Een onzichtbare Dirigent in de symfonie van de natuur?

Civis Mundi Digitaal #136

door Toon van Eijk

Commentaar op: Arie Sonneveld. Boven tijd en toeval. Schepping en evolutie als open geheim. Buijten & Schipperheijn Motief, 2022.

 

Inleiding

Op de achterflap van het boek staat: “Ooit was er een Nederlandse Nobelprijswinnaar die vond dat je als fysicus wel een gespleten persoonlijkheid moest hebben om nog in een god te kunnen geloven. Gelukkig heeft niet iedereen daar last van. Ruimtevaarders of mensen als Einstein worden veel meer gedreven door de verwondering over het heelal, de aarde, de natuur en de mens. Verwondering leert je om open vragen te stellen. Die zeggen vaak veel meer dan gesloten antwoorden. Bijvoorbeeld: hoe is het mogelijk dat een vogel beter navigeert dan onze TomTom? Wat zegt het ons dat DNA als genetische code een veel grotere informatiedichtheid heeft dan die van de geheugenchips in onze laptop? Vanuit deze open wetenschappelijke vragen zie je hoe onwaarschijnlijk ingenieus en superieur de natuur is. In hoeverre kunnen wij met noties als schepping en evolutie de wijze waarop het universum en de natuur in elkaar zitten volledig begrijpen? En hoe logisch is schepping of evolutie zonder Schepper? Uiteindelijk blijken al deze zaken een open geheim dat boven tijd en toeval staat. Arie Sonneveld behaalde zijn Master in de Moleculaire Wetenschappen aan de Landbouwuniversiteit te Wageningen (1976) en vervolgens zijn doctoraat in de Biofysica aan de Rijksuniversiteit te Leiden (1981). Daarna werkte hij in allerlei leidinggevende functies binnen de lifescience-industrie op het gebied van onderzoek, strategie, marketing en sales, businessmanagement, inkoop en risicomanagement. Het onderwerp schepping en evolutie boeit hem al een leven lang”.

Hieronder zal ik commentaar leveren op een aantal mijns inziens belangrijke opmerkingen van Sonneveld.

 

1 Indrukwekkende feiten

Sonneveld noemt zichzelf een multidisciplinair generalist (9) en dat is iets wat hij zeker waarmaakt in zijn interessante boek. Als gepromoveerd bètawetenschapper schrijft hij: “Wetenschap serieus nemen betekent mijns inziens niet het zonder reserve accepteren van de evolutietheorie. Deze is immers gebaseerd op de vooronderstelling dat alles vanzelf is ontstaan uit materie door toeval en deep time [miljarden jaren]” (22). Zo geeft hij een rijtje van ongeveer 25 specifieke eigenschappen van de aarde en concludeert dan dat “de kans op een planeet als onze aarde onvoorstelbaar klein is” (28). Hij schrijft ook: “Er zijn veel wetenschappers die geraakt zijn door het feit dat de (24!) natuurconstanten (zoals de lichtsnelheid of de gravitatieconstante) precies zo zijn afgesteld dat de oerknal goed afliep … en de vorming van ons huidige heelal mogelijk hebben gemaakt” (30). Hij verwijst ook naar een ansichtkaart van Visje met de humoristische tekst: ‘Oerknal? …dus eerst was er niets… en dat is ook nog ontploft?!’ (47).

Sonneveld vermeldt ook dat “de totale lengte van al het DNA van alle cellen van een volwassene gelijk is aan 2x1013 meter, ofwel zeventig reizen van de aarde naar de zon en terug” (37). En schrijft hij: “Je zou de drie miljard basenparen van het DNA van de mens een genetische blauwdruk kunnen noemen die te vergelijken is met een bibliotheek van zo’n tienduizend boeken” (44). Bill Gates zegt in deze context: “DNA is geavanceerder dan alle software die ooit gemaakt is” (43). Nog een ander indrukwekkend getal: “Een kubieke meter grond (gegraven onder grasland) bevat 100 biljoen bacteriën en daarbovenop ook nog 10 biljoen schimmels. Veel schimmels en bacteriën werken samen met planten [Global Soil Atlas 2015]” (76).

 

2 Entropie en evolutie

Sonneveld schrijft: “Hoe is entropie of de neiging tot wanorde te rijmen met evolutie? Hoe kom je van een (chaotische) oersoep van allerlei chemicaliën naar geordende verbindingen?” (53). Hij vervolgt: “Veel wetenschappers menen dat met energie (de aarde is geen gesloten systeem en ontvangt energie van de zon, nietwaar?!) het entropieprobleem opgelost is. De vraag hoe dit dan levenloze moleculen ordent, laat staan gespecificeerde informatie oplevert in de vorm van bijvoorbeeld DNA, is daarmee volstrekt niet beantwoord” (55). “En alsof dit nog niet genoeg is, de dichtheid én stabiliteit én replicatie van deze DNA-informatie zijn allemaal ver verheven boven wat wij ‘state of the art’ noemen. Topkwaliteit in vergelijking met alles wat mensen tot nu toe op dit terrein hebben bereikt, met tientallen jaren van research en ontwikkeling aan microchips en andere informatiedragers zoals cd’s en dvd’s” (67).

Sonneveld schrijft ook: “Een levende cel is een uiterst complexe chemische fabriek met een verbijsterende orde en organisatiepatroon. Maar de kernvraag is en blijft: hoe kom je van simpele organische moleculen tot de bouwstenen van DNA, en vervolgens tot gespecificeerde DNA-informatie, en ten slotte tot het leven zelf. Het lijken mij vragen die de idee van zelforganisatie eenvoudigweg overstijgen” (156).

In een eerder artikel in Civis Mundi heb ik het boek ‘De symfonie van de natuur’ van emeritus-hoogleraar filosofie Koo Van der Wal besproken [1]. Volgens Van der Wal (VdW) kan zelforganisatie, een kernidee van het postklassieke natuurbeeld, zonder een speciale entiteit die het proces aandrijft. Hij schrijft: “Het is een integrerende activiteit van het systeem, gegeven met het dynamische organisatiepatroon dat zichzelf draagt” (p.158). Zelforganisatie heeft als verschijningswijze van een dynamisch systeem dus proceskarakter. Het moet niet als entiteit gedacht worden. VdW zegt ook: “De primaire factor in het proces van ontstaan en evolutie van het leven is de zelforganisatie. Pas daarna en op basis daarvan treedt de natuurlijke selectie in werking” (p.179/80). Ook een ‘zichzelf dragend’ proces van zelforganisatie als primaire factor in de evolutie klinkt mij ‘mysterieus’ in de oren. Ik kom hierop terug.

