Civis Mundi Digitaal #139
Ludwig Klages. https://www.youtube.com/watch?v=fVLGLNDITMk
Klages wordt volgens de auteur van deze bijdrage aan het boek, Rico Sneller, gerekend tot de levensfilosofie en was ook een baanbrekend psycholoog, onder meer met zijn boek Die Grundlagen der Charakterkunde, maar vooral met zijn filosofisch-psychologische hoofdwerk Der Geist als Widersacher de Seele (1936) waarin hij de tegenstelling tussen ziel en geest uitwerkt. Ziel en geest zijn vage begrippen die in verschillende betekenissen worden gebruikt. De academische empirische psychologie heeft er afstand van genomen, zo ook van Klages en zijn geestverwant Carl Jung.
Klages plaatst zich in de Romantische denktraditie en vindt ook verwantschap by mystici als Plotinus en Eckhart en de Amerikaanse ‘transcendentalist’ Ralph Waldo Emerson, die boeken als Self-Reliance enThe Over-Soul schreef. Hun grote thema was de ziel in relatie tot de geest, de rede, het leven, het gevoel en de persoon(lijkheid).
“Voor Klages vormt de persoon of de persoonlijkheid een zinvolle band tussen geest en leven... Persoon[lijkheid] definieert hij als... gevoel van eigenwaarde of als... zelfwaardering” (p118,134). Dat is iets heel anders dan narcisme of egoïsme zoals nog zal blijken. Geest komt globaal overeen met rede en verstand, ziel met gevoel en leven. De geest, rede of wil is “een interrumperende kracht”, die levensprocessen onderbreekt, erin ingrijpt of er tegenin gaat, waardoor de geest “uit de stroom van het leven stapt”. De activiteit van het Ik (Ichtätigkeit) behoort er ook toe. “De geest oordeelt, grijpt of begrijpt” en gedraagt zich als een oordelende rechter en een afstandelijke waarnemer, die waarnemingen omvormt tot begrippen en abstracties (p119). Zo neemt de geest of rede afstand van de levensstroom en mogelijk ook van wat de psycholoog William James de stroom van het bewustzijn noemt (stream of consciousness).
God is ook een geestelijk, abstract principe geworden en daardoor levensvijandig, zoals naar voren komt in het schuldbesef jegens God, die Klages een ‘Geistgott’ noemt. Dat geldt ook voor het ik-begrip in de negatieve vorm van zelfverloochening. De theologie maakt vaak abstract wat concreet en tastbaar is “met als resultaat een bloedeloos en levenloos Godsbegrip” (p120). Dat overigens wordt geloochenstraft door de lijdende Christus.
“‘Ziel’ is bij Klages levensontvankelijkheid, zelfondervinding van het leven, schouwvermogen. Alles wat leeft, wordt op een of andere wijze gewaar dat het leeft. Leven veronderstelt beleven... Oorspronkelijk is het affectief... niet noodzakelijk reflectief of verstandmatig” (p120). De ziel bestaat uit een beweging tussen affecten en (oer)beelden die het schouwende gemoed aantrekken, zoals “de weerglans van het maanlicht... de bruisende kracht van een waterval... de stroombeweging van een rivier door een vallei, enzovoort.” De ziel heeft een vermogen tot synthese en schouwen, vereniging en verbinding. Dit zijn kwaliteiten die Jung toekent aan de intuïtie. “Ze is ontvankelijk voor ‘stemming’ en voor ‘klankkleur’” en heeft betrekking op het geheel en “(oer)samenhangen van het leven.” De ziel is fundamenteler dan de zintuiglijke waarneming en plaatst dit tegen de achtergrond “die zich manifesteert in oerbeelden of oersamenhangen” (p121).
De visie van Klages doet denken aan het organische wereldbeeld van de Romantiek versus het mechanische beeld van de moderniteit van afzonderlijke dingen die door causale relaties met elkaar zijn verbonden zoals in de fysica van Newton.
