, van wat voor ons betekenisvol is. Anders gezegd, de werkelijkheid is in wezen een subjectieve afbeelding, die we vervolgens hebben geïnstitutionaliseerd. We betekenen de afbeelding als de werkelijkheid zelf. Het onderscheid valt weg. Gevolg is dat wat we voor feitelijk houden, in wezen ook als een constructie moet worden opgevat. En dat de helderheid die we nastreven ook slechts een constructie is.
We betekenen uitgangspunten en vanzelfsprekendheden als waarheid. Verandering houdt dan in, dat we de uitdaging aangaan ons bestaande perspectief kritisch te onderzoeken op de buitensluitende werking. Ordening vraagt een prijs. Wat niet in de ordening past, blijft betekenisloos. Zo construeren we door ons verlangen naar ordening zelf, weliswaar onbedoeld en onbewust, chaos.
Diezelfde benadering biedt een ander perspectief op complexiteit. We moeten complexiteit bijgevolg benaderen vanuit onze wens tot ordening. Door te ordenen modelleren we de werkelijkheid zodanig dat deze een consistent geheel vormt. Daardoor sluiten we werkelijkheid buiten. Complexiteit is dus geen kenmerk van de werkelijkheid, maar complexiteit is kenmerk en gevolg van ons eigen denken en van onze processen van betekenisgeving. Om een complex systeem te onderzoeken moeten we, logisch redenerend, dus eigenlijk onszelf onderzoeken. Wat zijn de krachten die ons tot ordening en dus tot uitsluiting dwingen? Daarmee zijn we zelf onderdeel van het probleem.
De vervolgstap is dat we op zoek gaan naar nieuwe perspectieven met behulp waarvan we de werkelijkheid anders betekenen. Dat is een proces van ontworsteling. Immers, alle krachten zijn gericht op instandhouding van het bestaande perspectief c.q. betekeniskader omdat we dit stevig institutionele hebben verankerd.
We gaan achtereenvolgens in op de drie dimensies van duurzaamheid, de buitensluitende werking ervan, de omslagen die nodig zijn en we sluiten af met de vraag langs welke weg dergelijke veranderingen kunnen worden gerealiseerd.
De drie dimensies van duurzaamheid
Aan duurzaamheid als begrip worden doorgaans drie dimensies onderscheiden, te weten: de economische, de ecologische en de sociaal-culturele. Binnen het huidige landbouwsysteem is de economische dimensie dominant te opzichte van de ecologische en de sociaal-culturele. Landbouw wordt beschouwd als een economische activiteit. Kenmerk van het economisch systeem is, dat groei wordt voorondersteld. Om de continuïteit te waarborgen, moet een bedrijf zich ontwikkelen. Schaalvergroting is een voorwaarde voor continuïteit. De vergelijking dringt zich op met een kankergezwel. Dat neemt in omvang alsmaar toe, terwijl er geen sprake is van tegenkrachten.
De verandering die aan de orde is, houdt in dat we de afhankelijkheden omdraaien. Dat betekent dat het ecologische en sociaal-culturele dat thans onder druk staat, als dominant wordt gezien. Dat wil niet zeggen dat economie er niet meer toe doet, maar dat de uitdaging is dat we een economisch systeem, c.q. een verdienmodel ontwerpen waarin het ecologische en het sociaal-culturele centraal staan en in staat stelt tot continuïteit. Dat betekent een fundamentele omkering. Wat thans onder economische druk kwetsbaar is en wordt buitengesloten, komt centraal te staan.
Contexten
Die verandering bereiken we niet door een benadering, waarin de drie dimensies afzonderlijk worden aangepast. Die is slechts mogelijk door tot nieuwe verbindingen te komen tussen de drie dimensies van duurzaamheid. Zie Serres en zijn pleidooi voor verbinding. We hebben onze systemen verzelfstandigd. Ze staan op zichzelf en zijn niet ingesteld op verbinding. Nodig is dat we de ruimte “entre” onderzoeken, de ruimte die zich tussen de drie dimensies bevindt. Dat vraagt dat we de bestaande betekeniskaders van de drie dimensies overstijgen en tot nieuw begrippen en definities komen.
De noodzakelijke verandering moet dus meer zijn dan een herschikking van drie onderling verschillende betekeniskaders. Aan de orde is de constructie van een verbindend betekeniskader waarin de drie afzonderlijke dimensies van duurzaamheid opgaan. Integratie dus en overbrugging van de tegenstellingen die kenmerkend zijn voor het bestaande systeem. Dat vraagt nieuwe concepten die de voorgestane verbinding c.q. integratie mogelijk maken. Dat gaat verder dan rationeel redeneren.
Het betekent bijvoorbeeld dat we doordringen tot en betekenis geven aan wat als essentie van het ecologische en het sociale moet worden beschouwd. Wat hebben we buitengesloten door het economische centraal te stellen en er dominante betekenis aan toe te kennen? Het houdt in dat we de tussenruimte moeten betreden tussen de drie dimensies van duurzaamheid. (Wagemans, 2022 B)
Wat sluiten we buiten in het landbouwbeleid
Hoe we het ook wenden of keren, de bestaande landbouwpraktijken worden gedomineerd door een rationeel betekeniskader. De onderliggende krachten dwingen bovendien tot een alsmaar verdere rationalisering. Gevolg is dat we alles wat irrationeel is, buitensluiten. Dat irrationele omvat alles wat kwetsbaar is onder economische druk. Wanneer we een systeem beschrijven, zijn we geneigd onze aandacht te richten op wat een systeem omvat. Eerder stelden we dat juist het buitengeslotene, het betekenisloze, kan worden opgevat als de identiteit, als het eigene van een systeem. (Wagemans, 2022 A) Dat buitengeslotene heeft een eigen identiteit. Dat lijkt op het eerste gezicht wellicht paradoxaal. Het betekenisloze krijgt betekenis. De identiteit van een rationeel systeem wordt dan gekenmerkt door het irrationele.
Dat roept vervolgens de vraag op wat we ons moeten voorstellen bij een nieuw betekeniskader voor de landbouw. Laten we daartoe de dimensies eens doorlopen, die het moeten afleggen tegen de dominantie van een economisch georiënteerd betekeniskader.
Ecologisch
Binnen een economisch denkkader beschouwen we de werkelijkheid als kenbaar en manipuleerbaar. We gaan ervan uit dat we de werkelijkheid kunnen beïnvloeden en wel zodanig, dat we maximaal economisch nut bereiken. Ecologisch daarentegen houdt in dat we de mens niet langer plaatsen in een externe positie ten opzichte van de werkelijkheid, maar de mens maakt er zelf onderdeel van uit. Dat houdt een doorbreking in van de bestaande situatie. We worden afhankelijk en hebben ons te verhouden tot andere componenten van de werkelijkheid. We kunnen er ons niet van losmaken en de mens in een uitzonderingspositie plaatsen.
Dat brengt kwetsbaarheid met zich mee. We kunnen de werkelijkheid niet onbeperkt naar onze hand zetten. Dat vraagt een houding van respect, van ruimte bieden voor de werkelijkheid als geheel. Dat staat haaks op de huidige situatie waarin we vanuit een economisch perspectief natuur en landschap eerder beschouwen als hinderend bij verdere rationalisatie van de landbouw. Dat staat een houding van respect juist in de weg. In plaats daarvan is nodig dat we de overstap maken van een cultuur van beheersing naar een cultuur van beheren. Door de dominantie van het economische zijn we het respect kwijtgeraakt voor alles wat onze zucht naar steeds verdere rationaliteit in de weg staat.