In een ander artikel in Civis Mundi heb ik uitvoerig commentaar geleverd op het boek ScienceBites (2019) van Gerard Jagers op Akkerhuis, dat een grondige en kritische overdenking geeft van veel gebruikte wetenschappelijke termen zoals leven, evolutie, organisme en wetenschap [2]. De tweemaal gepromoveerde wetenschapper Jagers op Akkerhuis (JoA) heeft in 2016 een Engelstalig boek gepubliceerd over ‘Evolutie en transities in complexiteit’. JoA wil het gebruikelijke onderscheid tussen fysica en biologie opheffen in een geïntegreerde evolutietheorie, waarin zowel abiotische, fysisch-chemische entiteiten (bijvoorbeeld atomen en moleculen) als biotische entiteiten (bijvoorbeeld cellen en organismen) voorkomen en gerangschikt worden. De publicaties van JoA zijn wellicht interessant voor Sonneveld.

 

3 Deep time

Volgens Sonneveld betekent deep time dat “als je maar voldoende de tijd neemt, zelfs onwaarschijnlijke gebeurtenissen toch een keer een kans krijgen … Deep time, je hebt tenslotte een paar miljard jaar trial en error ter beschikking om iets voor elkaar te krijgen … De kans om via toeval tot een functioneel eiwit te komen is nihil … De tijd helpt op zichzelf wel een handje, maar je hebt een veel en veel langere tijd nodig dan de leeftijd van ons universum om dit statistisch gezien voor elkaar te krijgen” (59-61).

In zijn interessante boek Pars Pro Toto benadrukt Rob Cleven, gepromoveerd in de fysische chemie in Wageningen, het belang van de Tweede Hoofdwet van de Thermodynamica (elk systeem zonder energietoevoeging van buitenaf tendeert naar meer entropie of wanorde). Ik heb dit boek besproken in Civis Mundi nr 135 [3]. Cleven zegt dat er ‘optimisten’ zijn “die simpelweg de essentie van de Tweede Wet ontkennen, zoals fysicus Frans Saris die zegt: Veel mensen geloven dat de Tweede Hoofdwet stelt dat er in de natuur een tendens bestaat naar maximalisering van wanorde. Dat is een dramatische misvatting!”. De emeritus-hoogleraar natuurkunde Saris schrijft in zijn boek Darwins Cijferslot het volgende: “Natuurlijke selectie, Darwins ontdekking, is geen kwestie van blind toeval maar de gerichte filtering van ongerichte variaties. Dat dit evolutionair gezien werkt, en wel binnen een afzienbare tijd, komt doordat de verbeteringen stap voor stap gaan en cumulatief zijn”. Saris schrijft ook: “Mensen evolueren … op drie manieren: genetisch, biocultureel [nature and nurture] en puur cultureel. Voor de laatste wijze van evolueren introduceerde Richard Dawkins de term ‘memen’” [4].

Dat het in Darwins evolutietheorie draait om ‘gerichte filtering van ongerichte variaties’ zal Sonneveld waarschijnlijk niet ontkennen, maar ze verschillen van mening over de benodigde tijdsperiode. Saris spreekt over ‘binnen een afzienbare tijd’ terwijl Sonneveld het heeft over ‘een veel en veel langere tijd dan de leeftijd van ons universum’. Sonneveld vervolgt: “Zonder planten, die (de lage entropie van) de fotonen van de zon kunnen opvangen en vasthouden, staat bij wijze van spreken alles stil. Als mensen en dieren leven we in een ongelooflijk complex groen ecosysteem met een ongekende samenhang tussen planten, bacteriën, schimmels, micro-organismen, insecten, vogels, reptielen, mineralen, water, koolzuur, stikstof, en wat dies meer zij … Maar goed, neem een paar miljard jaar de tijd (in plaats van de ‘God van de gaten’-verklaring gebruikt de mainstream-wetenschap de ‘tijd van de gaten’-verklaring), benut de oneindige hoeveelheid varianten en dit is de simpele en onvermijdelijke uitkomst” (106/7). M.i. heeft Sonneveld hier wel een punt met zijn enigszins cynische verwijzing naar een ‘tijd van de gaten’-verklaring.

 

4. Leven als een emergent fenomeen

Sonneveld schrijft: “Een groot aantal (bio)labs van Nederlandse universiteiten werkt sinds niet al te lange tijd met elkaar samen om vanuit levenloze moleculen … [synthetische] autonoom groeiende en delende cellen te maken” (69). En hij verwijst naar Nobelprijswinnaar Ben Feringa die zegt: “Wij kunnen wel een Boeing bouwen, wat heel knap is, maar we kunnen geen duif maken” (164).

Cees Buisman, hoogleraar biologische kringlooptechnologie aan Wageningen Universiteit, benadrukt in zijn essay De mens is geen plaag. Over het gevaar van een onttoverde wereld dat voor de ontwikkeling van een duurzame en rechtvaardige samenleving een groei naar meer bewustzijn nodig is [5]. Hij schrijft: “We hebben geen idee waar ons heelal vandaan komt … ook het ontstaan van het leven op aarde is nog een groot mysterie” (p.10). Ik denk dat ‘het leven’ een emergente (ontstijgende) eigenschap is, die voor het dominante positivistisch wetenschappelijk paradigma, dat reductionistisch-materialistisch van aard is, hoogstwaarschijnlijk ook onverklaarbaar zal blijven. Het zou de Wageningse academische gemeenschap in the city of life sciences sieren als het emergente karakter van ‘leven’ onderkend zou worden.”

In 2018 bestond Wageningen Universiteit 100 jaar ter gelegenheid waarvan in maart dat jaar het seminar What is life plaatsvond. Het uiteindelijke antwoord gedurende het seminar op de vraag what is life kwam neer op life is an emergent property. Op de logische vervolgvraag what is emergent was het eerlijke antwoord we have no clue [6]. Het onderscheid tussen biologisch en artificieel leven dat op het seminar werd gemaakt roept de vraag op hoe artificieel leven te definiëren als we eigenlijk geen clue hebben wat biologisch leven is.

