De beleidsziekte

Civis Mundi Digitaal #137

door Erwin van de Pol

De schrijver en journalist Philip Dröge schrijft in zijn column van 11 augustus in Het Financieele Dagblad over de Rijksoverheid die qua omvang is geëxplodeerd onder het premierschap van Rutte. Alleen al vorig jaar steeg het aantal rijksambtenaren met 5,5% . Tegelijkertijd daalde de productiviteit van die ambtenaren met 9%. Hij haalt de wet aan van de Engelse historicus Cyril Northcote Parkinson (niet die van de ziekte): werk vult de tijd die ervoor staat. Ook maakt hij een vergelijking van ambtenaren met konijnen: één nieuwkomer zorgt binnen enkele jaren voor zeven andere, zo ontdekte Parkinson.

Dröge pleit voor een ‘grote schoonmaak’. Ter aanvulling: deze tendens heeft een oorzaak, die de door Dröge gewenste grote schoonmaak ook een logische oplossingsrichting geeft.

Het oude politicologische adagium dat beleid een ratio is voor acties, is sinds de jaren zeventig verdwenen. Gevolg is dat beleid geen kader meer vormt voor uitvoering, maar een doel op zich is geworden. De beleidsziekte, het maken van beleid omdat er nu eenmaal beleidsmedewerkers zijn (de wet van Parkinson, werk vult de tijd), heeft epidemische vormen aangenomen sinds in de jaren zeventig een generatie op ’s Rijks burelen is neergestreken die denkt dat de maatschappij maakbaar is op papier.

Wat daarbij ook niet helpt is dat het woord beleid in een functie-omschrijving uiteindelijk qua salaris technisch gunstig uitpakt. Daardoor werken bij de Rijksoverheid inmiddels vooral veel mensen die alleen maar intelligent zijn. Contact met de praktijk is incidenteel of doodgeritualiseerd in mistige structuren. Gevolg is dat de overheid steken laat vallen in de uitvoering.

Bekende gevallen te over: de toeslagenaffaire, de huisvesting van asielzoekers, etc.. Het is een oud probleem. Eind jaren tachtig slaagde bijvoorbeeld het ministerie van Buitenlandse Zaken er niet een paspoort te produceren. In 2003 luidde de Algemene Rekenkamer in haar rapport Tussen beleid en uitvoering de noodklok over de koppeling tussen de beleidsambities van de Rijksoverheid en de uiteindelijke resultaten.

De Rekenkamer verklaarde dat zij geen enkel voorbeeld had kunnen vinden waar de Rijksoverheid de uitvoering in de hand had of waar beleid tot iets geleid had. U leest het goed. De Rekenkamer hoopte op een cultuuromslag in de vorm van een tijdje niets doen aan beleidsvorming. Het is er niet van gekomen. Er volgde geen Deltaplan Beleidsbestrijding, terwijl daar alle reden toe was.

Wat werkt wel? Ter lediging van de beleidscrisis toch maar weer het al decennia beproefde ritueel van een commissie met een klinkende naam van stal te halen en dat er vervolgens na een dik rapport tot er bij de volgende commissie niets, maar dan ook helemaal niets is gebeurd? Dat noemen we de parallelle kwaal: dat wat dominant is in het primaire proces van een organisatie, beïnvloedt de manier waarop je problemen op lost. Dus teveel beleid los je op door er veel over te schrijven. Een suggestie: er zijn redelijk functionerende overheden in de wereld die zoals wij het begrip beleid niet kennen.

Maar laten we terugkeren naar de eenvoudige wijsheid dat alle beleid tijdelijk is en niet meer is dan een kader voor dat waar het om gaat, namelijk uitvoering van dat wat het bestuur of de politiek wil en wat bij de organisatie in beeld is. Dat betekent dat elke beleidsvorming een begin en een eind heeft. Het maken van beleid is dan idealiter per definitie een project. ‘Beleid’ is dan een noodzakelijke beginfase van iets dat je wilt uitvoeren en waarvoor je een zo verstandig mogelijk kader op papier zet, waar iedereen wat aan heeft. Maar niet meer dan dat.

Door zo steeds weer het nut van de beleidsproductie aan de orde te stellen kan de Rijksoverheid het perpetuum mobile van nota’s en circulaires eindelijk goed te lijf gaan. Er zal met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid ook aan het licht komen dat veel, wellicht heel veel, beleids(vorming) zal kunnen wegvallen.

Zo saneert de beleidsbureaucratie zich vanzelf, zodat we niet langer de kleren van de keizer hoeven te bewonderen en moeten doen alsof al die nutteloze nota’s echt iets veranderen in onze maatschappij. Want dat is zelden of nooit het geval, dat was voor de Rekenkamer twintig jaar geleden al overduidelijk. Een combinatie van minder beleid en de bijbehorende mindere personeelskosten kan, mits goed uitgevoerd (maar wie kan dat nog bij de Rijksoverheid?), miljarden opleveren. En het is een logische, beredeneerde en chique manier voor de door Dröge voorgestelde ‘grote schoonmaak’.