Civis Mundi Digitaal #139
Bespreking van Kader Abdolah, Wat je zoekt, zoekt jou. Een mystieke reis door het leven van de Perzische dichter Rumi. Prometheus, 2022, vijfde druk.
Lang geleden kwam ik een gedicht van Rumi tegen, waarop onderstaand gedicht op is gebaseerd. Rumi is de beroemdste Perzische dichter en mysticus (1207-1273) die nog altijd veel gelezen wordt en al jaren in de Amerikaanse top tien van meest gelezen literatuur staat. Rumi is het pseudoniem van Molana Jjalal Eddin Mohammed Balchie.
Molana is een titel en Balchie is zijn geboortestad in het huidige Afghanistan. Hij nam de naam Rumi aan toen hij gefascineerd was door Romeinse schrijvers. Daarnaast heeft hij behalve Perzische ook Arabische en Griekse invloeden, met name van Plato, in zich opgenomen.
Zijn vader was een vooraanstaand mystiek leraar en leider en zijn moeder stamde uit een koninklijk geslacht. Toen de Mongoolse veroveraar Dzjengis Khan Perzië binnenviel vluchtte Rumi met zijn vader richting Turkije, waar hij zich later vestigde in de stad Konya en daar ook overleed. Toen hij vierentwintig was overleed zijn vader en koos diens aanhang hem als opvolger. Hij kreeg toen ook de titel ‘molana’.
Nader dan mijn hart 2017 04 04
Zij is mij nader dan mijn hart
mijn ziel en alles wat ik had
Ik voel mij wat verward
en ben nu weer alleen
sinds zij bij mij verdween
Hoe kom ik er doorheen?
Toen vernam ik naar ik meen
een stem die zachtjes zei
met wondervol erbarmen:
’O luister toch naar mij
Jij bent nu wel alleen
toch ben je in mijn armen’
Vrij naar Jallalaldin Rumi, beroemd Perzisch dichter uit de 13e eeuw
die een geliefde verloor zoals vele dichters: o.m. Dante, Goethe, Novalis
In CM 113 zijn een aantal Liefdesgedichten van Rumi opgenomen. In 1999 kreeg ik van een Duitse kennis een bundel met Perzische gedichten. Een gedicht van Rumi sprong eruit, als volgt vertaald:
Ik heb vrede gesloten 1999
.
Ik heb vrede gesloten met God die ons schiep
Een paradijselijk oord lijkt de wereld sindsdien
Prachtige nieuwe taferelen zie ik telkens weer
Troosteloze eentonigheid plaagt mij niet meer
Goddelijke krachten weven een kleed van geluk overal
Onophoudelijk stromen de beken de bergen af in het dal
Terwijl mijn oren het klaterende water aanhoren
laat mijn ziel zich door deze muziek zeer bekoren
Van de ontelbare wonderen beschrijf ik slechts deze
Te veel oren zijn nog met twijfel verstopt en niet te genezen
Misschien onthullen mijn woorden slechts toekomstdromen
Maar voor mij is dit levende heden waarachtig gekomen
Rumi, Perzisch mystiek dichter, Jalalad-Din Rumi (1207-1273)
vertaald uit de Duitse bundel Lob der Geliebten: Klassische Persische Dichtungen, p.121
Het onderhavige boek begint met “een novelle over de levensloop van Rumi”, die in een korte roman is geromantiseerd, maar wel verwijst naar spaarzaam aangegeven bronnen zonder noten. Daarna volgen 92 gedichten en 53 verhalen van Rumi. Kader Abdolah (geboren 1954) schrijft romans, verhalen en columns en heeft daarvoor diverse prijzen ontvangen.Als romanschrijver schrijft hij de biografie in verhaalvorm. Hij kwam in 1988 als politiek vluchteling naar Nederland. Zijn pseudoniem bestaat uit de namen van twee geëxecuteerde vrienden. Behalve als schrijver voelt hij zich ook als vluchteling verwant met Rumi, die op jonge leeftijd moest vluchten. Dit heeft hun beider levens getekend. “Rumi en de andere denkers in dit boek hebben een langdurige innerlijke reis gemaakt. En ik meen dat ze het eerste licht hebben gezien,” waar mensen altijd op zoek naar zijn geweest. (p14)
https://nl.pinterest.com/rumiheals/shams-of-tabriz/
Novelle over de levensloop van Rumi
Het leven van Rumi werd gemarkeerd door de verovering van Perzië door Dzjengis Khan (1162-1227) die in 1218 met een leger van 230.000 soldaten Perzië binnenviel en de ene na de andere stad veroverde en verwoestte op een meedogenloze manier, waarbij hij alleen geleerden spaarde om hun kennis te kunnen gebruiken. Maar bibliotheken en kenniscentra liet hij in verwoesten en in brand steken. Daarom vluchtte Rumi met zijn vader van stad naar stad.