Het seminar vond plaats in het Wisdom & Wonder Pavilion. Wijsheid is iets anders dan het verzamelen van steeds meer academische kennis. Zou het mogelijk zijn dat ‘leven’ (en ook ‘bewustzijn’) emergente eigenschappen zijn in de zin van behorend tot een ander domein dan het domein van de werkelijkheid dat bestreken wordt door het dominante positivistisch wetenschappelijk paradigma? Wat als ‘leven’ inderdaad een ‘wonder’ of ‘mysterie’ is en misschien wel altijd een mysterie blijft? Zou het niet logischer geweest zijn om op de eerste dag van het seminar eerst die mogelijkheid te overdenken, alvorens over te gaan tot presentaties van allerlei nieuwe chemische, fysische en biologische technologieën?

Buisman schrijft ook: “Wij kunnen niets dat niet-levend is levend maken … [een geloof in de wetenschap] is vergelijkbaar met het geloof in een schepper” (p.49/50). Hoofdstuk 8 in mijn proefschrift luidt: Analysis of the metaphysical background of modern science. Op pagina 155 schrijf ik daar: The positivist paradigm is characterized by a belief in instrumental and strategic rationality, but many (agricultural) scientists do not even realize that they are true believers in ‘the cathedral of science’, and that this non-awareness is due to the continuous identification with the rational-empirical consciousness [7].

Lisa Randall, hoogleraar theoretische natuurkunde aan Harvard, schrijft: “Life is an emergent phenomenon that goes beyond the basic ingredients. Most likely consciousness will also turn out to be in this category. Though we don’t have a comprehensive theory of consciousness, thoughts and feelings are ultimately rooted in electrical, chemical, and physical properties of the brain … This material view is essential but not necessarily sufficient for understanding all the phenomena in our world … The basic elements are essential to reality, but good scientists don’t assert that knowledge of them in itself explains everything. Explanations call for further research. Even if string theory turns out to explain quantum gravity, the ‘theory of everything’ will remain a horrible misnomer. In the unlikely event that physicists arrive at such an all-embracing fundamental theory, we would still have to face lots of questions about phenomena on larger scales that won’t be answered simply by knowing the basic components” (p 53/4) [8].

In mijn Civis Mundi artikel over het boek ScienceBites schreef ik: “Mijn vraag is of de ‘stap’, ‘sprong’ of ‘transitie’ van het ‘niveau’ van een abiotisch molecuul naar het ‘niveau’ van een biotische cel gradueel is (a difference in degree) of dat het een daadwerkelijke ‘sprong’ of leap betreft in de zin van een difference in kind? De termen difference in degree and kind ontleen ik aan E.F. Schumacher. Zijn nadruk op differences in kind tussen de vermogens van leven, bewustzijn en zelfbewustzijn spreekt me aan, omdat ik er niet van overtuigd ben dat voortschrijdende positivistische wetenschap met haar focus op materiële oorzakelijke verklaringen deze ‘ontstijgende’ eigenschappen afdoende zal kunnen duiden” [9]. Dit heeft te maken met mijn overtuiging dat er naast het positivistisch en constructivistisch paradigma nog een transcendentalistisch paradigma werkzaam is, waarin verschillende ontologische posities worden ingenomen [10].

De eerdergenoemde Van der Wal zegt dat in het nieuwe, postklassieke natuurbeeld organisatiepatronen als basaal kenmerk van de werkelijkheid worden gezien. Hij schrijft: “De natuur bestaat uit een ladder van kwalitatief verschillende, tot elkaar niet herleidbare zijnsvormen. In tegenstelling tot het adagium van de klassieke fysica … de natuur maakt geen sprongen, doet zij dat dus wel degelijk en wel aan de lopende band … Tussen de niveaus van complexiteit en organisatie bestaat geen continuïteit, maar discontinuïteit: bij de overschrijding van bepaalde drempelwaarden van complexiteit verschijnen … ‘emergent’ nieuwe soorten entiteiten met nieuwe eigenschappen en gedragswijzen, die uit de eigenschappen van de fenomenen van het naastlagere niveau niet afleidbaar zijn … Met inzicht in de chemische reacties op zich die zich in het levende organisme afspelen, begrijpen we nog niet waarom deze chemische processen in deze samenstelling, concentratie enz. met elkaar coöpereren, en hoe zij bij die ineengrijpende activiteit worden aangestuurd. Een puur chemische analyse levert ons, anders gezegd, niet meer dan inzicht in de residuen van het levensproces, niet in dat proces zelf” (p.108/9) [11].

Van der Wal spreekt hierboven over ‘kwalitatief verschillende zijnsvormen’, over de ‘sprongen of discontinuïteiten’ in de natuur, oftewel het ontspruiten van nieuwe ‘emergente’ verschijnselen zoals het levensfenomeen en het bewustzijnsfenomeen. Hij zegt ook dat deze emergenties te maken hebben met het overschrijden van bepaalde drempelwaarden van complexiteit. Hij verwijst daarbij o.a. naar het boek van de Wageningse hoogleraar Marten Scheffer: Critical Transitions in Nature and Society (Princeton University Press 2009). Deze kritieke transities of faseovergangen komen dus zowel in ecologische als maatschappelijke processen voor.

 

5. Een multiversum?

Sonneveld verwijst naar het werk van de evolutiebioloog Eugene Koonin die denkt “aan een mogelijke oplossing [van het vraagstuk van het ontstaan van leven] vanuit het radicale alternatief van de ‘Many Worlds in One’, ook wel MWO of multiversum genoemd … Dit zou tevens het entropieprobleem overwinnen, want je creëert in dit model oneindig veel universa zodat uiteindelijk de kans op leven zelfs 1 wordt! … Je vraagt je bijna af wat het verschil is tussen de MWO-hypothese en sciencefiction? En waarom zou je niet net zo goed ook aan metafysische wonderen of een hogere macht kunnen denken die het mysterieuze ontstaan van het leven evengoed voor hun rekening kunnen nemen?” (71).

Sonneveld schrijft ook: “Ik hoop dat je me niet gaat aanwrijven dat mijn boek eigenlijk weinig anders is dan een ‘God van de gaten’-verhaal … Dat is mijns inziens absoluut niet het geval. Het enige wat ik zou willen doen is op basis van wetenschappelijke en intuïtieve gedachtes een ontwerper postuleren van bijzonder en bovenmenselijk formaat. En ik kan me niet voorstellen dat dit wetenschappelijk minder correct zou zijn dan de aanname van het bestaan van oneindig veel heelallen om de ongelooflijke en specifieke ordening en samenhang van deze wereld te verklaren … Je hebt er een ontwerper voor nodig, in dit geval zelfs een superbriljante, die zelfs gebruikgemaakt zou kunnen hebben van evolutie, maar dan niet op de ondoelmatige manier die deze theorie voorschrijft. Dan ben je echt een ongekende Architect, verheven boven tijd en toeval” (173/4).