De noodzakelijke omslag houdt ook in dat we een andere betekenis toekennen aan technologie. Het gaat dan niet langer om afhankelijkheid van technologische ingrepen, die ons helpen de productiviteit alsmaar te vergroten, maar we moeten onszelf gaan verhouden tot wat economisch kwetsbaar is. Dat betekent een ander mensbeeld. De mens moet zichzelf anders betekenen om de omslag te kunnen maken. Het is een herwaardering van wat kwetsbaar is onder economische druk. Daartoe moeten we ons bewust worden van het wezen van wat we buitensluiten wanneer we de werkelijkheid strikt economisch te betekenen, zoals natuur en landschap. We moeten gaan inzien dat wij het zelf zijn, die oorzaak zijn van de bestaande spanningen. Niet de natuur moet veranderen maar wijzelf.
Daartoe is nodig dat we in beeld brengen wat we hebben buitengesloten en, nog belangrijker, dat we zicht krijgen op de onderliggende krachten van buitensluiting. Wat zijn we kwijtgeraakt in de zucht naar steeds meer en steeds groter? Welke prijs hebben we betaald voor de vooruitgang in economische zin. We hebben negatieve effecten buitengesloten, althans in economische zin. Verdroging, verzadiging van de bodem met stikstof en fosfaat, uitspoeling enz. zijn maatschappelijke kosten die in een context van vraag en aanbod niet worden doorberekend.
Ook in een ander opzicht werd geen recht gedaan aan de eigen betekenis van natuur. Die werd in het beleid positivistisch benaderd. Beleidsmatig werden natuurdoeltypen onderscheiden en gedefinieerd. Ook werden kritische factoren benoemd voor de afzonderlijke natuurdoeltypen. Het getuigde van een beheersingsdenken. We kunnen de natuur naar onze hand zetten. Natuur is manipuleerbaar. En juist dat gezichtspunt leidt ertoe, dat we niet het wezen van natuur onderkennen en respecteren, maar natuur beschouwen als maakbaar. Het moderniteitsdenken blijft dominant.
Beheren en beheersen
De bestaande landbouwpraktijken kunnen worden opgevat als indringende voorbeelden, die demonstreren wat de gevolgen zijn van een ver doorgevoerde rationaliteit. In de landbouw is dat herkenbaar. Bij de protesten in 2022 was een veelgehoorde uitspraak dat duurzaamheid weliswaar aandacht moest krijgen, maar de noodzakelijke veranderingen moesten wel economisch haalbaar en betaalbaar zijn.
Kijken we naar de historie, dan zijn er uiteenlopende verklaringen. Natuurlijk kunnen we dan wijzen naar de Verlichting, waarin de werkelijkheid niet langer als gegeven werd beschouwd, maar die de mens juist grote mogelijkheden bood tot beïnvloeding ervan. De afhankelijkheden van wereldlijke en kerkelijke machten waren niet langer vanzelfsprekend, maar de mens kon vanuit een externe positie de werkelijkheid steeds meer naar zijn hand zetten. Dat was een ingrijpende verandering.
Door historici is daarbij vaak gewezen op de betekenis van het christelijk geloof binnen de Europese cultuur, hoewel daar nogal uiteenlopende conclusies aan werden verbonden. Zo stelt Lynn White dat het Oude Testament reeds de kiemen bevatte voor niet-duurzaam omgaan met de aarde. Gewezen wordt op het Boek Genesis in het Oude Testament waarin de mens wordt opgeroepen de wereld aan zich ondergeschikt te maken. De mens als heerser over al het andere, niet als beheerder. Wetenschap en technologie worden door White gezien als oorzaken van vervreemding en aantasting van onze natuurlijke omgeving. Natuur wordt gezien in een context van afhankelijkheid van en nuttigheid voor de mens. Er is geen sprake van een eigen waarde van de natuur.
Daar staan tal van andere beelden tegenover, eveneens op basis van het Oude Testament, die juist uitdrukking geven aan de noodzaak verantwoordelijk om te gaan met de schepping. Bijvoorbeeld de passage bij Ezechiël. Die wijst op de praktijk dat we de wol gebruiken van de schapen, ons voeden met de melk en het vlees van de schapen, maar ons tegelijkertijd niet bekommeren om de zieke dieren. Of in het Nieuwe Testamentwaarin op tal van plaatsen wordt opgeroepen niet het economische centraal te stellen, maar juist op te komen voor het kwetsbare.
De Duitse theoloog Liedke (1979) bepleit dat we ecologische waarden centraal stellen en ons ontworstelen aan de wetten van de economie en het eigenbelang. We moeten niet, zoals Jonas, onze verantwoordelijkheid uit de weg gaan, wanneer een beroep op ons wordt gedaan. Liedke schetst een beeld van God, waarin sprake is van een bondgenootschap. We zijn geroepen tot verantwoordelijkheid en kunnen daarbij op Hem rekenen, hoe groot de inspanning ook is en hoe kwetsbaar we ook zijn. Het is een tussenpositie tussen enerzijds de traditionele houding van onderworpenheid en anderzijds de opvatting, dat God door het Verlichtingsdenken overbodig zou zijn geworden.
De moderne mens heeft de goden minder nodig, naarmate hij beter in staat is om zelf de werkelijkheid naar zijn hand te zetten. We hebben ons vrijgemaakt van wetten van goden en we weigeren vanaf dat moment nieuwe afhankelijkheden te accepteren. En juist door dat streven zijn we wederom afhankelijk geworden. Dat is een afhankelijkheid die we zelf hebben geconstrueerd, weliswaar niet als doel maar eerder als uitkomst van economisch gegrondveste processen van technologisering en schaalvergroting, waarvan we ons de werking en doorwerking niet of onvoldoende hebben gerealiseerd. We zijn afhankelijk geworden van onze eigen strevingen. We hebben onszelf ondergeschikt gemaakt aan onze verlangens. Die hebben een dwingend karakter. De wens tot kennen en vooral de wens tot beheersing heeft ons in zijn greep. We zijn er onderdanig aan in deze tijd van overconsumptie. We consumeren meer dan de aarde aan kan. Matigheid is ons vreemd. Sterker nog, gebrek aan matigheid is kenmerkend. Het is een cultuur waarin steeds sneller en steeds meer vanzelfsprekend is geworden.
Ethisch
Tegelijkertijd is de landbouw historisch gezien ethisch betekend. Logisch ook omdat voedselproductie in oude culturen de belangrijkste sector vormde. Voldoende voedsel was een levensvoorwaarde. Van der Wal (1996) noemt het verlies aan ethisch besef. Van Dijk schrijft over “een huiveringwekkende cultuur van oneerbiedigheid“. Wat economisch geen of weinig betekenis heeft, dreigt terzijde te worden geschoven. Door het economische centraal te stellen, ontnemen we het bestaansrecht aan wat kwetsbaar is onder economische druk. Het economisch denken legitimeert de aantasting van wat economisch geen of weinig betekenis heeft.
