De meent als tegenwicht

Civis Mundi Digitaal #139

door Erik Jansen

Bespreking van Thijs Lijster, Wat we gemeen hebben, een filosofie van de meenten, De Bezige Bij, 2022.

 

Als we de klimaattransitie tot een succes willen maken, dienen we volgens Thijs Lijster de gemeenschapszin te bevorderen en afstand te nemen van het neoliberale wereldbeeld gebaseerd op individualisme en zelfredzaamheid.

Thijs Lijster, gepromoveerd op het werk van Walter Benjamin, en universitair docent in de kunst en cultuurfilosofie aan de Universiteit Groningen, werkte vier jaar bij het Commons Quest Office van de Universiteit Antwerpen. Hij pleit in dit boek voor een heroverweging van de ‘meenten’ (‘commons’). Meenten kennen we als weiden en akkers, die vroeger gezamenlijk beheerd werden en waar iedereen binnen de dorpsgemeenschap gebruik van kon maken. Die traditionele meenten zijn onder invloed van de economische ontwikkeling en door onteigening opgeheven, en gelden als economisch achterhaald.

Lijster wil laten zien dat het concept ‘meent’ ook een hedendaagse invulling kan krijgen, zoals in de vorm van ‘data spaces’ bij sociale media en internet, van wetenschappelijke kennis ontwikkeld aan de universiteiten, en het delen van wederzijdse zorg. Het boek bestaat uit afzonderlijke essays rond deze thema’s.

 

Neoliberalisme
Het neoliberalisme staat voor vermarkting en privatisering van diensten, zoals banken, ziekenhuizen, nutsvoorzieningen, volkshuisvesting, openbaar vervoer, die voorheen door de overheid en door sociale collectieven (woningbouwverenigingen) werden uitgevoerd. Het neoliberalisme als zodanig is de voortzetting van een al langer bestaande ontwikkeling waarbij gemeenschapstaken en overheidstaken zijn afgestoten naar commerciële bedrijven. In het algemeen kan men stellen dat wat we vroeger als burgers samen organiseerden (coöperaties, winkels, scholen, ziekenhuizen), nu veelal op afstand is geplaatst van de gemeenschap en de overheid, en geprofessionaliseerd is.

De burger is nu nog slechts consument van deze diensten en heeft geen zeggenschap meer over de invulling en heeft er ook geen binding meer mee. Daardoor is een deel van de sociale cohesie binnen de samenleving verdwenen. Of zoals Margaret Thatcher stelde: “There is no such thing as society”, waarbij ze helder maakte dat de overheid niet voor alles kan zorgen, en dat mensen (al of niet collectief) hun eigen verantwoordelijkheid hebben. Maar de sociale ‘ontheemding’ door afbraak van voorzieningen leidt bij de kwetsbare bevolking tot populisme, waarbij de angst voor verlies de overhand krijgt: “de immigranten pakken onze huizen en banen af”.

 

Nieuwe vormen van meenten
Lijster schetst de historische teloorgang van de meenten, maar wil vooral laten zien dat er tegenwoordig nieuwe mogelijkheden zijn voor meenten, als we het maar willen zien. Zo zou hij graag het beheer van onze collectieve data weghalen bij de grote IT-bedrijven zoals Alphabet, Amazon, en Meta. Ook vindt hij de volkshuisvesting geen domein voor private investeringen en de binnensteden moeten voor alles gezien worden als culturele ruimtes en niet als vastgoedprojecten.

Een meent ziet hij niet zo zeer als een ‘bezit’ zoals grond, woonruimte, werkplaats, maar bij voorkeur als een collectief (gemeenschap) met rechten en plichten (regels). Dus het sociale aspect staat centraal, en niet zo zeer het materiële beheer. Het collectief heeft ook geen harde grens. Iedereen die zijn bijdrage wil leveren kan toetreden en gebruik maken van de gezamenlijke voorziening.

Een belangrijke motivatie om samen te delen is dat ieder mens van zichzelf niet compleet is. Iedereen is afhankelijk van zorg door anderen. De maatschappij is voor veel mensen ook te complex en velen zijn daarom afhankelijk van hulp.

De door Lijster beschreven ‘atomisering’ van de maatschappij wordt helder beschreven in de Zweedse documentaire The Swedish Art of Love [1], waarbij de gevolgen van de als progressief bepleite ‘individualisering’ door de Zweedse Sociaaldemocraten in de jaren zeventig is uitgelopen op een enorme toename aan eenoudergezinnen en mensen die in eenzaamheid sterven en vervolgens maanden dood in hun appartement liggen.

