Civis Mundi Digitaal #138
In het vorige nummer van Civis Mundi stond een bespreking door Erik Jansen van mijn boek Nieuwe vensters op de werkelijkheid, contouren van een natuurfilosofie in ontwikkeling. De bedoeling was dat het een tweeluik zou zijn samen met de recensie door Erik Jansen van mijn boek Zoektocht naar de wortels van het milieuprobleem, een filosofisch verhaal. Daarin zou het gaan om het trekken van de praktische consequenties op grond van eerstgenoemd boek, aan het eind van de bespreking daarvan werd het ook zo aangekondigd.
Echter, zo trefzeker (op een enkel punt na) als de recensie van het boek Nieuwe vensters was, zo weinig empathisch kwam die van het andere boek op mij over. Nadat de redactie van Civis Mundi mij de gelegenheid gaf tot een reactie, maak ik daarvan graag gebruik.
Vanzelfsprekend gaat het dan niet om kleine misrepresentaties, hoewel ook daarbij kanttekeningen te plaatsen zijn. Om een voorbeeld te geven: Jansen schrijft onder het hoofdje `Uitbuiting van de natuur was er altijd al’: “De vraag is of de uitbuiting van de natuur alleen van onze tijd is. In de prehistorie was de jacht een kamp tussen mens en dier, waarbij de mens over beperkte middelen beschikte. Walvissen werden in de 17e eeuw al intensief bejaagd door stoere mannen in kleine bootjes met harpoenen. Enz.” Daarmee wordt de suggestie gewekt dat ik in mijn boek inderdaad zou stellen dat de uitbuiting van de natuur een kenmerk van de moderne tijd is. Ik schrijf echter al in de inleiding: “Nu is milieudegradatie op zichzelf geen fenomeen dat specifiek zou zijn voor de moderne cultuur en leefwijze. Integendeel zijn daar ook uit vroegere samenlevingen vele voorbeelden van bekend”, waarvan ik in de bijbehorende voetnoot heel selectief een aantal gevallen noem.
Wat ik daarentegen wel beweer is dat het moderne milieuprobleem zowel in kwantitatief als in kwalitatief opzicht van die vroegere gevallen van milieubederf verschilt. In kwantitatief opzicht doordat het zich nu als een van pool tot pool reikend wereldomspannend verschijnsel voordoet, terwijl het vroeger alleen op regionale schaal optrad. Maar vooral ook dat het moderne milieuprobleem in kwalitatief opzicht in die zin van al die voorgangers verschilt dat het samenhangt met heel de voorstellingswereld en leefwijze van het moderne sociale bestel, met de aard en structuur van de moderne cultuur anders gezegd.
Hoofdstelling
En daarmee zijn we ook meteen bij de hoofdstelling van het boek. Wat ik daarin heb proberen plausibel te maken is dat dat wereldomspannende en in kwalitatief opzicht uitzonderlijke moderne milieuprobleem geen incident of bedrijfsongeval van de moderne samenleving is, een toestand dus die op een ongelukkige wijze uit de hand gelopen is, maar over het sociale bestel als zodanig weinig zegt. Maar dat het zich steeds meer ontpopt als een structurele storing van het systeem, met andere woorden daarin voorgeprogrammeerd is. Dat het dan ook niet verwonderlijk is dat het zo moeilijk blijkt om een werkelijk effectief milieubeleid van de grond te krijgen. Omdat veel trends en belangen in de moderne maatschappij in tegengestelde richting werken.
Mijn probleem met de bespreking van Jansen is dat dit nauwelijks uit de verf komt. Ofwel hoofdzakelijk indirect, nl. via de polemiek met mijn verhaal – een belangrijk deel van de recensie, vooral het tweede deel ervan, te beginnen met het hoofdje `Idealisme of materialisme?’, bestaat uit objecties tegen mijn positie. Dan heb ik lijkt mij, dit er even tussen door, ook het recht tot een weerwoord.
Eigenlijk zit de kern van het meningsverschil al verstopt in genoemd hoofdje `Idealisme of materialisme?’. Jansen dicht mij een idealistische stellingname toe die hij dan onmachtig acht om een andere omgang met de natuur te bewerkstelligen. Zijn eigen positie associeert hij daartegenover als `historisch-materialistisch’, getuige de passage: “Toch is ook een meer `historisch-materialistische’ visie mogelijk, zoals Marx die hanteerde, waarbij de technologie en eigendom de maatschappelijke `onderbouw’ vormen en de cultuur de `bovenbouw’. De cultuur en de sociale stratificatie zijn in feite uitdrukking van de onderliggende productiefactoren.” Kanttekening: was ook Marx al niet ontrouw aan deze opvatting (!) wanneer hij door zijn vele geschriften, toch behorend tot de bovenbouw, een bewustzijns- en gedragsverandering wilde bewerken?