Een heel andere benadering is dat we de wereld beschouwen als een geschenk, als een gift. Zie Genesis 2:15. Kenmerk van een gift is dat die wordt gegeven om niet. Maar kenmerk van een gift is ook dat die tegelijkertijd verplichtingen schept. Een gift kan worden opgevat als uiting en bevestiging van een relatie. Voor de gever is de gift onvoorwaardelijk, maar dat geldt niet voor de ontvanger. Die hoort respectvol om te gaan met de gift. Verwaarlozing van de gift kan worden opgevat als ontkenning van de relatie. (Wagemans, 2008)
Zie het onderscheid tussen beheren en beheersen. Beheren als vertrekpunt houdt verplichtingen in. Beheren vraagt een andere positie van de mens dan beheersen. Bij beheersing plaatsen we onszelf in een externe positie ten opzichte van de werkelijkheid. We beschikken over het vermogen de werkelijkheid te plooien naar onze verlangens. We maken de werkelijkheid onderdanig. Dat ligt heel anders, wanneer we ons verantwoordelijk voelen voor een duurzaam beheer van de werkelijkheid.
Beheren vraagt een houding van respect. Beheren doet een beroep op de eigen verantwoordelijkheid. Ten diepste is daarbij het mensbeeld aan de orde dat de mens is geroepen tot een zorgvuldig beheer. Dat vraagt een zelfstandige positie en geen onderworpenheid aan regelsystemen die persoonlijke verantwoordelijkheid overnemen en verantwoordelijkheid anoniem maken. Dan regeren de regels. Het thans geldende landbouwbeleid is daar een pijnlijke illustratie van. Tot op detailniveau wordt de bedrijfsvoering geregisseerd door regels van de overheid.
Sociaal
Ook in sociaal opzicht is er sprake van ingrijpende veranderingen als gevolg van de modernisering. Bedrijven waren oorspronkelijk kleinschalig en vaak gevestigd in dorpskernen. Er was sprake van een sterke verweving van de landbouw met en in de plattelandssamenleving. Dat veranderde als gevolg van schaalvergroting. Bedrijven werden als onderdeel van ruilverkavelingen verplaatst naar het buitengebied. Dat had als gevolg dat burgers vervreemdden van hun voedsel.
De landbouw ontwikkelde zich als een eigen sector met als gevolg dat maatschappelijke banden zwakker werden. Bedrijven werden uit de woonkernen verplaatst. Er trad vervreemding op. Daarmee werd de maatschappelijke context buitengesloten. Gaandeweg werd de landbouw een verzelfstandigde sector met weinig bemoeienis van buiten.
De noodzakelijke omslag houdt in dat de landbouw zich weer gaat verhouden tot de maatschappij. Niet alleen de landbouwpraktijken worden steeds sterker onderwerp van maatschappelijk debat, maar dat geldt nog sterker voor de beheerfunctie van de landbouw met betrekking tot de “common goods” zoals natuur, landschap en omgevingskwaliteiten.
De verantwoordelijkheid voor voedsel was in primitieve beschavingen vanzelfsprekend. Het was vaak de primaire en meest tijdrovende bezigheid binnen een gemeenschap. Er was sprake van gemeenschappelijkheid omdat het kunnen beschikken over voldoende voedsel op lokaal niveau doorslaggevend was voor het voortbestaan. Daar is thans weinig van over. Niet alleen vormt de landbouw nog slechts een gering deel van de totale economische bedrijvigheid in hoogontwikkelde landen, maar ook staan producent en consument vaak tegenover elkaar vanwege tegengestelde belangen. De positie van de producent in de voedselketen is in het algemeen zwak en burgers blijken steeds uitgesprokener opvattingen te hebben over de waarden van natuur en landschap en omgevingskwaliteit en hebben tegelijkertijd als consument belang bij zo goedkoop mogelijk voedsel.
Dat roept de vraag op, of we erop kunnen vertrouwen dat de gewenste omslag via marktwerking zal worden bereikt.
Aan de orde is dat er een andere verplichtende toedeling van verantwoordelijkheden komt met betrekking tot voedselproductie en beheer van het landelijk gebied. Het marktmechanisme biedt volop ruimte voor vrijblijvendheid en onverschilligheid. Vergelijk de “onzichtbare hand” van Adam Smith. Kenmerkend voor marktwerking is immers de anonimiteit. Vrijblijvendheid vloeit voort uit onvoldoende doorleefd zijn van de noodzaak van verandering. We hebben ons deze niet eigen gemaakt. We pleiten voor duurzaam geproduceerd voedsel maar handelen er niet naar. We moeten ons bewust worden van onze eigen positie: hoe we handelen in strijd met wat we zeggen na te streven.
Nodig is ook dat er gezamenlijkheid ontstaat. Die ontbreekt nu. De gewenste gezamenlijkheid heeft diverse aspecten. Het gaat om verbinding tussen producent en consument maar ook tussen de beide functies van de landbouw, productie en beheer. Maar ook aan de orde is om de potenties van de landbouw in een breder maatschappelijk perspectief te plaatsen. Wat kan landbouw als een ontmoeting met de natuur betekenen in de omslag naar een op natuurlijkheid gebaseerde samenleving?
Oplossingsrichtingen
We kunnen op basis van het bovenstaande enkele omslagen benoemen, die kunnen bijdragen aan de gewenste c.q. noodzakelijke veranderingen.
Allereerst is de vraag aan de orde, wat we zijn kwijtgeraakt in de zucht naar rationalisatie, naar steeds meer, steeds sneller, steeds groter. In de huidige problematiek staat de spanning tussen het economische en het ecologische centraal. Het probleem is dat we beide dimensies splitsend hebben benaderd. Dat heeft als gevolg dat we de verschillen en daarmee de problemen georganiseerd in stand houden. Gevolg daarvan is dat een economisch perspectief het ecologische buitensluit en omgekeerd sluit een ecologische benadering het economische buiten, althans binnen het geldende economisch systeem dat slechts een beperkte waardenbasis heeft.
Die tegenstelling vormt de kern van de huidige problematiek en heeft buitensluitende werking. Door splitsend denken houden we die tegenstelling in stand. We beschouwen het economische en het ecologische als onverenigbaar, als onderling strijdig. Aan integratie komen we dan niet toe. We beschouwen de verschillen als gegeven. De dominantie van het economisch perspectief leidt ertoe, dat pogingen tot integratie in wezen slechts correcties zijn op het economisch perspectief. We geven een ondernemer een vergoeding wanneer hij rekening houdt met ecologische waarden. Het economisch denken blijft dan dominant. We corrigeren een systeem dat inherent niet-duurzaam is. Met integratie heeft dat weinig van doen. Omdat het systeem uit zijn evenwicht is, moet er voortdurend worden gecorrigeerd.
Bij het zoeken en benoemen van het buitengeslotene kan de deconstructie-benadering helpen die door Derrida wordt bepleit. (Derrida, 2013) Deconstructie houdt in dat we teksten niet als gegeven beschouwen, maar op zoek gaan naar de aannames en veronderstellingen die aan de tekst en de daarin gebruikte begrippen ten grondslag liggen. Wat hebben we buitengesloten in het proces van modernisering, waarin vooral rationaliteit leidend was? Het buitengeslotene, zo stelden we in vorige delen van deze serie, kan worden opgevat als het basiskenmerk van een op moderniteit gebaseerd betekeniskader, als bepalend voor de identiteit van het thans dominante perspectief. Een dergelijke historisch georiënteerde deconstructie kan ons doen realiseren dat we thans landbouw benaderen vanuit een inperkend perspectief.