Lijster houdt een sympathiek pleidooi voor meer gemeenschapszin, die hij aanduidt met “gemeenzin”, want het begrip “common sense” als gemeenschapszin is in de alledaagse betekenis verloren gegaan en vervangen door ‘nuchter verstand’ en slaat niet meer op het gevoel voor gedeelde verantwoordelijkheid.

Daarbij stelt hij dat meer ‘meent’ niet betekent meer overheid. Er is een wezenlijk verschil tussen het gemeenschappelijk organiseren van een meent door de burgers, en het laten beheren van de meent door de overheid, hetgeen de burgers eerder verdeelt dan bij elkaar brengt. Zo lijkt de Amerikaanse maatschappij super-individualistisch maar kent toch meer lokale gemeenschap, mede door de gedeelde aversie tegen overheidsbemoeienis. Zie ook de bespreking van Rob Wijnberg, Voor ieder wat waars, in CM#138.

 

Maar werkt het?
Lijster heeft geen handboek willen schrijven over hoe je een meent opzet en welke problemen erbij komen kijken. Hij is een cultuurfilosoof en schrijft heel beeldend over maatschappelijke ontwikkelingen, en hij kruidt zijn betoog met citaten uit het werk van Nietzsche en de Frankfurter Schule. Ook verwijst hij naar thema’s die spelen in tv-series en films zoals The Matrix, en Star Wars. Terecht constateert hij dat mensen “in zichzelf gekeerd” raken, het onderwerp van zijn eerdere essaybundel De grote vlucht inwaarts [2], waarin hij met humor en een vlotte pen vele hedendaagse maatschappelijke verschijnselen van commentaar voorziet.

Maar onder dat culturele sausje blijft hij wat abstract en blijft hij bij voorkeur weg van praktische discussies, zoals het bekende ‘tragedy of the commons’, dat mensen wel willen profiteren maar niet bijdragen aan een collectief. Lijster noemt dit wel, maar vindt dat je met goede afspraken ver kunt komen. Hij vergeet daarbij dat mensen voor hun eigen zaak gaan, als er geen economisch belang op het spel staat, of als er geen boete op fout gedrag staat. Ook als het maar om een paar minuten winst gaat, zoals bij een file. Een file is feitelijk een ‘meent’ waar iedere automobilist aan kan bijdragen door in de rij te blijven en op zijn beurt te wachten. Toch zijn er telkens weer mensen, jong, oud, man, vrouw, die de rij links voorbijrijden en vooraan insteken, wat tot gevolg heeft dat ieder ander langer moet wachten. Dat zijn de ‘free-riders’ die voor het eigen belang gaan. Maar Lijster wil vooral enthousiasmeren voor gemeenzin.

Hij schreef het boek in coronatijd, wat hem ertoe bracht het belang van gemeenschapszin te onderkennen, maar ook toen waren er de nodige ‘autonomen’ die de vaccinaties weigerden of helemaal geen rekening wilden houden met afstand of mondkapje, en daarmee de ‘meent’ braken. Lijster kiest zijn argumenten dus nogal selectief.

De ontwikkeling van het aantal zzp-ers in de zorg en onderwijs is bijzonder zorgelijk. Door de personeelskrapte loont het zeer om je als zzp-er te verhuren in plaats van als vaste werknemer. Je kunt je eigen inroostering kiezen en financieel is het meestal ook nog aantrekkelijker. Typisch een vorm van ‘free-rider’ gedrag ten nadele van de ziekenhuizen en onderwijsinstellingen, en van het zittend personeel dat wel moet klaarstaan voor de nachtdiensten. Wel de lusten, niet de lasten. Lijster noemt dit soort – toch dagelijkse – verschijnselen helaas niet.

 

Economische basis
Waar vroeger de meenten en de coöperaties een gedeeld economisch belang vertegenwoordigden, is die economische basis nu vaak weg. Door de automatisering verdwenen de lokale bankkantoren, door de auto verdwijnt het openbaar vervoer, door het webwinkelen verdwijnt de middenstand, en door Netflix kwijnen de cultuurverenigingen. Met dat alles verdwijnt er iedere keer een stukje sociale en culturele cohesie. Je kunt overal mogelijkheden zien voor ‘meenten’ maar zonder een economische basis zal het niet werken.