Mijns inziens kan de aanname van het bestaan van ‘oneindig veel heelallen of een multiversum’ gekarakteriseerd worden als een ‘Multiversum van de gaten’-verhaal.

 

6.  De geraffineerde en raadselachtige fotosynthese

Als gepromoveerd onderzoeker van het Biofysicalab te Leiden zegt Sonneveld over de fotosynthese op moleculair niveau in een chloroplast (bladgroenkorrel) het volgende: “Een zeer complex geheel van in eiwit opgesloten (pigment)moleculen vormt op uiterst precieze ångström- en nanometerschaal een harmonieus werkend ensemble om licht (fysische energie) om te zetten in metabole (chemische) energie. En dit met een onwaarschijnlijk hoge efficiëntie” (88). Hij spreekt ook van “uiterst geraffineerde metabole processen op basis van raadselachtige moleculaire machines zoals mitochondriën of chloroplasten waar geen goede darwinistische verklaring voor is” (162).

Hij geeft voorbeelden van sprongsgewijze ontwikkeling zoals “het ontstaan van de zeer complexe veer- en vleugelstructuur bij vogels, en [het ontstaan van] de unieke mens in termen van bewustzijn en intelligentie” (162). Hij zegt dat er grote vraagtekens geplaatst kunnen worden bij Darwins evolutietheorie, “vanuit de waargenomen onherleidbare complexiteit [geen overgangsvormen], sprongsgewijze innovatie en … discontinue bouwplannen in de natuur. Deze aspecten, tezamen met het feit dat de natuur zo vaak superieur is aan menselijk ontwerp, vormen een massieve hoeveelheid indirect bewijs, wat de vraag oproept of en hoe een geleidelijk aanpassingsproces op basis van toevallige mutaties en natuurlijke selectie dit ooit tot stand kan brengen” (162). Volgens hem gaat het bij Darwins adaptieve evolutie “ondubbelzinnig om micro-evolutie binnen de soort, en niet om de tevens door Darwin gepostuleerde macro-evolutie die soortgrenzen overstijgt” (83).

M.b.t. het ontstaan van ‘de unieke mens in termen van bewustzijn en intelligentie’ heb ik in paragraaf 4 reeds verwezen naar Schumacher’s onderscheid tussen difference in degree and kind. M.b.t. de fotosynthese schrijft de eerder aangehaalde Cleven: “Ongeveer 90% van de laag-entropische zonne-energie die het systeem ‘aarde’ ontvangt wordt direct gedissipeerd als warmtestraling (terug) naar het universum.  "Een zeer kleine fractie wordt tijdelijk in een laag-entropische toestand vastgelegd in fotosynthetische en fotovoltaïsche processen… Het blijft dé grote technologische uitdaging om de fractie zonne-energie die omgezet kan worden in laag-entropische energievormen te vergroten” [12]. Zoals ik eerder heb aangegeven in Civis Mundi in mijn commentaar op het boek Fotosynthese 2.0 Een doorbraak in het klimaatdebat (2023) van Erik Kaptein [13] vereist een doorbraak in het klimaatdebat heel wat meer dan alleen nieuwe technologieën. Wat m.i. vooral nodig is, is een ecologisch en maatschappelijk verantwoorde grondhouding naar de natuur.

 

7. De afstemming in de symfonie van de natuur

Sonneveld schrijft: “Mogelijk ben ik nog het meest onder de indruk van de ongelooflijke samenhang van alle (micro)organismen in de natuur. Het lijkt wel een superorkest met miljoenen instrumenten die schitterende muziek met elkaar spelen. Dan moet er toch ergens een unieke dirigent zijn die de leiding neemt bij de uitvoering van deze symfonie. Wie is dan die onzichtbare Dirigent van dit alles?, vraag ik me af” (84).

De titel van het boek van Van der Wal ‘De symfonie van de natuur’ verwijst ook naar hogere- en lagere-ordeniveaus die goed op elkaar afgestemd moeten zijn [14]. In de metafoor van een symfonieorkest is er een dirigent die de onderlinge afstemming en de afstemming op het geheel verzorgt. Ervan uitgaande dat er geen premoderne, antropomorfe, mythische voorouder of afgod is en ook geen moderne, antropomorfe, transcendente God, die de natuur aanstuurt en afstemt, ‘wat’ is er dan dat deze aansturing en afstemming verzorgt? Spinoza’s immanente ‘God oftewel Natuur’ (Deus sive Natura)? Ik kom hierop terug. In de context van mijn vakgebied, de landbouw, spreekt de beroemde Indiase eredoctor van de Wageningen Universiteit Dr. Swaminathan over een symphonic agriculture [15].

 

8. Meten = weten?

Sonneveld schrijft: “In het verlengde van [grote verwondering over de biologische evolutie] zouden we ons kunnen afvragen wat wij wetenschappelijk eigenlijk weten of kunnen doorgronden. Welk gevoel komt er bij jou op als je je realiseert dat de huidige kosmos voor 68% bestaat uit mysterieuze donkere energie, die zich gedraagt alsof ze een negatieve zwaartekracht uitoefent [die de versnelde uitdijing van het heelal drijft]? Dan is er zo’n 27% donkere materie, waarvan we de samenstelling niet kennen. Slechts 5% van de totale inhoud van het heelal is opgebouwd uit de ons vertrouwde deeltjes zoals protonen, neutronen en elektronen. Hiervan zit overigens het grootste deel in intergalactisch gas en een klein deel in sterren. Kortom, het zichtbare door astronomen bestudeerde gedeelte van het heelal is slechts 1%. Ons zien en weten lijkt daarmee nogal beperkt” (163).

Hij zegt ook: “De vraag naar het wie/wat/hoe van deze wereld brengt ons klaarblijkelijk op het kruispunt van twee wegen en waarschijnlijk ook ideologieën. De weg van de ratio, de wetenschap, van meten = weten, of de weg van hoofd en hart, ratio en emotie, logica en intuïtie” (188/9). En hij schrijft: “Waarom zouden we ons denken laten begrenzen door alleen te werken met dingen die we kunnen meten en weten? … Waarom stellen we onze zintuigen of intuïtie of zelfs geloof niet op eenzelfde of hoger niveau als ‘meten is weten’?” (72).