Rumi’s vader was een onorthodoxe en omstreden leraar. Hij leerde dat God aanwezig is op aarde: “God zit in jou... Het juiste pad is het pad dat jou tot blijheid leidt” (p25,26). Bidden vond hij overbodig. Hij zag God ook in schone vrouwen en was een levensgenieter. Op een dag betrad een heel mooi meisje zijn erf. Hij werd op slag verliefd met alle gevolgen van dien. “Negen maanden later werd het wonder geboren, een kind dat vele jaren later de grote dichter Rumi zou worden” (p31).
“De moeder van Rumi leidde een ascetisch leven... nadat ze twee kinderen kreeg... De oude verzorgster van de familie ontfermde zich over de jonge Rumi.” Ze had ook de vader van Rumi opgevoed en sliep met zijn grootvader. Deze verzorgster was een wijze vrouw die veel verhalen vertelde. Op de vlucht stierf zij, “de meeste dierbare persoon in zijn leven” (p36,37).
Op zijn vlucht waren zijn vader en Rumi de gast van een aantal grote dichters en geleerden, van wie hij het nodige opstak. Toen ze Bagdad bereikten werd Rumi daar student van dit beroemde kenniscentrum aldaar, een universiteit avant le lettre. Zijn vader gaf er colleges. Een van zijn colleges was gewijd aan het als ketters beschouwde boek van een groot mysticus.
“Het grote geheim ligt niet buiten jou! Het geheim ligt bij jou. Je moet een diepe mystieke reis maken in de diepste diepten van je bestaan. Zo kom je bij de bron der bronnen van dit licht. Daar bereik je God. Want God zit in jou. En je wordt één met God. Je bent het geheim. Je bént God.”
Dergelijke uitspraken wekten grote beroering. De studietoelage van Rumi werd ingetrokken en zijn vader mocht niet langer college geven. Daarna vertrokken ze naar Mekka. “Rumi heeft later de essentie van de mystieke ideeën van Shahab Sohrewaardi [de auteur van De wijsheid van het licht] overgenomen en verder ontwikkeld in zijn eigen oeuvre” (p63).
In Mekka ontmoetten zij Ibne Arabi, “destijds de grootste denker binnen de islam” (p67), die de christelijke cultuur kende omdat hij in Andalusië was geboren en opgegroeid.
Vrouwen
“Ibne Arabi had geen interesse in vrouwen gehad... Tijdens zijn eerste bezoek aan Mekka werd hij voor het eerst verliefd... op een beeldschone jonge dochter” van een collega filosoof en mysticus. Dat was de aanleiding tot het schrijven van zijn revolutionaire boek De vertolker van de liefde. “De liefde voor een vrouw is hetzelfde als de liefde voor het universum. Dus wanneer je een vrouw aanraakt, raak je eigenlijk de kosmos aan” (p69). In een donkere tijd voor vrouwen waarin ze geen rechten hadden, schreef Ibne Arabi dit gedicht:
Ik heb een zwak voor mooie meisjes
en ben gefascineerd door hun schoonheid
Ze komen uit de plek van den beginne
en zijn de eeuwige essentie van het bestaan,
dus neem me niet kwalijk dat ik van ze hou
en dat ik via hen naar mijn eigen oorsprong verlang
En onder al die meisjes heb ik mijn eigen meisje erg lief,
want zij is mijzelf
We zijn twee zielen in één lichaam;
wanneer je naar me kijkt zie je eigenlijk haar,
en wanneer je naar haar kijkt, zie je eigenlijk ons allebei...
En wat haar pijn doet, doet mij pijn
want zij is mij.
Ik ben niet bang voor de dood.