Anders gezegd, we gaan in termen van betekenisgeving armoedig om met de potenties die de landbouw kan hebben in een (post)moderne samenleving. Die betekenis reikt veel verder dan rationele voedselproductie. De veranderingen die daaruit voortvloeien zullen in maatschappelijk opzicht ook breder en dieper zijn. Ze kunnen voorbeeldig zijn voor het onderkennen van de verenging in processen van betekenisverlening. Hoe het dominante streven naar alsmaar verdergaande rationaliteit ons steeds verder zal verarmen op het vlak van betekenisgeving. Hoe we onszelf zijn kwijtgeraakt. Het besef is aan de orde, dat productie op steeds grotere schaal op termijn geen oplossing meer zal bieden.
Historisch gezien vormde de landbouw de primaire sector in economisch opzicht. Vanaf de negentiende eeuw kwam daar de industrie bij als tweede sector en in de vorige eeuw de dienstensector als derde sector. Economisch werd de landbouw voorbijgestreefd, ook met betrekking tot de werkgelegenheid. Aan de orde is thans de constructie van een nieuw betekeniskader voor de landbouw, waarin uitgangspunt vormt welke betekenis landbouw als ontmoeting met de natuur kan hebben. Een dergelijk betekeniskader vraagt integratie van de drie dimensies van duurzaamheid. Daar zijn nieuwe begrippen voor nodig, die de bestaande dimensies overstijgen. Het vraagt creativiteit en doet een beroep op ons voorstellingsvermogen.
2. Natuurlijkheid als basisprincipe voor een betekenisvolle landbouw
Het is een omslag van een door rationaliteit beheerste landbouw naar een betekenisvolle landbouw. Beleving komt centraal te staan. Landbouw als ontmoeting met de natuur biedt ongekende mogelijkheden op het vlak van beleving en betekenisgeving. Die mogelijkheden zijn de afgelopen decennia onderkend. Zie de groeiende betekenis van zorglandbouw of initiatieven op het vlak van recreatie en onderwijs op landbouwbedrijven.
Maar ook met betrekking tot voedselproductie zelf valt er op het vlak van betekenisgeving veel te winnen. De ontwikkeling naar schaalvergroting en specialisatie heeft met betrekking tot beleving en zingeving tot verarming geleid. Herstel ervan wordt bevorderd door de band tussen boer en burger te versterken. Burgers gaan zich bewust worden van de natuurlijkheid, van de loop der seizoenen en, nog belangrijker, van hun afhankelijkheid van de natuurlijke omgeving. Kinderen leren de natuur kennen door de productie van voedsel op bedrijven van nabij te volgen.
De derde weg
Voor de overheid zijn de gevolgen minstens zo ingrijpend. De praktijk toont, zoals aangegeven in deel 6, dat ons beleid is vastgelopen in alsmaar verdere detaillering. Het zijn juridische overwegingen, definities en argumenten die beleidsbepalend zijn. Tegelijkertijd kunnen we de ontwikkelingen niet aan de markt overlaten. Daaruit volgt een keuze voor een vorm van sturing die is geduid als “de derde weg”. (Giddens, 1998) Die derde sturingsweg komt dan in de plaats van het liberale marktdenken en van overheidsregulering . Het betekent een nieuwe toedeling van verantwoordelijkheden. Dat is meer dan een wijziging op onderdelen van de beide bestaande sturingsvormen. Het is een fundamenteel andere weg. Die heeft ingrijpende consequenties. Het is een keuze voor verantwoordelijk burgerschap. Niet langer de markt of de overheid als schuldige aanwijzen, maar burgers worden zelf aangesproken op verantwoordelijk handelen.
Met betrekking tot de landbouw houdt dat in, dat burgers verantwoordelijk worden voor voedselproductie en dat die verantwoordelijkheid ook daadwerkelijk inhoud krijgt. Voor de ondernemer betekent dit, dat de zelfstandigheid in bedrijfsvoering onderwerp van discussie wordt. Er zijn intussen diverse ideeën op dit vlak die deels ook reeds in praktijk zijn gebracht. Denk bijvoorbeeld aan het concept van van buurderijen dat door InnovatieNetwerk is uitgewerkt. (Wagemans, 2004)
Natuurlijkheid als beginsel vraagt verder door nieuwe organisatie- en ordeningsprincipes. Het gaat dan om zelfcorrigerende systemen en om nieuwe mechanismen van verrekening. Denk bijvoorbeeld aan planologisch beleid waarin profijtelijke wijzigingen van bestemmingen particulier worden opgepakt, terwijl de rekening van nadelige bestemmingswijzigingen bij de overheid terechtkomt. Een voorbeeld van vernieuwing is het concept van omgekeerde planschade. Burgers betalen voor de garantie van de overheid dat ze een vrij uitzicht houden gedurende een vast te stellen periode. Bij de bestaande planschade is aan de orde dat een nadelige bestemmingswijziging recht geeft op schade. Maar bij omgekeerde planschade betaalt de burger juist voor de toezegging dat de overheid niet handelt en afziet van bestemmingswijzigingen. Een andere mogelijkheid is om op regionale schaal tot verrekening te komen van profijtelijke en verliesgevende bestemmingswijzigingen.
3. Verbinding
De derde omslag houdt in dat we de structuren en kaders doorbreken, die het gevolg zijn van splitsend denken. Die verschillende contexten van landbouw kunnen we analytisch onderscheiden. Probleem is echter dat de optelsom van afzonderlijke contexten niet de betekenis van de landbouw kan omvatten. Juist in de integratie van contexten komt de identiteit, het eigene van de landbouw, tot uitdrukking. De uitdaging is om tot verbinding te komen tussen contexten..
Wat moeten we ons daarbij voorstellen? We gaan te rade bij Michel Serres. Die vraagt aandacht voor wat hij het gebied “entre” noemt. We kunnen die ruimte duiden als de ruimte tussen uiteenlopende systemen of perspectieven. We kunnen die tussenruimte opvatten als de bergplaats van alles wat door de geldende perspectieven wordt buitengesloten. Het is de ruimte die betekenisloos is, omdat de geldende perspectieven alle energie opslurpen. Maar het feit dat deze ruimte niet wordt betekend en met energie wordt beladen, houdt niet in dat ze niet bestaat.
We moeten ons openstellen voor wat thans betekenisloos blijft. Het stelt eisen aan onze waarneming. Die moeten we niet beperken tot het rationeel benaderen en betekenen van de landbouw. Het vraagt van ons dat we een beroep doen op al onze zintuigen. We moeten gevoelig worden voor wat thans niet tot ons kan doordringen vanwege de beperkingen in ons denken en voorstellingsvermogen.
Serres pleit voor verbinding. Hij volstaat niet met het vormen van geordende afbeeldingen, met het onderscheid tussen orde en chaos. Dan doen we geen recht aan de werkelijkheid. Centraal in het denken van Serres staat dat we de werkelijkheid hebben ondergebracht in domeinen, systemen en ordeningen en dat we die gaandeweg verzelfstandigd hebben. Daardoor vernietigen we de interne samenhang. Juist in de verbinding tussen de contexten kunnen we het wezen van de landbouw vinden.