Het lijkt erop alsof Sonneveld de drie begrippen ‘hart, emotie, en intuïtie’ aan elkaar gelijkstelt. Ik denk dat het raadzaam is om een onderscheid te maken tussen lichamelijke emoties en mentale gevoelens. De filosoof Marjan Slob schrijft: “Emoties zijn lichamelijke gewaarwordingen, gevoelens zijn geïnterpreteerde emoties”. Zij zegt ook: “Wat emoties onderscheid van gevoelens is dat emoties puur lichamelijke impulsen zijn die aanzetten tot gedrag, terwijl gevoelens ook om duiding van je eigen positie, vermogen tot reflectie, vragen” [16]. De omzetting van impulsieve lichamelijke emoties in doordachte mentale gevoelens kan volgens Spinoza door middel van de drie kennisvormen van verbeelding, rede en intuïtie. Met de verbeelding (in Spinoza’s terminologie een inadequate interpretatie van emoties) resulteert dat in passieve (lijdzaam ondergane) gevoelens en re-actief gedrag. De rede (een adequate interpretatie van emoties) resulteert in neutrale gevoelens en neutraal gedrag (neutraal in zin van afstandelijk) dat helaas niet affectief beladen is en daardoor vaak niet motiverend werkt. De intuïtie daarentegen is wel affectief beladen en resulteert daardoor in actieve gevoelens en pro-actief gedrag [17].

Ik denk dat Sonneveld’s idee om ‘onze zintuigen of intuïtie of zelfs geloof’ op eenzelfde of hoger niveau te plaatsen als ‘meten is weten’, niet verstandig is. Het hierboven gemaakte onderscheid tussen de verbeelding, rede en intuïtie en het daaruit volgende re-actieve, afstandelijke en pro-actieve gedrag lijkt mij belangrijk. Ik verwijs hiervoor graag naar Hoofdstuk 12 Intellect and intuition in mijn proefschrift [18] en Hoofdstuk 5 Kennis als drieluik in mijn boek over Spinoza’s filosofie [19]. Een (retorische) vraag is of intuïtieve vaardigheid door technieken voor bewustzijnsontwikkeling bevorderd wordt? Wijsheid omvat meer dan alleen het gebruik van de rede. Ik denk dat bewustzijnsontwikkeling in de zin van spirituele ontwikkeling wijsheid bevordert. Spontaan, pro-actief kunnen reageren vanuit verinnerlijkte (ecologisch en maatschappelijk verantwoordde) waarden is het ultieme doel van het proces van bewustzijnsontwikkeling [20].

De eerdergenoemde hoogleraar natuurkunde Saris (paragraaf 3) schrijft: “Is de God van Spinoza, is Deus sive Natura, niet bij uitstek de God voor de eenentwintigste-eeuwse mens? … Als we de natuur God noemen, drukt dat dan niet het allesomvattende mysterie van de natuur uit? Het idee dat wij, ook wij fysici, de natuur waarvan wij deel uitmaken, nooit helemaal zullen kunnen begrijpen, omdat we er middenin staan en ons mensen de ‘God’s eye view’ niet gegeven is. Is Deus sive Natura niet dé manier om het wonderbaarlijke te verwoorden? Het sacrale, het respect en de eerbied voor moeder natuur die bij de eenentwintigste-eeuwse mens, de homo economicus, zo node wordt gemist” [21]. In deze context verwijs ik graag naar mijn boek uit 2017: Spinoza in het licht van bewustzijnsontwikkeling [22].

De eerdergenoemde hoogleraar theoretische natuurkunde Lisa Randall (paragraaf 4) schrijft: “The materialist viewpoint works well for science. But it inevitably leads to logical conflicts when religion invokes a God or some other external entity to explain how people or the world behave. The problem is that in order to subscribe both to science and to a God – or any external spirit – who controls the universe or human activity, one has to address the question of at what point does the deity intervene and how does He do it … Does He apply a force or transfer energy? … On a larger level, if God gives purpose to the universe, how does He apply His will? … How could this ‘God magic’ possibly work? ... If God has no physical influence, things won’t move. Even our thoughts, which ultimately rely on electrical signals moving in our brains, won’t be affected” (p.55/6) [23].

Hier brengt Randall de terechte vraag naar voren hoe deze ‘God magic’ dan wel niet zou werken? Niemand die het weet. Sonneveld schrijft m.b.t. het door Randall aangehaalde voorbeeld van onze ‘gedachten’ het volgende: “Het placebo-effect: immateriële informatie - het geloof dat dit (nep)medicijn jou gaat helpen - veroorzaakt een materiële reactie van het brein naar het lichaam, waardoor je beter wordt of beter presteert. We hebben er nog niet echt een beeld van op welke wijze onstoffelijke informatie de stoffelijke hersenen (en hieraan gekoppelde reacties in ons lichaam) beïnvloedt, maar dat ze het doet staat vast” (148). Oftewel the hard problem of consciousness van David Chalmers [24].

 

9 God als de grote Architect in de evolutie

Sonneveld schrijft: “Wat wij waarnemen gaat ons begrip van tijd, toeval en ontwerp ver te boven. De natuur met al haar schitterende biodiversiteit is een fabuleus geheel waarin je de hand van een grote Architect herkent. Zou ze via evolutie tot stand gekomen kunnen zijn? Mogelijk verras ik je opnieuw door te zeggen: ‘Ja, dat zou kunnen, waarom niet?’ Waarom zou God geen gebruik kunnen maken van toeval, op een wijze die voor ons onnavolgbaar is? Ik zou dat een meer dan briljante worp met de dobbelsteen willen noemen, of beter gezegd, de dobbelsteen volgde elke keer zijn bouwplan” (172).

Wanneer Gods dobbelsteen elke keer Zijn bouwplan volgt, blijft bovenstaande opmerking van Randall over God magic natuurlijk nog steeds relevant: hoe dan? Sonneveld kiest tussen de drie door hem aangedragen opties van Intelligent Design (maar wie zit dan achter dit design?), schepping door de Schepper (de God van Genesis) en theïstisch evolutionisme (waarin God werkt via evolutionaire schepping) voor optie twee (178). Hij verwijst daarbij naar de ‘natuurlijke theologie’ van de Britse theoloog en fysicus Alister McGrath: “een beeld van God als Schepper die in het wordingsproces van de wereld ‘woont’ en daarmee in staat is om de ontwikkeling ervan van binnenuit te beïnvloeden”. McGrath ziet “de natuur als een ‘open geheim’ dat voor iedereen toegankelijk is” (180). Sonneveld zegt ook: “Juist de moderne wetenschap heeft mij veel nadrukkelijker God als Schepper laten zien. En dat is iets totaal anders dan het oppervlakkige frame dat we God erbij halen om de gaten van onze kennis of begrip te vullen” (189).