Lijster stelt dat het neoliberalisme ‘waarde’ onttrekt aan de gemeenschap. Hij maakt daarbij helaas geen onderscheid tussen de ‘sociale’ waarde (bv. de sociale cohesie) en de kapitaalswaarde. Door de webwinkels verdwijnt de middenstand, wat een verlies aan sociale cohesie in een dorpsgemeenschap kan geven. Maar het leidt ook tot verlies van kapitaalswaarde zoals de winkelpanden die leeg komen te staan en in huurprijs doen dalen. Het is niet de webwinkel die ‘waarde’ onttrekt aan de gemeenschap, het zijn de burgers die hun spullen bestellen en laten thuisbezorgen. Het is dan ook niet terecht – zoals Lijster stelt – dat het kapitalisme zijn groei te danken zou hebben aan het confisqueren van de meenten. Economische groei ontstaat veeleer door stijgend energie- en grondstoffengebruik, niet door verschuiving in klandizie tussen winkels en bedrijven, al kan dat voor de individuele klant wel een meerwaarde opleveren.

Lijster miskent ook de rol van de technologische ontwikkeling en de noodzaak van professionalisering. Hoeveel moeite hebben banken, providers en mediabedrijven niet met hun automatisering? Dan hebben we het nog niet over de IT-systemen van de overheid. Terug naar het blocnote en pen van de jaren zeventig is ondenkbaar. We moeten het neoliberalisme nemen zoals het is. De overheid was in de jaren zeventig vastgelopen en de marktwerking paste prima bij de technologische ontwikkelingen. Daarmee is niet gezegd dat ‘meenten’ niet voor de noodzakelijke aanvulling kunnen zorgen.

Ten slotte kunnen we nog wijzen op het feit dat collectieve besluitvorming bijzonder lastig is (in tegenstelling tot marktwerking die een hoge zelfwerkzaamheid en inherente dynamiek heeft). Lijster wekt zelf ook niet de indruk dat hij over het zitvlees van een politicus beschikt om urenlange nachtelijke vergaderingen uit te zitten om tot een eensgezinde, nietszeggende slotverklaring te komen, zoals in de ‘meent’ van de EU gebruikelijk is.

 

Kennis als meent
Eén van de mogelijke nieuwe meenten die Lijster ziet, is wetenschappelijke kennis. Hij volgt Mariana Mazzucato in haar redenering dat succesvolle startups hun rijkdom niet alleen te danken hebben aan eigen ondernemerschap, maar vooral ook aan publiek gefinancierde voorzieningen zoals universiteiten, opleidingen, kennisinfrastructuur. Dus een deel van het verdiende vermogen komt eigenlijk de gemeenschap toe.

Toch is die redenering te simpel. Nieuwe bedrijven bouwen inderdaad voort op kennis en infrastructuur die eerder betaald is uit de algemene middelen. Dat is echter maar een klein deel van de ingebrachte waarde, die veel makkelijker kan worden afgeroomd via algemene belastingen. De waarde van een startup zelf is in de eerste jaren meestal negatief. Venture kapitaalverschaffers moeten kunnen rekenen op een 50-voudige opbrengst in geval van succes, anders loont het niet, want tientallen andere investeringen eindigen in een bankroet. De cases van Tesla (650 miljard dollar) en ARM (86 miljard) zijn al behandeld in de bespreking van het boek De waarde van alles van Mariana Mazzucato in CM#108. nVidea (1000 miljard dollar) opgericht in 1993 was succesvol vooral ten koste van een ander bedrijf Silicon Graphics, dat in 2009 failliet ging.

Als men het vermogen wil afromen dat zich concentreert bij de rijkste 1%, dan doet men er beter aan om de belastingen te verhogen. Dat zal het kapitaal sneller doen smelten en is veel eenvoudiger dan het verrekenen van zoiets abstracts als ‘intellectueel eigendom’, dat al of niet in waarde varieert, afhankelijk van marktsucces en concurrentie.

 

Sterke verhalen
Aan het eind van zijn boek beschrijft Thijs Lijster drie mogelijke ‘sterke verhalen’ die geen concreet uitgewerkte voorstellen bevatten, maar wel richting kunnen geven en model kunnen staan voor een reactie op de klimaatcrisis: (1) het accelerationistisch scenario, dat een snelle technologische transitie voorstelt in de vorm van een alles-of-niets ecomodernisme, met veel duurzame energie, kweekvlees, gentechnologie, etc.; (2) een degrowth scenario, waarbij ons energie- en grondstofgebruik structureel teruggebracht moet worden door gedragsverandering; (3) een common scenario waarbij we de transitie niet alleen benutten voor een technologische heroriëntatie, maar ook proberen het maatschappelijk weefsel te herstellen, dat door het neoliberalisme beschadigd is.

In die laatste variant zouden we dan moeten teruggaan naar het “flower-power” gevoel van de jaren zeventig, en dan een andere afslag nemen [3].