Het pleidooi van Michel Serres volgend, gericht op het zoeken naar verbinding, kunnen we op de volgende terreinen noodzakelijke verbindingen onderkennen:
Verbinding tussen boer en burger, tussen producent en consument
Nodig is dat er gemeenschappelijkheid ontstaat tussen boer en burger. Het is een pleidooi voor verbinding tussen producent en consument, die thans tegengestelde belangen hebben. Opheffen van die tegenstelling betekent ketenvernieuwing. Het verbinden van boer en burger en van producent en consument pleit voor schaalverkleining in plaats van de voortgaande schaalvergroting, zowel op het vlak van productie, groothandel en verwerking, als op het vlak van vermarkting.
Verbinding tussen dimensies van duurzaamheid
Nodig is ook dat we het bestaande systeem doorbreken, waarin aspecten van duurzaamheid tot min of meer zelfstandige beleidsdomeinen hebben geleid. Die verzelfstandiging staat een geïntegreerde aanpak in de weg, terwijl die wel dringend noodzakelijk is. We kunnen niet tot duurzame oplossingen komen, wanneer we de oplossing van de stikstofproblematiek, het verlies aan biodiversiteit, verdroging, uitspoeling van bestrijdingsmiddelen naar grond- en oppervlaktewater en vervreemding van burgers van het voedsel als afzonderlijke problemen benaderen en op al deze gebieden specifiek beleid ontwikkelen.
Nodig is dat we de dominantie doorbreken van het economisch denken en handelen. Neem als voorbeeld de wijze waarop we thans de kostprijs van het voedsel berekenen. Nodig is dat we tot een integrale kostprijs komen, waarin alle effecten van voedselproductie zijn verrekend. Negatieve effecten op natuur, landschap en omgevingskwaliteit dienen onderdeel van de kostprijs te zijn. Tegelijkertijd moeten positieve effecten op natuur en landschap ook economisch worden gewaardeerd. Dan is beheer van het landelijk gebied niet langer een bijverdienste maar vormt het een intrinsiek onderdeel van de bedrijfsvoering.
Verbinding tussen de functies van de landbouw
We maakten in Deel 6 een onderscheid tussen de economisch georiënteerde functie van voedselproductie en de ecologisch georiënteerde functie van beheer van het platteland. Die beheerfunctie heeft betrekking op natuur, landschap, cultuurhistorie en leefomgeving in het algemeen. Het betreft flora, fauna, bodem, water en lucht.
Ook op dit vlak is verbinding aan de orde. Die verbinding dient intens te zijn. Integratie houdt in dat voedselproductie zodanig wordt gepraktiseerd, dat dit ondersteuning betekent van natuurlijke waarden. Dat is een fundamentele omkering. Wat thans kwetsbaar is onder economische druk, wordt de basis voor een nieuw economisch systeem. Het economisch systeem wordt zo een conditie voor natuurlijkheid.
De Franse filosoof Edgar Morin heeft interessante gedachten gevormd over de spanning tussen verschillende contexten, in het bijzonder over verbinding tussen de mens en de natuur. Hij pleit voor verbinding en heeft diepgaande kritiek op de neiging die we hebben om ons een vereenvoudigd beeld te vormen van de natuur. We plooien natuurlijkheid naar de eenvoud van ons denken en komen daarom niet toe aan het wezen van natuurlijkheid. Het is een pleidooi voor een transdisciplinair perspectief. Ons denken is splitsend in plaats van verbindend. We willen de werkelijkheid ordenen en zo inzicht krijgen in de werkelijkheid. Maar ordening werkt splijtend en maakt verbindingen kapot. Wat resteert is een gemankeerd beeld van de werkelijkheid, dat we vervolgens als vertrekpunt nemen en als “waar” aannemen. Dat houdt in dat we de positionering van de mens ten opzichte van de werkelijkheid veranderen. Geen externe positie, zoals Descartes stelde, van waaruit de werkelijkheid objectief kan worden gekend en gemanipuleerd, maar de mens als onderdeel van de werkelijkheid en dus geplaatst in een situatie van afhankelijkheden.
Dat is een ingrijpende verandering. We maken de natuur dan niet langer ondergeschikt aan ons denken.
De huidige houding van de mens als onafhankelijk van de natuur getuigt, zo stelt Morin, niet van respect. In plaats daarvan is het nodig dat we de mens zien als onderdeel van de natuur. Respect houdt in, dat we het wezen van de natuur respecteren en die niet onderdanig maken aan ons instrumenteel denken, waarin meetbaarheid en manipuleerbaarheid centraal staan. Wie zich verdiept in het overheidsbeleid met betrekking tot de natuur, vindt daar tal van voorbeelden van. We hebben natuurdoeltypes gedefinieerd, we denken te weten hoe we die natuur moeten ontwikkelen c.q. maken. We onderkennen causale relaties en denken daarmee de natuur te hebben doorgrond. Het zijn allemaal voorbeelden die aangeven dat we de natuur ondergeschikt maken aan ons maakbaarheidsdenken, dat kenmerkend is voor de moderniteit.
We moeten ons realiseren dat onze organisatie- en ordeningsprincipes niet helpen, maar eerder oorzaak zijn van ontstaan en bevestiging van problemen. In plaats van op rationaliteit gebaseerde ordeningen, moet natuurlijkheid het basisbeginsel worden. Dat is van invloed op de wijze van organiseren. Het gaat om organisch organiseren. Aandacht voor de mens staat dan centraal en niet de organisatiestructuur en de daarin geldende strakke ordening van verantwoordelijkheden en bevoegdheden en in procedures vastgelegde processen.
Het vraagt om systemen die zelforganiserend en zelfcorrigerend zijn. Dat wijkt nogal af van bestaande instituties. Zelfcorrectie maakt ook ingewikkelde en tijdrovende verslaglegging en allerhande controles voor een groot deel overbodig. Die zijn gebaseerd op wantrouwen, omdat we er niet op kunnen vertrouwen dat organisaties functioneren zoals gepland. In plaats daarvan moeten we organisaties en systemen bedenken die veerkrachtig zijn.
Een dergelijke omslag in denken vraagt vervolgens ruimte voor nieuwe initiatieven. Die ruimte moet overigens niet worden verward met vrijblijvendheid. Integendeel, ingebouwde vormen van zelfcorrectie of verrekening zullen eerder tot strakkere en snellere acties leiden dan in bureaucratisch georiënteerde organisaties het geval is. Vergelijk de studie over ambtelijke oppositie binnen het toenmalige Ministerie van Landbouw die demonstreerde hoe organisaties resistent kunnen zijn tegen voorstellen voor verandering. (Wagemans, 1987)
Interventie in natuurlijke processen
Integratie van beide functies van de landbouw sluit logisch aan bij het perspectief dat landbouw kan worden opgevat als een interventie in natuurlijke processen. Die natuurlijke processen betreffen ook de mens zelf. Er wordt georganiseerd naar de mensen toe in plaats van de mensen vandaan. Ruimte voor initiatieven veronderstelt ruimte voor betekenisgeving. Er wordt georganiseerd op maat van de mens. Dat kan het risico van vervreemding aanmerkelijk verkleinen. Vergelijk de afhankelijkheid die veel ondernemers thans ervaren. Men wordt gedwongen tot voortgaande schaalvergroting en specialisatie, ook wanneer men zelf voorstander is van productie op een kleinere schaal, van meer differentiatie in de bedrijfsstructuur en van een meer natuurlijke bedrijfsvoering. De mens centraal stellen en een organische benadering kunnen ook spanningen verminderen of wegnemen die thans aanleiding zijn tot psychologisch en psychiatrisch leed bij ondernemers vanwege twijfel en onzekerheid rond de continuïteit van het bedrijf.