Het beeld van ‘God als Schepper die in het wordingsproces van de wereld woont’ van McGrath en Sonneveld doet sterk denken aan het eerdergenoemde Deus sive Natura van Spinoza (paragraaf 7 en 8). Van der Wal spreekt in deze context van de ‘ondoorgrondelijke, achterliggende dimensie van de werkelijkheid’ en verwijst op de voorlaatste pagina van zijn boek naar Goethe, die de natuur ook wel ‘Gods handschrift’ noemde. VdW zegt dan: “Dat houdt dus in dat als al in termen van het goddelijke gesproken wordt, het eerder immanent dan transcendent gedacht moet worden” (p.294) [25]. Wellicht is het Spinoza’s immanente ‘God oftewel Natuur’ die de aansturing en afstemming in de natuur verzorgt, maar dan is de volgende vraag of en hoe de mens deze immanente ‘God’ kan ervaren? Ik kom hierop terug. Wanneer McGrath de natuur als een ‘voor iedereen toegankelijk open geheim’ ziet, is ook de vraag hoe dit ‘open geheim’ dan te ervaren?

M.b.t. de voor de hand liggende vraag of God als de grote Architect ook verantwoordelijk is voor het kwaad en het lijden in de wereld, heeft Sonneveld een Bijlage over ‘Het kwaad en het lijden in deze wereld’ aan zijn boek toegevoegd (201-3). Hij zegt daarin: “Niet alleen het mooie van de schepping is een open geheim, maar het kwaad en het lijden zijn dat evenzo” (203). Nu eerst even iets over Sonnevelds eerste optie van Intelligent Design.

 

10 Intelligent Design

Het boek Schitterend ongeluk of sporen van ontwerp? Over toeval en doelgerichtheid in de evolutie van Cees Dekker (hoogleraar moleculaire biofysica), Ronald Meester (hoogleraar waarschijnlijkheidsrekening) en René van Woudenberg (hoogleraar kentheorie en ontologie) geeft interessante inzichten [26]. Zij schrijven: “Dit boek laat zien dat de vraag naar de oorsprong van alles wat is, alleen maar groter geworden is door de toegenomen kennis die de wetenschap ons aanreikt. Hoe meer we weten, hoe verbazingwekkender en complexer de realiteit lijkt te zijn … We weten nu welke op elkaar afgestemde veranderingen op ook het allerkleinste moleculaire niveau nodig zijn om [Darwins] theorie te laten werken … Het is belangrijk dat de lezer zich realiseert dat de conclusie [dat er ontwerp aan de wereld ten grondslag ligt] getrokken wordt op basis van wetenschappelijke argumenten, en niet op basis van religieuze overtuigingen … Bij de ontwerpargumenten zoals besproken in dit boek wordt niet naar de bijbel, maar naar de wetenschappelijke feiten gekeken” (p.10-11).

Een belangrijke figuur in het debat over Intelligent Design (ID) is William Dembski, gepromoveerd in zowel de wiskunde en filosofie, en theologie gestudeerd in Princeton. Meester schrijft: “Dembski spreekt van complex specified information (CSI), waarbij het woord complex verwijst naar de grote onwaarschijnlijkheid van de gegeven informatie, en het woord specified naar het feit dat we de informatie herkennen als een onafhankelijk patroon” (p.217).

Dekker schrijft: “Het essentiële onderscheid tussen toevalsgedreven darwinisme en intelligent ontwerp is wát de evolutie drijft. Zijn dat louter interne materiële oorzaken, of wordt er daarnaast ook externe informatie toegevoegd door een ontwerpende intelligentie? … Iets op wetenschappelijke gronden duiden als een intelligent ontwerp is één ding; de discussie rond de Ontwerper is een ander punt. Hier lopen we aan tegen de grenzen van de wetenschap, want de aard van de Ontwerper onttrekt zich aan natuurwetenschappelijke bestudering” (98-9).

Dekker schrijft ook: “Darwinistische evolutie werkt per definitie door optimalisatie van een bestaande functie door natuurlijke selectie. Als een systeem alleen maar functioneel is als alle onderdelen tegelijk aanwezig zijn, kan het dus niet langzamerhand stukje bij beetje gevormd zijn langs een continue weg … Het principe van graduele evolutie door toevallige variatie en natuurlijke selectie lijkt hier dus principieel te falen. Charles Darwin schreef ooit: ‘Als kan worden aangetoond dat er een complex orgaan bestaat dat met geen mogelijkheid gevormd had kunnen worden door talrijke opeenvolgende kleine veranderingen, dan zou mijn theorie absoluut in elkaar storten’ [Darwin 1859, p.158] (p.128/9)” [27].

Meester schrijft: “Natuurlijk is het voorstelbaar dat een kosmische intelligentie die voor ons onkenbaar is, aan de basis staat van ons universum, alleen zal de wetenschap hier nooit enig uitsluitsel over kunnen geven. In dat licht bezien is het woord ontwerp simpelweg zeer ongelukkig gekozen” (p.330). Volgens Meester is ‘informatieoverdracht’ een neutralere term.

Dekker citeert (p.370) de fysicus Roger Penrose die zegt: “Het doel van de Schepper moet exact zijn uitgemeten met een nauwkeurigheid van 1 op 1000000…….etc. (met meer nullen dan het aantal elementaire deeltjes in het heelal!). Zo enorm is de precisie die nodig is om het universum op gang te brengen” [28].

Dekker citeert (p.373) ook de evolutiebiologe Lynn Margulis die schreef: “Opeenhoping van mutaties leidt niet tot nieuwe soorten of zelfs maar tot nieuwe organen of nieuwe weefsels … Hoewel toevallige mutaties de loop van de evolutie hebben beïnvloed, was die invloed er vooral door verlies, aanpassing en verfijning … Nooit echter deed een mutatie een vleugel, een vrucht, een houten stam of een klauw ontstaan. Samenvattend, mutaties hebben de neiging te leiden tot ziekte, dood en gebrekkigheden. Er is geen enkel bewijs in de enorme literatuur over erfelijke veranderingen dat ondubbelzinnig aantoont dat toevallige mutaties leiden tot soortvorming, zelfs inclusief de geografische isolatie van populaties” [29].