Mijn enige angst is om te sterven
en haar morgen niet meer te mogen zien.
Want dan wordt mijn contact gebroken
met de eeuwige essentie van het bestaan.
Ibne Arabi had oog voor het literaire talent van Rumi en overtuigde zijn vader langer in Mekka te blijven, zodat Rumi Arabisch kon leren. Ook toen zijn vader vertrok, bleef Rumi nog in Mekka tot hij bijna negentien was en via Aleppo naar Laranda ging. Dat ligt in het huidige Turkije, een toevluchtsoord voor gevluchte geleerden. Daar zag Rumi na jaren zijn moeder, broer en zus weer en werd het gezin herenigd. Daar werd hij verliefd op de negentienjarige beeldschone dochter van zijn leermeester, Gohar Khatoen.
“Djalal [Rumi] wist nog niet hoe hij een meisje het hof moest maken... ‘U brengt me in contact met ‘in den beginne’, zei hij onbeholpen. “Wat?!” zei het meisje glimlachend. Ze nam hem mee naar de hooistal en ging daar met hem liggen... Een paar dagen later vroeg hij haar vader de hand van zijn dochter en volgde een groot huwelijksfeest. Ze kregen twee zonen (p81).
Druk en ongelukkig als leraar
Niet lang daarna stierf de moeder van Rumi en trouwden zijn zus en zijn broer. Hij woonde in met zijn gezin bij zijn vader, die door de koning werd uitgenodigd om in de hoofdstad van zijn rijk Konya te komen wonen, waar hij een groot klooster ter beschikking kreeg. Twee jaar later stierf Rumi’s vader. Tijdens een lezing “sloot hij... zijn ogen en zweeg... En hij opende zijn ogen niet meer... Vanaf dat moment werd Rumi molana genoemd,” de titel van zijn vader, tot wiens opvolger hij werd gekozen (p83). Het betekent zoiets als ‘meester’.
Hij was niet gelukkig als leermeester en werd uit zijn bedrukkende positie bevrijd door een oude vriend van zijn vader, Tarmazi, die ook uit Balchie was gevlucht. Hij had een droom gehad van Rumi’s vader, die hem vroeg zijn zoon bij te staan. Tarmazi nam de taken van Rumi over en stuurde Rumi terug naar de ‘hogeschool’, het kenniscentrum in Aleppo waar hij eerder had gestudeerd en na twee jaar naar Damascus. Hij stimuleerde Rumi om gedichten in het Perzisch te schrijven en bracht hem in contact met de filosofie van Plato. Pas na zeven jaar keerde hij terug naar zijn gezin in Konya, hetgeen ongetwijfeld een pijnlijke afwezigheid was geweest voor zijn vrouw en twee zoons.
In Konya kreeg hij meer aanhang dan zijn vader ooit had gehad en werd overal uitgenodigd om te komen (s)preken. Tarmazi hield hem echter bij de les en moedigde hem aan vooral gedichten te schrijven. Na twee jaar vertrok de bejaard geworden Tarmazi tot verdriet van Rumi, na Rumi negen jaar te hebben bijgestaan. Toen Rumi hem opzocht in de stad waar hij woonde in een klooster, trof hij hem dood aan onder een appelboom. “Naast hem lag de dialoog Symposium van Plato” (p90).
De grot en de goudgraveur
Rumi raakt de weg kwijt. Zijn aanhangers, door wie hij zich liet leiden, lieten hem geen dag vrij. Hij had het drukker dan ooit. Op een dag “pakte een oude man hem bij zijn arm vast en fluisterde in zijn oor; ‘U bent uitgeput, meester. Kom hier in mijn huifkar zitten. Dat is goed voor u’” (p91). De oude man nam hem mee naar zijn boerderij net buiten de stad. Zijn (bij)naam was Zarkoeb naar zijn beroep: goudgraveur. Hij was een ongeletterde ambachtsman. Rumi heeft later zevenentwintig gedichten over hem geschreven.