Persoonlijkheid
“De persoon bestaat in een vorm van interactie tussen geest en ziel, die... zowel destructief als opbouwend kan zijn... Een persoon kenmerkt zich door een geestelijke en een vitale kant.” Het evenwicht van ziel en geest staat voortdurend onder druk in de cultuurgeschiedenis en in de mensen die deze vorm geven, zoals Nietzsche pregnant laat zien in zijn cultuurkritiek en zijn leven. Enerzijds geeft hij zich over aan het leven in zijn liefde tot het levenslot (amor fati), anderzijds is “de machtswil juist kenmerkend voor de geest, niet voor de ziel of het leven...” dat hij wil beheersen (p122,123).
De geest is gericht op zelfbehoud en (zelf)beheersing, de ziel op (zelf)overgave, “over te vloeien in het geschouwde”. Nietzsche noemde dit Dionysisch, naar Dionysos, de god van de roes en de extase. Zelfbehoud kan ook de vorm aannemen van het bestendigen van identificaties en imago in carrièrredrang e.d., die het zieleleven en het gevoelsleven verwaarloost. Ambitie, strategie, berekening en streven naar macht behoren tot het domein van de geest. Natuurlijke ritmes, erotiek, stemming, intuïtie, roes, slaap, droom en creativiteit behoren tot het zieleleven waaraan men zich kan overgeven.
In het menselijk bewustzijn en zelfgevoel bestaat een spanning tussen ziel en geest, tussen het vitale en het verstandelijke. Daarbij kan ofwel de geest of het verstand de overhand nemen, ofwel men wordt meer meegenomen door het gevoel en de levensdrang. Bij het gevoel van eigenwaarde, dat kenmerkend is voor het persoon-zijn, is er een zeker evenwicht, dat echter steeds in het gedrang komt door beheersingsdrang of meegenomen worden door het driftleven. Klages wijst zowel “de ideologie van de ascese” als “de cultus van beelden of van roes” af, die zich afwendt van de geest. “Noch de ascetische geestmens, noch de extatische roesmens kunnen een persoonlijkheid vormen,” die zich kenmerkt door gevoel van eigenwaarde. “Het persoonlijke Ik, oftewel de persoon, bestaat uit een door de geest gemodificeerde levensvorm in relatie tot een permanente vitale inspiratiebron” (p127,128).
Persoonlijkheidstypen
Uit het evenwicht tussen ziel en geest of het ontbreken ervan vloeien vier persoonlijkheidstypen voort, die Klages uitwerkt in zijn karakterkunde. De geest is zoals gezegd gericht op zelfhandhaving, de ziel op overgave.
Het ideale persoonlijkheidstype
Klages zou een voorkeur voor het laatste type hebben, dat de geest in dienst stelt van het leven, zonder de geest te negeren maar “de geest probeert om te vormen naar de ziel.” Als voorbeeld zou de ziener of de bevlogen denker, kunstenaar of andere “moraal hoogstaande mensen” gelden, “waarbij de ziel de geest naar eigen beeld omvormt.” Het ik gaat op in “begeestering... openbaring, verlichting, ingeving, inspiratie” (p131,132). Maar niet in Schwärmerei of zweverig utopisme dat zich verliest in imaginaire denkconstructies.
Het gaat om “gevoelsdiepte”, bijv. in “liefde voor de natuur” of “medeleven”. Er bestaat ook hier een risico dat het gevoel de overhand krijgt “in mateloosheid of teugelloosheid” en de beteugeling van de geest te wensen overlaat. Het “ideale persoonlijkheidstype”, dat de auteur uit zijn werk wil afleiden komt niet erg duidelijk uit de verf. Klages geeft de voorkeur aan een evenwicht tussen ziel en geest, waarbij de ziel, het gevoel de ruimte krijgt en door de geest en de rede wordt gestuurd. Hij verwijst onder meer naar Aristoteles (zie Dohmen in CM 138).
“De ideale persoon of persoonlijkheid is er één waarin de ziel of het leven de geest omvormt naar eigen gestalte. Concreet betekent dit dat een mens zijn of haar individuele talenten of diepe grondervaringen als oriëntatiepunten begrijpt, waarlangs men zijn eigen leven gestalte probeert te geven. Een dergelijke persoonsvorm is aanstekelijk voor anderen, en daarom nooit een egocentrisch construct. Ze vertegenwoordigt een intrinsieke waarde, juist omdat... ze is afgestemd op het leven zelf, en niet op een gedachtenspinsel of een denkbeeldig ideaal” (p134). De persoon ontleent dan zijn gevoel voor eigenwaarde niet aan een denkbeeld, maar aan het leven dat hem bezielt.