 

11 Het ont-dekken van een ingevouwen orde

Van der Wal pleit voor een erkenning van de ideële dimensie van de natuur/werkelijkheid. Hij beschouwt het leven, het bewustzijn en allerlei maatschappelijke verschijnselen als manifestaties van een in de natuur aangelegde orde. Deze in de natuur gelegen disposities worden aan het licht gebracht. Hij schrijft: “Is er anders gezegd op de één of andere manier een eigenstandige wereld van geestelijke gestalten (‘ideeën’) die in de loop van empirische processen als het ware gerealiseerd worden? In verschillende samenhangen zien we steeds weer op zo’n platoniserende opvatting teruggegrepen worden, bijvoorbeeld in de wiskunde, waar zich aan de beoefenaars ervan telkens opnieuw de overtuiging opdringt dat wiskundige inzichten geen aangelegenheid van uitvinden zijn, maar van vinden, ontdekken” (p.286) [30].

Volgens VdW moet de zichzelf ontwikkelende orde van de natuur op de één of andere wijze dispositioneel in de natuur aangelegd zijn. Hij zegt vervolgens: “Een interessante gedachte in dit verband lijkt mij David Bohms idee van een ‘impliciete’, ‘latente’ of ‘ingevouwen’ orde die onder bepaalde voorwaarden gerealiseerd of ‘uitgevouwen’ wordt” (p.287). Het idee van een ‘impliciete’ of ‘ingevouwen’ orde in de natuur/werkelijkheid, die onder bepaalde voorwaarden ‘uitgevouwen’ wordt, spreekt mij aan. De vraag blijft dan wel of en hoe de mens de ingevouwen orde kan ‘ont-dekken’, oftewel ‘onder’ het dek of de sluier van de uitgevouwen orde deze ingevouwen orde kan ervaren?

Recapitulerend: wat is het dat de aansturing en afstemming in de natuur verzorgt? Wat is het bewustzijn dat als ‘dispositie’ of ‘potentie’ al aanwezig moet zijn in de natuur? Wat is het zichzelf dragende proces van zelforganisatie als primaire factor in de evolutie? Hoe kan men de ingevouwen orde ont-dekken, oftewel hoe kan men onder de sluier van de uitgevouwen orde de ingevouwen orde ervaren? [31].

 

12. Een veld van creatieve intelligentie

Mijns inziens kunnen de vragen in bovenstaande alinea verhelderd worden door een ‘veld van creatieve intelligentie’ (een uitdrukking van Maharishi Mahesh Yogi) te postuleren. Dit veld zou dan ‘min of meer’ overeenkomen met Bohms ingevouwen orde, met het begrip Tao in het taoïsme, met Spinoza’s immanente ‘God oftewel Natuur’, en andere concepten in diverse culturen. Volgens Maharishi is dit veld van creatieve intelligentie het immanente aspect van bewustzijn, dat echter ook persoonlijk ervaren kan worden als transcendent bewustzijn door middel van technieken voor bewustzijnsontwikkeling. Het transcendent of zuiver bewustzijn is in zijn visie ‘bewustzijn-als-zodanig zonder bewustzijnsinhouden’. Het immanente veld van creatieve intelligentie zou dan de ‘ondoorgrondelijke, achterliggende dimensie van de natuur/werkelijkheid’ (VdW) zijn. Het is ‘ondoorgrondelijk’ en ‘achterliggend’ in de zin dat het beyond het rationeel-empirisch bewustzijn ligt, voorbij het discursieve oorzaak-en-gevolg denken. We dienen het relatief oppervlakkige alledaagse denken te transcenderen of overschrijden om tot het transcendent bewustzijn te komen.

Uiteraard is de notie van een ‘veld van creatieve intelligentie’ ook een concept, net zoals Bohms ‘ingevouwen orde’ of Spinoza’s immanente ‘God oftewel Natuur’. Maar omdat dit veld het immanente aspect van bewustzijn vertegenwoordigt, dat tegelijkertijd persoonlijk ervaren kan worden als transcendent bewustzijn, kan iedereen ‘in principe’ dit veld ervaren. Ik schrijf ‘in principe’ omdat the proof of the pudding is in the eating oftewel een tijdsinvestering in een of andere techniek voor bewustzijnsontwikkeling is nodig.

Het is begrijpelijk dat het veld van creatieve intelligentie voor de meeste mensen slechts een concept is, een ‘denk-ding’ zou Spinoza zeggen, men ‘gelooft’ erin of niet. Men kan ‘geloven’ dat het mogelijk is om een levende cel te bouwen uit dood anorganisch materiaal of dat puur materiële neuronen in een fysisch brein immateriële gedachten kunnen voortbrengen. Maar tot nu toe is niemand erin geslaagd een levende cel te bouwen of te verklaren hoe immateriële gedachten ontstaan. Men kan hoogstens ‘geloven’ of hopen dat voortschrijdend wetenschappelijk onderzoek dat in de toekomst wel mogelijk maakt. Ik heb daar echter een hard hoofd in. De laatste zin van het boek van VdW luidt dat de natuur alle aanleiding geeft tot verbazing. De ‘symfonie van de natuur’ blijft inderdaad verbazingwekkend.

Sonneveld heeft een mooi boek gecomponeerd met een juiste toonzetting tussen wetenschappelijke distantie en persoonlijke Godsbeleving. In de zoektocht naar meer kennis over de ‘symfonie van de natuur’ lijkt mij een integratie van wetenschappelijke reflectie en bewustzijnsontwikkeling de aangewezen weg. Wetenschap en bewustzijnsontwikkeling dienen wel onderscheiden te worden, maar ze hoeven niet gescheiden te worden. Men kan ze tegelijkertijd beoefenen. De eenheid-in-diversiteit van de zoektocht naar objectieve (of beter gezegd intersubjectieve) wetenschappelijke kennis en subjectieve persoonlijke ervaring wordt gesymboliseerd door het Romeinse Janushoofd. Het Janushoofd kijkt tegelijkertijd naar buiten en naar binnen, naar beneden en naar boven [32].

 

13. Het draait uiteindelijk om daadwerkelijk gedrag

Sonneveld sprak in paragraaf 7 van een ‘onzichtbare Dirigent’. Ik denk dat bewust-wording van het bestaan van zo’n onzichtbare Dirigent belangrijk is als eerste stap, maar alleen dat lijkt me niet voldoende om ‘de dolgedraaide antropogene entropiemachine’ (Cleven) die resulteert in bijvoorbeeld de klimaatcrisis bij te sturen. Uiteindelijk gaat het om maatschappelijk en ecologisch verantwoord gedrag, niet zozeer om ‘bewustwording van’ of ‘geloven in’ een Schepper of in de wetenschap of in een veld van creatieve intelligentie. Wetenschappelijk onderzoek naar het daadwerkelijke gedrag van bijvoorbeeld belijdende christenen, positivistisch ingestelde wetenschappers, of Transcendente Meditatie (TM)-beoefenaars lijkt mij relevant. In deze context verwijs ik graag naar het vele peer-reviewed wetenschappelijk onderzoek dat naar de gedragseffecten van TM-beoefening is gedaan [33].