Evenals Tarmazi vroeg Zarkoeb hem gedichten te schrijven. Aanvankelijk was het cognitieve poëzie en mystiek, maar “Rumi miste de echte poëzie die uit zijn hart kwam” (p93). Hij was een korangeleerde en prediker, een imam geworden, maar was daarmee niet gelukkig. Op zoek naar een uitweg las hij Plato. “Net als de grotbewoners van Plato zat Rumi in een grot: hij wilde eruit, hij wilde naar de uitgestrekte ruimte buiten de grot, maar wist niet hoe” (p94).
“Te midden van de drukke tijden waarin Rumi... bijna nooit thuis was, stierf zijn vrouw... We weten niets over haar” (p95). Niet lang daarna hertrouwde hij met Kera Banoe, een ontwikkelde gescheiden vrouw van een rijke familie met een zoon en een dochter van dertien, Kimia, die zich ontpopte als een onrustbarende schoonheid. Maar zijn vrouw kon Rumi geen rust en geluk geven. Zijn huwelijk veranderde weinig.
Shams is een vage figuur gebleven
Shams van Tabriz
De grote omwenteling in zijn leven kwam door de ontmoeting met de dwarse, revolutionaire, mysticus Shams van Tabriz, zijn stad van herkomst. Shams betekent ‘zon’ en was de zon in Rumi’s leven. De Mongolen verdreven hem uit Tabriz toen hij vijfendertig jaar was. Verder is er weinig over zijn achtergrond bekend. De oudste zoon en biograaf van Rumi, Walad, schrijft dat Shams zestig jaar was toen hij Rumi ontmoette. Rumi beschrijft de omwenteling aldus in het gedicht Je riep me terug (p292):
Shams!
Ik was een gezeten geleerde
maar je hebt een feestganger,
een drinker, een herriemaker
een liedjes zanger
van mij gemaakt
Ik was een respectvolle godvrezende gelovige
maar je hebt een vermaakspelletje
voor kinderen op straat
van mij gemaakt
Ik was een man op weg naar ouderdom
maar je hebt me verjongd
een jongen
van me gemaakt
Ik was dood
al lang dood
maar je wekte me tot leven
en hebt een levenslustige
van mij gemaakt
“Hij was op zoek naar God... Om God letterlijk te zien, om de betekenis van het leven te begrijpen, moest Shams een innerlijke reis maken... een reis door de draagbare lichtheid van het bestaan. Door muziek misschien, door een bepaald soort dans... wellicht door gezang, mogelijk door poëzie, en zeker wanneer je je geliefde aanraakt” (p100).
Shams had evenals Rumi Plato bestudeerd. Rumi had de mythe gelezen waarbij de oppergod Zeus de mens splitste in twee helften “en dwong om levenslang op zoek te gaan naar de andere helft... Het is de liefde, die op zoek gaat naar de andere helft... Rumi had de andere helft van zichzelf nog niet gevonden. Hij zocht ernaar en hij had ergens gelezen: wat je zoekt, zoekt jou... Het leek hem een van de geheime codes van het leven. Waar zocht hij eigenlijk naar?” Het werd hem duidelijk toen hij Shams ontmoette, die tegen hem zei: “ik zocht u” (p96). Het onderstaande gedicht licht het toe (p192):
Wie je zoekt zoekt jou
Je vindt je ware.
Want
Terwijl je naar haar zoekt,
zoekt ze naar jou.
Wanneer je de kosmos omarmt
omarmt de kosmos jou,
en helpt jou op je zoektocht
De dorst in ons
zoekt naar het water.
Wij voor het water
Het water voor ons.
Jij zoekt haar.
Zij zoekt jou.
Volgens een van tevoren
bepaalde Orde
zoekt elk deeltje naar de ander.
Jij zoekt naar haar.
Zij zoekt naar jou.
Elk deeltje zoekt naar een omarming
Jij omhelst haar.
Zij omhelst jou.
https://www.facebook.com/232019736889590/photos/a.232023243555906/930317643726459/?type=3
In de ban van Shams
Rumi trok zich met Shams terug op zijn kamer en zou zijn hoofd in zijn schoot hebben gelegd volgens de overleveringen. Hij kwam niet meer naar buiten en zegde al zijn lessen en afspraken af. Zijn vrouw en zoons, noch zijn volgelingen wisten hem uit zijn kamer te krijgen, maar lieten hem niet met rust. Daarom vluchtte hij met Shams naar de boerderij van de goudgraveur. “Er is nergens vastgelegd waar de twee het over hadden... Het leek alsof er geen eind aan hun gesprekken zou komen... Onverwachts kwamen er een paar nieuwe gedichten... naar buiten” (p 102).