Verbinding tussen dimensies van Trias Politica
We stelden dat we splitsend zijn georganiseerd. Dat geldt ook voor de drie dimensies van de Trias Politica. De thans geldende onafhankelijkheid van iedere dimensie ten opzichte van de beide andere dimensies kan worden opgevat als het centrale principe. Gevolg is dat er geen verbindingen zijn tussen de wetgevende, de uitvoerende en de rechtsprekende macht. Sterker nog, de onafhankelijkheid van iedere dimensie is basisprincipe en doel. Onze staatkundige structuur is erop gebaseerd. De gevolgen kennen we.
Het juridische is gaandeweg dominant geworden. De alsmaar verdergaande detaillering van regels maakt verandering van regels lastiger. Nieuwe regels moeten consistent zijn met begrippen en definities zoals die reeds zijn vastgelegd. Dat leidt tot enorme vertraging maar, wat ernstiger is, het werkt verengend wat betreft het perspectief. Het beeld van de overheid versmalt. We hebben een wereldbeeld geconstrueerd, dat weliswaar in juridisch opzicht consistent is, maar dat alsmaar verder afwijkt van wat voor burgers betekenisvol is. Het stelt ook steeds minder in staat de complexe maatschappelijke vraagstukken expliciet te duiden. Er zijn om juridische redenen vertaalslagen nodig. Gevolg is ook dat vertraging optreedt in processen van beleidsvorming en beleidsuitvoering. Het wereldbeeld wordt alsmaar ingewikkelder.
Juridische perfectie
Vanzelfsprekend stellen we zware eisen aan regelgeving. We hebben nauwkeurige definities nodig van geldend beleid, zodat we kunnen vaststellen of plannen al dan niet in overeenstemming zijn met geldend beleid. Helder moet zijn of handelingen al of niet strafbaar zijn of wie bevoegd is bepaalde besluiten te nemen. We streven naar juridische perfectie. Ongewenste interpretaties moeten worden uitgesloten. Dat leidt tot steeds meer verfijnde en gedetailleerde begrippen die het formele perspectief alsmaar verder verengen. Dat is dodelijk voor het vermogen tot vernieuwing. Voorstellen en maatregelen tot vernieuwing moeten voldoen aan geldende wetten en regels. Met als gevolg dat wat als vernieuwing is bedoeld, steeds weer het risico loopt dat het uiteindelijke resultaat slechts een reproductie is van het bestaande. Dan herhalen we het verleden in plaats van de toekomst te ontwerpen.
Dat roept de vraag op, of het systeem van de Trias Politica niet aan heroverweging toe is. Denk aan de strikte scheiding tussen beleidsvorming en beleidsuitvoering. Die verhindert vormen van interactie en werkt zo eerder escalerend dan oplossend. Datzelfde geldt voor de rechtspraak, die thans oorzaak kan zijn van vertraging bij de aanpak van maatschappelijke vraagstukken. Ogenschijnlijk onbetekende onvolkomenheden op juridisch vlak kunnen thans vernieuwing blokkeren. Kortheidshalve verwijs ik naar Deel 5 waarin de rechtspraak centraal staat.
De gevolgen voor de overheid
De noodzakelijke omslagen hebben ingrijpende gevolgen. Natuurlijk op de eerste plaats voor boeren zelf. Het betekent niet alleen verandering van bedrijfsvoering. Een bredere maatschappelijke basis onder de voedselproductie heeft ook gevolgen voor de zeggenschap over de bedrijfsvoering. Die moet worden afgestemd op wat maatschappelijk belangrijk wordt gevonden. Burgers krijgen invloed. Zie de benadering van de derde weg als nieuwe sturingsvorm. Voor burgers zijn de gevolgen eveneens ingrijpend. Participatie betekent dat men niet langer de ruimte heeft om tegelijkertijd eisen te stellen aan voedsel en productie van voedsel en tegelijkertijd als consument te kiezen voor zo goedkoop mogelijk voedsel.
Maar de gevolgen voor de overheid zijn minstens zo ingrijpend. Het huidige beleid wordt gekenmerkt door lineair denken. Ingrijpende problemen worden geherformuleerd zodat en opdat ze oplosbaar zijn door regels uit te vaardigen. De veronderstelling is, dat de overheid complexe processen op eenvoudige wijze kan oplossen. Het landbouwbeleid is een treffend voorbeeld dat illustreert dat de zucht naar eenvoud niet de oplossing is maar eerder bron is van problemen.
We kunnen verwijzen naar Luhmann die het begrip zelfreferentie introduceerde. Dat houdt in dat systemen de neiging hebben zichzelf te reproduceren. Wat er ook gebeurt in de buitenwereld, de overheid reduceert problemen zodanig dat ze door regels of door wijzigingen in het geldende regelsysteem oplosbaar zijn. Systemen gaan dan gaandeweg zichzelf rechtvaardigen. Waarna zich vervolgens het probleem voordoet dat ingewikkelde maatschappelijke vraagstukken niet door beleidsmaatregelen worden opgelost. Het is dan eerder zo dat de complexiteit zich verplaatst naar alsmaar ingewikkelder regels. Die lijken op het eerste gezicht helder door concrete beleidsdoelen te definiëren, die door middel van concrete beleidsmaatregelen kunnen worden gerealiseerd. Maar die blijken vervolgens niet het gewenste effect te hebben, waarna we de regels aanpassen of nieuwe regels bedenken, die vervolgens eveneens niet helpen. Gaandeweg ontstaat een uiterst ingewikkeld complex van regels die voor de gemiddelde burger of boer ondoordringbaar en onbegrijpelijk zijn. Men heeft juridische deskundigheid nodig om ertoe door te dringen of om regels zodanig te interpreteren dat men er voordeel uit kan halen, althans de nadelen ervan kan ontgaan.
Onderkenning van dergelijke processen en er consequenties aan verbinden is lastig. De overheid heeft zichzelf vastgeklonken aan een beleidscomplex dat fundamenteel niet in evenwicht is. Steeds weer confronteert de maatschappelijke werkelijkheid ons met situaties en ontwikkelingen waar we geen vat op krijgen met regels. Er ontstaan praktijken, die juist zelf oorzaak worden van problemen. Zie de toeslagenaffaire of de vertraging in de afwikkeling van de aardbevingsschade in Groningen of de overstromingsschade in Limburg. Bij evaluaties blijkt vervolgens dat men de greep is kwijtgeraakt op processen.
Ook de interne gang van zaken binnen overheidsorganisaties blijkt lang niet zo effectief en helder als verondersteld. We delen met uiterste precisie bevoegdheden en verantwoordelijkheden toe in de veronderstelling dat de uitvoeringskaders helder zijn. In de praktijk blijkt vervolgens het tegendeel. Samenwerking tussen instanties verloopt niet zoals bedoeld. Het systeem dat we hebben opgetuigd, blijkt het karakter te hebben van een papieren werkelijkheid. We hebben het zelf ontworpen maar het blijkt zich heel anders te gedragen. De werkelijkheid blijkt ingewikkelder te zijn, c.q. onze denkpatronen zijn te simpel. Overheidsbeleid is gebaseerd op vanzelfsprekendheden, die ook bij evaluaties buiten beeld blijven. Sterker nog, evaluaties bevestigen vaak die vanzelfsprekendheden en conclusies en hebben dan een reproducerende werking.