Het punt is dat ik deze tegenoverstelling van idealisme en materialisme verwerp. Menselijk gedrag, met name ook in collectief opzicht, wordt door een hele scala van factoren bepaald: klimaat, geografie (leeft men aan zee of in de poesta), middelen van bestaan, stand van de techniek, historisch ontstane situatie, enz. Maar niet in de laatste plaats wordt het bepaald door een bepaalde voorstelling van de werkelijkheid: ontzag voor hogere machten, geloof in magische praktijken, invloed van de sterren, in totemistische verwantschapsstructuren, enz., enz. Menselijk handelen, voor zover het niet van puur reactieve aard is, oriënteert zich aan een bepaalde kijk op de dingen, wordt bepaald door het `symbolisch universum’ waarin wij leven. Dat geldt dan ook, zo is een uitgangspunt van mijn boek, voor onze omgang met de natuurlijke omgeving die in een nauw verband staat met de leef- en denkwijze, in dit geval de moderne leef- en denkwijze, in het algemeen.
Centraal heeft zo in het boek de vraag gestaan naar het verband van het milieuprobleem en de aard van de moderne samenleving. De strategie is dan geweest om, uitgaande van het vermoeden van die samenhang, te proberen de grondstructuur en basale kenmerken van de moderne cultuur aan het licht te brengen, een cultuurfilosofische exercitie dus. Ik meen dat inderdaad gesproken kan worden van een dieptegrammatica met een aantal constanten van de moderne cultuur. Te noemen zijn: een activistische grondhouding die op beheersing, controle en manipulatie van de werkelijkheid gericht is, een maakbare werkelijkheid dus; een daarmee corresponderende opvatting van de werkelijkheid of natuur (bekend als het `gemechaniseerde wereldbeeld’) als een ensemble van dode, inerte dingen zonder binnenkant, eigen streven en waarde die zich er perfect toe lenen om als grondstof voor menselijk ingrijpen dienst te doen; dit alles onder het gezichtspunt van het dienstbaar zijn aan de behoeften en verlangens van de mens als enige waardevolle en waarde bepalende instantie in de wereld (`antropocentrisme’); een mateloos veranderingsstreven dat op overschrijding van alle grenzen gericht is (expansie, groei, sneller, verder, enz.); een uiterlijk begrip van welzijn waarbij dat primair gezien wordt als het kunnen hebben en beschikken (consumeren) over uiterlijke goederen. En de conclusie is dat een cultuur en maatschappij die in het teken van dat `verhaal’ staan nauwelijks anders konden dan een milieuprobleem te ontwikkelen zoals wij dat nu kennen.
Filosofie, in tegenstelling tot de op een bepaald gebied gespecialiseerde wetenschappen, is een generalistische, op overzicht gerichte discipline. Zij is een les in kijken, probeert de grondstructuur en dieptegrammatica van heel een manier van leven en denken te reconstrueren. Daarvan vormen dan de sociale structuur, de economie, het recht, het kennissysteem, de techniek, de literatuur, de kunst, de politiek, de moraal, de religie etc. de uitdrukking. Iedere cultuur krijgt m.a.w. het sociale bestel, het recht, de literatuur enz. die zij `verdient’, d.w.z. die bij haar passen. Zo’n onderzoek naar de wortels van het milieuprobleem heb ik in mijn boek ondernomen. Dus: waar komt dit bepaalde milieuprobleem zoals wij dat nu kennen vandaan?
De in het boek geboden gedachtegang kan niet regelrecht getest worden (wat alle ruimte laat voor diepgaande verschillen van mening), maar alleen langs de meer indirecte weg van wat het ons aan begrip van onze situatie oplevert. Maar als de hoofdthese van het boek hout snijdt, nl. dat het moderne milieuprobleem inherent samenhangt met het soort maatschappij waarin wij leven, dan betekent dat dat binnen de kaders daarvan een echte verduurzaming van de samenleving niet te verwachten valt. We zullen het daarvoor moeten hebben, als we dat tenminste echt willen, van de transitie naar een ander type samenleving met een ander `verhaal’, een andere mentaliteit en leefwijze. Dat is geen zaak waarvoor we allereerst naar de politiek moeten kijken, zoals velen denken. Hoewel zij daarbij zeker ook een belangrijke rol te spelen heeft. Maar de politiek rust op vóór-politieke, algemene sociale en culturele voorwaarden. Daar ligt m.i. het eigenlijke aangrijpingspunt voor de transitie die wij nodig hebben. Die zal dus in de sfeer van de meningsvorming en algemene gedragsverandering moeten liggen. Daaraan een hoe kleine bijdrage ook te leveren was het motief tot het schrijven van mijn boek.