Ik was dood, ik kwam tot leven
Ik was gehuil, ik werd gelach
De tijden van liefde kwamen eraan
En ik werd een en al liefde...
Ik leg mijn hoofd in je schoot
Dag en nacht...
Zonder iedereen gaat mijn leven door
Maar het gaat niet zonder jou
Mijn ziel bruist van jou
Mijn hart neemt je in zich op
Mijn verstand buldert van verrukking
Nee, het gaat niet zonder jou...
De gedichten werkten schrik en verbazing. “Fanatieke aanhangers... bestempelden Shams als bedrieger, een profiteur, een zwerver, een ongelovige, een zondaar, en vooral een foute man... Maar Rumi prees zijn kameraad Shams... de hemel in” (p103):
Shamse Tabriz is een gevende oceaan
Hij is de koning der liefde
Hij is een zachte zon van warmte
Hij is het verborgen vuur in een oude rode wijn
Hij is de betekenis van mijn leven
Hij is de mens, en de bedoeling van de schepping
https://nl.pinterest.com/pin/654218283371845927/
Op een dag kwam Rumi naar buiten en begon bij de bazaar te dansen en in de rondte te draaien op het ritme van de koperslagers als een dansende derwisj. De ronddraaiende samadans werd geboren, die later door zijn nieuwe volgelingen tot de dag van vandaag werd overgenomen. “De bewegingen van deze dans had Rumi oorspronkelijk van Shams geleerd... Het was niet nieuw, maar een eeuwenoude Perzische traditie die bekendstond onder de naam soefisme, die opriep: ‘Bevrijd jezelf van de vaste, valse regels die je vrije geest in bedwang hebben genomen’... Een groep jonge volgelingen schaarde zich achter Rumi... en natuurlijk werd Shams als de boosdoener gezien; hij moest verdreven worden uit Konya, indien nodig met geweld... Buitenshuis was het leven van Shams daadwerkelijk in gevaar... Er werd met stenen naar hem gegooid” (p104,105). Binnenshuis was hij ook niet welkom in Rumi’s gezin.
Vertrek van Shams
Op een nacht vertrok Shams onaangekondigd ondanks het verzoek van Rumi om te blijven, die ontroostbaar achterbleef.
Mijn leven, mijn ziel, mijn dag, mijn nacht
Kom nog een keer langs! Kom!...
Kijk hoe ik lijd onder je gemis
Terwijl de wereld van blijheid bruist
Jij, mijn beminde... Kom!
“Maar Shams kwam niet... Rumi trok zich helemaal terug in zijn kamer. Zijn verdriet was zo immens dat hij niemand wilde zien” (p 106,107). Hij meende zichzelf in Shams gevonden te hebben.
O jij! De plotselinge opstanding
De genade van de onsterfelijkheid
Jij! Het vuur dat in het woud van gedachten gevallen is
Jij! Mijn meester, mijn begeleider
Mijn pijn, mijn remedie...
Hij is mijn makker, mijn klooster
Hij is voor mij de hel en het Hof van Eden tegelijk
Shams is mezelf.
“Shams had Rumi door zijn aanwezigheid, en nu door zijn afwezigheid, een spiegel voorgehouden, zodat hij zichzelf kon zien” (p109). Hij zocht Shams en kwam erachter dat hij in Damascus verbleef en stuurde zijn oudste zoon Walad erheen om hem over te halen terug te keren
De biografie van zijn oudste zoon Walad, een vaderskind dat toen negentien was, lijkt de enige betrouwbare bron over het leven van Rumi. Hij stond achter Rumi in de kwestie Shams, terwijl zijn jongste zoon Allaedin die een jaar of achttien was, zich tegen Shams keerde. Dat had te maken met Kimia, de dochter van zijn vrouw en de stiefdochter van Rumi van veertien of vijftien, die door Walad een keer verrast was in innige omhelzing met zijn broer Allaedin. Kimia sprak Turks. Om met Allaedin te kunnen converseren kreeg ze van Shams les in de Perzische taal, tot ongenoegen van Allaeddin. “Hij was net als Kera Banoe [zijn stiefmoeder] woedend dat Walad naar Damascus was gegaan om Shams weer terug te brengen. Deze spanning beloofde niets goeds” (p115).