Illusies
Dergelijke analyses van crises leiden doorgaans niet tot het fundamenteel besef, dat we te eenvoudig hebben geredeneerd maar we blijven denken dat we met enkele interventies de problemen kunnen oplossen. Aan de orde is dat we niet langer de illusie in stand houden dat we een complexe en dynamische werkelijkheid kunnen regisseren via een complex van regels, die gebaseerd zijn op lineair en statisch denken. Exact die problematiek is in de landbouw aan de orde. De noodzakelijke verandering houdt in, dat de overheid een stap terug doet en zich beperkt tot algemene kaders die volop ruimte bieden voor de praktijk om gestelde doelen te realiseren, maar die tegelijkertijd inhouden wat de gevolgen zijn, wanneer die doelen niet worden gehaald. Dat pleit voor mechanismen van verrekening, die stimuleren c.q. dwingen om praktijken om te buigen in de gewenste richting. Terwijl de doelen concreet en meetbaar zijn, wordt afstand genomen van regels die de bedrijfsvoering tot in detail voorschrijven. Er worden verantwoordelijkheden overgeheveld terwijl tegelijkertijd de ruimte voor vrijblijvendheid wordt ingeperkt.
Het wereldbeeld
We willen hier herinneren aan het wereldbeeld, dat we in delen 1 en 2 schetsten. Het is een wereldbeeld waarin een onoverzienbaar aantal elementen door elkaar bewegen, die wij vanuit onze behoefte aan overzicht ordenend betekenen. Er is sprake van processen van binding en ontbinding tussen elementen. Elementen worden met betekenis beladen maar kunnen ook aan betekenis inboeten en dus aan energie verliezen en minder werking hebben. Kenmerk is een voortdurende dynamiek. Aan de mens de uitdaging en opgave om orde te brengen in die chaos. We stelden dat onze drang naar ordening van die chaos onbedwingbaar is. We geven betekenis aan die wereld. We vormen er ons ordelijke afbeeldingen van, die we vervolgens met de werkelijkheid gelijkstellen. We persen de meervoudige en dynamische werkelijkheid in onze enkelvoudige, eenvoudige en statische denkpatronen.
De behoefte aan ordening is evident. We vormen ons definities, we voegen definities samen tot begrippen en, als volgende stap, construeren we perspectieven. We brengen verbanden aan, die ons helpen orde te brengen in de chaos. We betekenen de complexe werkelijkheid ordenend.
De afbeeldingen die we vormen op basis van betekenisgeving zijn in wezen uitdrukkingen van ons denken, van wat voor ons betekenisvol is. Anders gezegd, de werkelijkheid is in wezen een subjectieve afbeelding, die we vervolgens hebben geïnstitutionaliseerd. We betekenen de afbeelding als de werkelijkheid zelf. Het onderscheid valt weg. Gevolg is dat wat we voor feitelijk houden, in wezen ook als een constructie moet worden opgevat. En dat de helderheid die we nastreven ook slechts een constructie is. We betekenen vanzelfsprekendheden als waarheid. Verandering houdt dan in, dat we de uitdaging aangaan ons bestaande perspectief kritisch te onderzoeken op de buitensluitende werking en vervolgens op zoek gaan naar nieuwe perspectieven met behulp waarvan we de werkelijkheid anders betekenen. Dat is een proces van ontworsteling. Immers, alle krachten zijn gericht op instandhouding van het bestaande perspectief c.q. betekeniskader omdat we dit stevig institutioneel hebben verankerd.
Het proces
Het gaat dus om ingrijpende veranderingen. We kunnen niet volstaan met wijzigingen binnen het bestaande systeem, maar er zijn systeemveranderingen nodig. Bij systeemverandering is aan de orde dat uitgangspunten en vanzelfsprekendheden onderwerp van verandering worden. Het gaat dan om de diepere programmatuur van organisaties en verbanden. We kunnen er niet langer op vertrouwen dat verandering van beleid of verandering van processen en praktijken uitzicht biedt op noodzakelijke veranderingen. Het gaat ook niet om wijzigingen in bestaande gedetailleerde toedelingen van bevoegdheden. Of aanscherping of versoepeling van regels. Of om nieuwe procedures. Een nieuw betekeniskader kan slechts tot stand komen, wanneer we ons bewust zijn van een dringende noodzaak tot verandering.
Bewustzijn
We stelden dat de positie van de mens ten opzichte van de werkelijkheid moet worden herschikt. Dat houdt in dat de mens zichzelf anders betekent ten opzichte van de werkelijkheid. Geen externe en dominante positie van de mens, die kenmerkend is voor het tijdvak van het antropocentrisme, maar de mens in een situatie van afhankelijkheid van de natuurlijke omgeving waarbinnen hij zelf een element is. Dat betekent een ingrijpende verandering op het vlak van bewustzijn. Die verhoging en verdieping van het bewustzijn kan niet worden bereikt door rationeel redeneren. Integendeel zelfs.
De denkpatronen en redeneerlijnen die thans dominant zijn, kunnen worden opgevat als de diepere oorzaak van de situatie waarin we thans verkeren. We kunnen bijgevolg niet volstaan met inspanningen die zijn gericht op verandering van structuren. Het gaat om veranderingen die we zelf moeten doormaken. We moeten zelf door de verandering heen gaan, ons deze eigen maken. Veranderingen moeten dus in onszelf beginnen. Verandering houdt verandering in van betekenisgeving. Redeneren en concluderen dat verandering nodig is, is onvoldoende. Morin benadrukt dat het eerder een kwestie is van aanvoelen. Een doorleefd gevoel van onvrede en van de noodzaak voor verandering. Verandering begint met een diep en persoonlijk besef dat we op de verkeerde weg zijn.
Nodig is dat we door zelfreflectie tot het besef komen, dat we zelf de sta-in-de-weg zijn voor verandering. En vooral is ook nodig, dat we het daarbij niet laten maar vervolgens dat besef omzetten op handelingsniveau. We gaan ons gedragen in overeenstemming met het inzicht en de overtuiging dat we ons handelen ermee in overeenstemming moeten brengen. Dat is makkelijk gezegd en moeilijk gedaan. Immers, de geldende structuren en de onderliggende krachten dwingen tot voortgaan op de ingeslagen weg. Verandering betekent dat we ons losmaken van bestaande kaders en de ontwerpstap maken. De noodzaak dus om een nieuw betekeniskader te ontwerpen en vervolgens nieuwe praktijken bedenken en in de praktijk op hun werking onderzoeken.
Ontwerpruimte
Allereerst kunnen we constateren dat er thans reeds heel veel voorbeelden zijn van vernieuwing die passen binnen het gewenste wereldbeeld. Maar we moeten ook vaststellen, dat die vooral tot stand komen op basis van persoonlijke inspiratie en betrokkenheid van individuen. Belangrijk daarbij is dat het allemaal voorbeelden zijn van vernieuwing waarbij kostbare ervaringen worden opgedaan met systeemveranderingen.