Voorbeelden van dit type zijn de grote filosofen in het boek van Dohmen dat is besproken in CM 138. Zij lijken soms sterk naar de geest en de rede te neigen versus het leven en het gevoel, maar dat laatste krijgt meestal de ruimte. Bij Plato gaat het uiteindelijk om het schouwen, bij Aristoteles om het evenwicht en de matigheid, zoals ook bij Epicurus. Bij Augustinus vormen de liefde en het geloof de drijvende levenskracht, niet de rede. Zo ook bij Erasmus. Michel de Montaigne wordt gedreven tot zelfreflectie. Bij Rousseau komt het gevoel sterk naar voren, terwijl bij Kant de rede domineert. Maar om al zijn werken te scheppen, moet hij als rechtgeaard filosoof ook een passie voor kennis hebben gehad. Nietzsche neigt naar het dionysische gevoel, maar zijn levensgevoel wordt beheerst door het denken en de machtswil werd kenmerkend voor de geest genoemd, waardoor Klages Nietzsche een typisch voorbeeld vindt van een spanning tussen geest en zieleleven. Albert Camus biedt een meer evenwichtig voorbeeld van verbondenheid tussen ziel en geest en hij waarschuwt voor het nastreven van een abstract utopisch idee.
Een selectie van zijn essays met een romantisch aandoend wereldbeeld met een directe relatie met de natuur
Goethe en de vroege romantici komen ook overeen met het ideaaltype van Klages. Ze worden beschreven in het boek van Andrea Wulf, Rebelse genieën: De eerste romantici en de uitvinding van het ik, besproken in CM 129, en in de artikelen over de Romantiek in CM 110-113. De titel van Wulf is te ‘vertalen’ als ‘de Romantiek en de ontdekking van de persoon’. Dat geldt met name voor de persoon in de zin van Klages als een evenwicht of synthese van ziel een geest. Hij sluit aan bij de thematiek van de Romantiek, die gold als voortzetting van het mensgerichte levensgevoel van de Renaissance en het mondige persoonsideaal van de Verlichting, waarbij de nadruk op de rede en de geest lag.
De bevlogen schrijvers, filosofen en kunstenaars van de vroege en vaak ook de latere Romantiek passen in het plaatje van Klages. Opmerkelijk is dat de vroege romantici door elkaar werden geïnspireerd, zo blijkt uit de boeiende groepsbiografie van Wulf over de filosofen Fichte, Schelling en Hegel, gastvrouw Caroline Schleger-Schelling, de gebroeders Schlegel, Dorothea Veith, de dichters Tieck en Novalis en de veelzijdige wetenschappers Wilhelm en Alexander von Humboldt. Zij distantieerden zich niet van de rede en de geest, maar wilden deze integreren met het gevoel, de intuïtie, de natuurbeleving, wetenschap en kunst. “Daarmee bevrijdden ze de menselijke geest uit het keurslijf van doctrines, regels en verwachtingen.” Het ging om een synthese van wetenschap, filosofie en poëzie, “natuur en kunst, geest en zinnelijkheid, het aardse en het goddelijke, leven en dood” (Wulf, p36,37).
Het (zelf)bewustzijn van de persoon stond hierbij centraal als verenigende factor met zelfreflectie en zelfexpressie als methoden, waarbij men vooral ook het gevoel en de intuïtie liet spreken. In de nadagen van de Franse Revolutie waren deze romantici ook gericht op een cultuurvernieuwing en maatschappelijke hervorming die de menselijke persoon zou bevrijden van opgelegde patronen en ruimte gaven voor veelzijdige vorming (Bildung) en ontplooiing. Maar daarvan is minder terechtgekomen dan gehoopt, zoals Nietzsche vaststelde in zijn cultuurkritiek en in zijn leven, dat werd gespleten door de geest tegenover het zieleleven volgens de ‘diagnose’ van Klages.