Terugkeer van Shams
Walad vond Shams en wist hem te overtuigen mee te komen, hoewel hij eerst weigerde. Toen Rumi hoorde dat Shams in aantocht was schreef hij: “De lente komt eraan... De liefde komt eraan... De geliefde komt eraan” (p118). Hij werd met muziek en gejuich van aanhangers ingehaald. Daarna trok Rumi zich met Shams een week lang terug op zijn kamer. Een stilte voor de storm, die opstak toe ze naar buiten kwamen en een nieuwe leer verkondigden die op het oude soefisme was gebaseerd.
“Om God te zoeken hoef je niet naar een specifieke plek te gaan, niet naar een moskee, al helemaal niet naar Mekka. God zit in jou, op een plek waar jouw ware “ik” zich bevindt. Om bij hem te komen. Moet je bij die plek komen. En je kunt die plek via een Sama ritueel bereiken. Het Sama ritueel was een actieve lichamelijke beweging; je draaide eigenlijk met uitgestrekte armen een tijd je om je as... ware ik bevindt zich in die specifieke plek die niet met de rest meebeweegt. God is daar, in die plek” (p120,121). Dat wil zeggen in het stille centrum waar het lichaam, het leven en de wereld omheen draait. Het lijkt op een actief soort meditatie om tot het stille centrum in het midden te komen.
Het sprak veel jongeren wel aan. Ze dansten provocerend op het bazaarplein en het moskeeplein en “moedigden vooral de jongeren aan om de moskeeën te verlaten, naar muziek te luisteren, poëzie te lezen en een Sama ritueel met hen te proberen... En tot afgrijzen van de traditionele imams van de stad werd een deel van de abdij ter beschikking gesteld van vrouwen... De religieuze leiders spraken over absolute godslastering en ze richtten hun pijlen opnieuw op Shams [...die] bezig was een breuk in de islam te veroorzaken” (p121,122).
https://nl.pinterest.com/pin/417075615472888120/
De ontknoping
Shams was echter niet van plan om weg te gaan. “In sommige bronnen wordt beweerd dat Shams, die nooit eerder een vrouw had gekend, zijn hart aan Kimia was verloren... Shams had tijd voor niemand, maar hij had wel tijd om Kimia een halfuurtje per dag Perzisch te leren... en verheugde zich erop dat Kimia met haar Perzische boek op hem stond te wachten... Kimia, die nu een jaar of vijftien was... ‘Wanneer Kima lachte, zag ik Gods lach. En toen ik een keer haar hand vasthield, had ik eindelijk grip op het hemelgeweld’” is een korte notitie van Shams die bewaard is gebleven en de mening ontkracht dat hij “nooit in zijn leven belangstelling voor vrouwen had getoond. Verder is er nergens een beschrijving van het verdere contact tussen Shams en Kimia te vinden” (p123).
Er zijn echter ook verhalen en geroddel dat Shams met Kimia trouwde en het bed deelde, zoals deze uitspraak van een geschiedschrijver die Shams in de mond is gelegd: “Als we met z’n tweeën in bed zijn, schittert ze, lacht ze, giechelt ze, toont ze de geheimen van het leven aan mij. Maar overdag… gedraagt ze zich slechtgehumeurd en zo bitter dat ik niet kan geloven dat ze hetzelfde meisje is, dat zo lief in mijn armen ligt” (p 124).
Walad schrijft er echter niets over. Maar in ander bronnen en geroddel “wordt beweerd dat Allaedin van woede kookte, omdat hij vond dat hij door zowel Shams als door zijn vader bedrogen was. Hij hield namelijk van Kimia en ze hadden heimelijk contact met elkaar... ook na haar huwelijk... Vijanden van Shams begonnen te roddelen over hem en zijn jonge vrouw... Op een dag komt Kimia laat thuis; het was al donker... Shams stond voor de deur op haar te wachten toen ze aan kwam rennen. Er ontstond meteen een hevige ruzie... Men hoorde harde woorden van Shams en gegil van Kimia... Hier stoppen alle bronnen iets te vermelden... De volgende dag kwam Kimia niet uit haar kamer. Ook liet ze niets van zich horen. Ze lag koud op de grond. En ze werd dezelfde dag begraven” (p124-25).