Die vernieuwingen moeten worden gerealiseerd binnen een beleids- en juridische context die, ondanks goede bedoelingen, als traditioneel kan worden beoordeeld. Het is een statische context, die haaks staat op de dynamiek van vernieuwingsprocessen. Dat zijn energie-gedreven processen en dat vraagt een omgeving van gelijkgestemden. We verwijzen naar deel 3 waarin we hebben gepleit voor een bypass-constructie. Nodig is dat er institutioneel verankerde ruimte komt voor experimenten.
Regionalisering
Deze verandering kan worden opgevat als een pleidooi voor differentiatie en regionalisering. Dat staat haaks op de drang tot harmonisatie die kenmerkend is voor het huidige beleidskader. In het huidige beleid worden landelijk en internationaal vastgestelde normen verplichtend opgelegd aan regio’s en juridisch vastgelegd. Dat leidt tot een situatie waarin de overheid zelf een belangrijke hinderpaal vormt om de eigen ambities te realiseren. Door die onderliggende hang naar gelijkheid wordt de ruimte voor arrangementen die door betrokkenen als betekenisvol worden ervaren, sterk ingeperkt. Nodig is dat de zucht naar harmonisatie wordt weerstaan. Regionalisering komt niet van de grond, wanneer de overheid formele begrippen en definities dwingend oplegt aan regio’s. Juist die houding drukt uit, dat de macht van de overheid in wezen definitiemacht is, waardoor de ruimte voor betekenisvolle arrangementen wordt aangetast, zoal niet vrijwel verdwijnt. De overheid als doder van betekenis.
Daaruit volgt dat we, Deleuze volgend, juist verschillen moeten herwaarderen en koesteren. Er moet ruimte zijn voor differentiatie. Wellicht is dat de grootste omslag die aan de orde is. Die ruimte voor differentiatie is thans beperkt, omdat ook het toetsingskader gedetailleerd is uitgewerkt. We zijn vastgelopen in onze eigen constructies en bedenksels. We claimen vernieuwing, maar bieden er tegelijkertijd geen ruimte voor.
Regionalisering biedt niet alleen de noodzakelijke ruimte voor vernieuwing maar stelt ook in staat dat we het nieuwe voedselsysteem koppelen aan de specifieke omstandigheden en kwaliteiten van een regio. Dat wijkt nogal af van het bestaande landbouwsysteem, waarin internationale handel een belangrijke rol speelt. Wereldwijde transporten van dieren en voedsel vanwege economisch te behalen profijt staat haaks op het streven naar duurzaamheid. In plaats daarvan moet worden gekozen voor het sluiten van kringlopen op bedrijfsniveau en aanvullend op regionaal niveau. Naast de noodzakelijke ruimte voor vernieuwing en afstemming op regionale kwaliteiten, neemt een dergelijk landbouwsysteem ook de knellende noodzaak weg voor schaalvergroting die, zoals we zagen, een belangrijke bron is geweest voor vervreemding. En op de vierde plaats betekent regionalisering dat de onderliggende basis voor landbouw als ontmoeting met de natuur wordt verbreed.
Tot slot
Een dergelijke omslag met betrekking tot ons landbouwsysteem kan in meerdere opzichten voorbeeldig zijn op tal van andere terreinen, waarop de twee traditionele sturingsvormen niet opleveren wat wordt beoogd. Landbouw als de gidssector voor maatschappelijke vernieuwing. Dat zou aardig aansluiten bij de duiding van de landbouw als primaire sector. In wezen houdt die omslag in dat we toe zijn aan nieuwe ordeningsprincipes, omdat bestaande instituties gaandeweg hun werking hebben verloren, maar wel de kracht hebben behouden zichzelf in stand te houden. Dat is een merkwaardige paradox. Instituties die bron zijn van betekenisloosheid en hun verwoestende werk kunnen blijven doen, omdat we ze zelf blijven betekenen als wezenlijk.
Kortom, de noodzakelijke veranderingen moeten in onszelf beginnen. Niet langer de chaos vermijden, maar chaos opvatten als een constructie van onszelf, die voortkomt uit ons diep verlangen naar overzichtelijkheid. Hoe juist dat verlangen naar perfectie en harmonisatie onszelf in de weg zit, doordat we slechts oog hebben voor het geordend beeld van de werkelijkheid dat we hebben geconstrueerd. In plaats daarvan is aan de orde dat we inzien dat we zelf de werkelijkheid geweld aandoen, omdat we het ongeordende uit de weg gaan. We hebben een beeld van de werkelijkheid geschapen, dat ons de overtuiging geeft dat we tot allesomvattende kennis in staat zijn. Dat lukt enkel door ons een verwrongen en gemankeerd beeld van de werkelijkheid te vormen en bijgevolg de werkelijkheid geweld aan te doen. Vergelijk Nicolescu (2010), die beeldend stelde dat we slechts tot objectieve kennis in staat zijn door het subject te doden. En juist die subjectiviteit is wezenlijk om de werkelijkheid te betekenen. Is dat niet een belangrijke oorzaak, waarom we in de processen van modernisering zo armoedig met de landbouw zijn omgegaan en daarom niet zijn toegekomen aan de existentiële dimensie ervan? We gaan de werkelijkheid die niet past in onze ordeningen uit de weg en vormen ons een afbeelding van de werkelijkheid die onze behoefte aan overzicht vervult. Het is een gemankeerde afbeelding van de werkelijkheid. Maar we prefereren de illusie, omdat het alternatief is dat we complexiteit onder ogen moeten zien.
Literatuur
Derrida, Jacques, 2013 Kracht van wet, het “mystieke fundament van het gezag, Garant, Antwerpen,
Dijk, van Paul, 1994 Een huiveringwekkende cultuur van oneerbiedigheid, in: Speling, Tijschrift bezinning, Jaargang 46, nr 4, p.4-11
Giddens, Anthony 1998 The Third Way; The Renewal of Social Democracy, Polity Press
Liedke, Gerhard, 1979 Im Bauch des Fisches, Ökologische Theologie, Kreuzverlag, Stuttgart
Nicolescu,Basarab, 2010 Methodology of Transdisciplinarity – Levels of Reality, Logic of the Included Middle and Complexity, in: Transdisciplinary Journal of Engineering & Science, Vol 1, No 1
Wagemans, Mathieu, 1987 Voor de verandering, een op ervaringen gebaseerde studie naar de spanning tussen de theorie en de praktijk van het besturen, Dissertatie Wageningen
Wagemans, Mathieu, 2004 Van boerderij naar buurderij;
Op zoek naar een nieuwe organisatievorm op het plattelan, InnovatieNetwerk Groene Ruimte en Agrocluster
Wagemans, Mathieu, 2008 Het kwetsbare als bron van inspiratie, Op zoek naar een neiuwe waardebasis onder de landbouw, in: Deus et Machina, de verwevenheid van landbouw en religie, red: Michiel D.J. van Well, STT, Den Haag
Wagemans, Mathieu, 2022 A Op weg naar een nieuw wereldbeeld, Deel 1, Civis Mundi nr. 125, augustus 2022
Wagemans, Mathieu, 2022 B Op weg naar een nieuw wereldbeeld, Deel 2, Civis Mundi nr. 126, september 2022
Wal, van der, G.A. 1996 De Omkering van de Wereld; achtergronden van de milieucrisis en het zinloosheidsbesef, Ambo, Baarn
White, Lynn Jr. 1971 The Historical Roots of Our Ecological Crisis in: The dying generation, New York