 

Eindnoten

1. Van Eijk T. (2020). Een symfonisch wereldbeeld. Bespreking van: Koo Van der Wal, De symfonie van de natuur: Tableau van een kleurrijke en creatieve werkelijkheid. Civis Mundi Digitaal #98, mei 2020. Zie paragraaf 6 in dit artikel: Zelforganisatie en evolutie.

2. Van Eijk T. (2019). Een grondige overdenking van veel gebruikte wetenschappelijke termen. Bespreking van: Gerard Jagers op Akkerhuis (2019). ScienceBites. A fresh take on commonly used terms in science. Wageningen Academic Publishers. Civis Mundi Digitaal #83, mei 2019 (I). Zie ook het artikel in eindnoot 1.

3. Van Eijk T. (2023). Energietechnologie, thermodynamica en bewustzijnsfilosofie. Commentaar op: Rob Cleven. Pars Pro Toto. Energiespel als levensfilosofie. Traktaat. OBS Publishing, 2018. Civis Mundi Digitaal #135, juni 2023. Zie paragraaf 5 in dit artikel: De visie van hoogleraar natuurkunde Frans Saris.

4. Zie voor verwijzingen naar paginanummers in het boek van Saris het artikel in eindnoot 3.

5. Van Eijk T. (2018). Bespreking van: Cees Buisman, De mens is geen plaag. Over het gevaar van een onttoverde wereld. 2018. Civis Mundi Digitaal #61, juli 2018.

6. Artikel van Toon van Eijk op website van Resource, 24 maart 2018. WUR moet meer aandacht besteden aan wetenschapsfilosofie

7. Van Eijk T. (1998). Farming Systems Research and Spirituality. An analysis of the foundations of professionalism in developing sustainable farming systems. PhD thesis, Wageningen Agricultural University, The Netherlands.

8. Randall L. (2012). Knocking on heaven’s door. How physics and scientific thinking illuminate our universe. Vintage Books [first published in 2011].

9. Zie eindnoot 2.

10. Zie mijn proefschrift uit 1998 waarin de drie paradigma’s uitvoerig worden gekarakteriseerd. Zie eindnoot 7.

11. Zie paragraaf 3: Het levensfenomeenin eindnoot 1.

12. Zie paragraaf 3: De eenheid van alle wetenschappen in eindnoot 3.

13. Van Eijk T. (2023). Tekortschietende ecotechnologie. Commentaar op: Erik Kaptein. Fotosynthese 2.0 Een doorbraak in het klimaatdebat. Leusden, ISVW, 2023. Civis Mundi Digitaal #135, juni 2023.

14. Zie paragraaf 4: De muziek van het leven in eindnoot 1.

15. Pierce R.T.R. and M.S. Swaminathan (1988). Asia’s green revolution. Span 30,3, p.133-37.

16. Zie Van Eijk (2021): hoofdstuk 8.4: Onderscheid tussen emotie en gevoel bij Damasio. Van Eijk T. (2021). Klimaatcrisis, gedragsverandering en bewustzijnsontwikkeling. Lulu [ook daar beschikbaar als pdf-file]

17. Zie Diagram 2 op pagina 66 in Van Eijk (2021) en hoofdstuk 8.6 Lijder of leider? De drie kennisvormen.

18. Zie eindnoot 7.

19. Van Eijk T. (2017). Spinoza in het licht van bewustzijnsontwikkeling. Lulu. 

20. Zie ook: Van Eijk T. (2023). Bewustzijnsverandering in dreigende tijden. Commentaar op: Wouter Kusters. Schokeffecten. Filosoferen in tijden van klimaatverandering. ISVW Uitgevers, 2023. Civis Mundi Digitaal #134, mei 2023. En: Van Eijk T. (2022). Hoe kan het ’Hersenbeest’ tot ecologisch en maatschappelijk verantwoord gedrag komen?. Commentaar op: Slob Marjan. Hersenbeest. Filosoferen over het brein en de menselijke geest. Lemniscaat, 2017. Civis Mundi Digitaal #124, juli 2022.

21. Zie paragraaf 5 in eindnoot 3.

22. Zie eindnoot 19. En ook: Van Eijk T. (2020). Commentaar op de interpretatie van Spinoza door Neerhoff en Bakker. Civis Mundi Digitaal #96, april 2020 (I).

23. Zie eindnoot 8.

24. Zie paragraaf 3: The hard problem of consciousness in Van Eijk (2022) in eindnoot 20.

25. Zie paragraaf 9: Voorbij het menselijk voorstellings- en denkvermogen? in eindnoot 1.

26. Cees Dekker, Ronald Meester en René van Woudenberg (red.) (2006). Schitterend ongeluk of sporen van ontwerp? Over toeval en doelgerichtheid in de evolutie. Uitgeverij Ten Have, Kampen [1e druk 2005].

27. Darwin C. (1859). The origin of species by means of natural selection or the preservation of favoured races in the struggle for life. John Murray, London.

28. Penrose R. (1989). The emperor’s new mind. New York, Oxford, p.444.

29. Margulis L. & Sagan D. (2002). Acquiring Genomes: A Theory of the Origins of Species. Perseus Books Group, p.11, 29.

30. Zie paragraaf 8: Dispositioneel aangelegde orde van de natuur/werkelijkheid in eindnoot 1.

31. Zie paragraaf 10: Voorbij denkvermogen: bewustzijnsontwikkeling in eindnoot 1.

32. Zie de laatste paragraaf Paren van tegengestelden in: Van Eijk T. (2015). Eenvoudig leven in een complexe wereld oftewel de paradox van eenheid-in-verscheidenheid. Civis Mundi digitaal # 33, oktober 2015.

33. Dr. David Orme-Johnson is een van de meest toonaangevende onderzoekers naar de effecten van meditatie, met meer dan 100 publicaties op zijn naam waarvan de meeste in peer-reviewed tijdschriften. Op zijn website http://www.truthabouttm.org/truth/Home/index.cfm staat een uitgebreid overzicht van de onderzoeksresultaten naar Transcendente Meditatie.