Ter vervanging van het individualistische consumptiepatroon zou een gedeelde culturele en sociale meent tegenwaarde moeten bieden aan de burger, anders gaan de hakken alsnog in het zand. Een dergelijke ‘culturele’ meent zou ook een einde kunnen maken aan het identiteitsdebat en aan de maatschappelijke verdeeldheid. Lijster pleit voor een keten van equivalentie: klimaatactivisten, black-lives-matter, gender, antiglobalisten, maar ook rechts-conservatieven, die elkaars geluid accepteren. Hoe die meent er concreet uit moet gaan zien laat hij echter open: niet langer ‘wikken en wegen’, eerst maar eens gewoon ‘doen’.

 

Meenten als aanvulling
Het ‘accelerationistische’ scenario [4] veronderstelt dat we alles op technologische innovatie zetten: zoveel duurzame energie produceren dat het vrijwel gratis wordt, zoveel robotica gebruiken dat er een overschot aan arbeid ontstaat, en zoveel kweekvlees dat er geen behoefte meer is aan veeteelt. Kapitalisme leeft op schaarste. Deze nieuwe vorm van (post)kapitalisme gaat het traditionele kapitalisme dus verslaan, en zou iedereen een luizenleventje kunnen bezorgen.

Hoewel Lijster dit een ‘sterk verhaal’ noemt dat inspireert, voorziet hij toch een sociaal probleem. Zo lang wij biologische wezens zijn blijven we afhankelijk van zorg. De arbeid die geautomatiseerd wordt is bijna zonder uitzondering productieve (fabrieks)arbeid, en niet de arbeid uit de sfeer van de ‘sociale reproductie’. Wordt die ‘zorg’ wel eerlijk gedeeld? De komst van de huishoudelijke apparaten heeft het werk van de huisvrouw de afgelopen decennia verlicht, maar de zorgtaken zijn niet evenredig herverdeeld over man en vrouw. Ook hier is dus meer gemeenzin nodig.

Zeker ook zo interessant is de ‘degrowth’ variant gericht op het terugdringen van de individuele voetafdruk door gedragsverandering. Volgens Andreas Malm [5] zal daar enige sturing van boven (‘eco-dictatuur’) voor nodig zijn. Dat zal niet door iedereen geaccepteerd worden, maar misschien dat we hier kunnen denken aan een meent op wijkniveau, die voor haar bewoners de “mini-ETS-punten” en de “airmiles” beheert, en zodoende het energieverbruik van haar deelnemers reguleert. Het zal duidelijk zijn, deze ‘nachtmerrie’ staat niet in het boek.

 

Tot slot
Lijster wil met de meent-filosofie een ideologisch tegenwicht bieden tegen het neoliberalisme. In aansluiting op Gramsci pleit hij voor een verandering van de ‘culturele hegemonie’ naar meer ‘gemeenzin’. Hoewel hij dit ‘common-isme’ geen ideologie wil noemen, hoopt hij dat het voldoende tot de verbeelding spreekt om de doodlopende weg van het neoliberalisme te verlaten. Met dit boek is hij er zeker in geslaagd op een aangename en inspirerende manier voldoende stof voor discussie aan te bieden, al blijft het bij schetsmatige ideeën, en laat hij op economisch en technologisch gebied wel wat steken vallen.

Volgens Lijster kent de meent een onderwerp, een gemeenschap, en regels. Als cultuurfilosoof beperkt hij zich tot de inbedding van de meent in de sociale en culturele context. Hij geeft geen analyse van mogelijke regels, die de deelnemers overigens onderling zouden moeten afspreken. Maar het zou toch wel illustratief zijn als ons zorgstelsel eens doordacht zou worden als ‘meent’, met name hoe beheren we de explosieve stijging van de kosten? Hoe draagt men bij, niet alleen door premiebetaling, maar ook door een gezonde leefstijl?

Opmerkelijk is ten slotte dat – hoewel het begrip ‘meent’ oorspronkelijk betrekking had op gedeeld grondgebruik – Lijster met geen woord rept over ons landschap dat voor twee-derde in handen is van de boeren en waar een stevig hek omheen staat: dit is geen natuur en je kunt hier geen woningen bouwen.

 

Noten
[1] Erik Gandini, The Swedish Theory of Love, documentaire, 2015. Trailer

[2] Thijs Lijster, De grote vlucht inwaarts, De Bezige Bij, 2016.

[3] Mark Fisher, Capitalist Realism, Is There No Alternative? Zero Books, London, 2009, en K-punk, The Collected and Unpublished Writings of Mark Fisher (2004-2016). Repeater, London, 2018.

[4] Aaron Bastani, Fully Automated Luxury Communism. A Manifesto, Verso, London en New York, 2019.

[5] Andreas Malm, Corona, Climate, Chronic Emergency. War Communism in the Twenty-First Century. Verso, London en New York, 2020.