Shams trok zich verslagen terug “in de donkerte van zijn kamer”. Een week na haar overlijden werd er ’s avonds laat op zijn deur geklopt. “Een man trok een zak over zijn hoofd en klemde een arm om zijn nek, terwijl twee andere mannen hem met een mes staken... Ze dumpten zijn lichaam in een oude droge diepe waterput” (p125).
Volgens Walad, die niets schrijft over Kimia en volgens geschiedschrijvers voor de eer van zijn familie koos, kon Shams de druk niet meer aan en vertrok hij met onbekende bestemming. “Maar iedereen wist en geloofde dat Shams in Konya gedood was – behalve Rumi.” Hij schreef duizenden gedichten om zijn liefde en zijn verdriet te verwerken, “die eeuw na eeuw harten zouden veroveren” (p126,127). Het laatste gedicht voor zijn dood luidt; “Het is pijn waarvoor / geen remedie is dan / de dood.
Vannacht droomde ik van een oude wijze man. / Hij gebaarde naar mij: kom.”
Rumi bleef in Konya, ook toen het evenals Bagdad door de Mongolen werd veroverd. Hij werd achtenzestig jaar oud. Zijn graf werd een groot bedevaartsoord. Zijn oudste zoon en biograaf volgde hem op als Molana Walad. Zijn jongste zoon, die volgens geschiedschrijvers Shams omgebracht zou hebben, stierf jong. De dood van Shams is echter omkleed met onzekerheden. Er zijn ook beweringen dat hij is teruggekeerd naar Tabriz en daar begraven ligt. De goudgraveur Zarkoeb werd zijn verdere leven de vertrouweling van Rumi. De tweede vrouw van Rumi zou volgens documenten leiding hebben gegeven aan Rumi’s vrouwelijke volgers.
Over Kimia verscheen onder meer een kritisch boek van een vrouwelijke schrijfster, Het verdriet van Kimia, die Rumi neerzet als een “egoïstische, foute man die zijn stiefdochter voor zijn eigen belangen opoffert. Ze portretteert bovendien Shams als een profiteur die zowel een hand op Rumi legt als op Kimia... Rumi heeft feitelijk zijn veertien- of vijftienjarige stiefdochter Kimia aan de zestigjarige Shams gegeven” (p132). Hij komt in voorgaande biografie naar voren als een kwetsbare vader, die vaak een gespannen relatie had met zijn gezin of geen relatie als hij weg was.
https://nl.pinterest.com/pin/17662623530857578/
Commentaar: Rumi en geestverwanten
Allereerst de geromantiseerde biografie, die geldt als een kunstwerk van een romanschrijver met levensechte beschrijvingen en dialogen in verhaalvorm. Een boeiend geheel, compleet met spectaculaire ontknoping, waarbij de schrijver in het midden laat of het zo werkelijk is gegaan. Hij verwijst wel naar bronnen, waarvan alleen De notities van Walad, de oudste zoon van Rumi worden genoemd. Verder geen noten, zoals gebruikelijk bij een biografie.
Andrea Wulf schreef bijv. een goede gedocumenteerde geromantiseerde collectieve biografie over de vroege romantici, Rebelse genieën. De eerste romantici en de uitvinding van het ik met vele voetnoten (besproken in CM 129). Zo kan het ook. Dat neemt niet weg dat de biografie zeer levendig en geslaagd te noemen is. Er is overigens een verwantschap van Rumi met sommige romantische dichters met name Goethe, die zich in zijn West-östlicher Divan liet inspireren door Perzische dichters, en Novalis die eveneens geïnspireerd werd door het oosten van Egypte tot India. Evenals bij Rumi markeert een verbroken liefdesrelatie en verdwenen geliefde hun leven en werk.
Een sterk punt is dat Kader Abdolah Rumi plaatst in de Perzische traditie door de contacten met andere schrijvers en dichters die hij via zijn vader kreeg. Dit gebeurde op de vlucht van Balchie in Afghanistan naar Konya in Turkije die het leven van Rumi mede heeft gevormd. Hij brengt Rumi vooral in verband met het de mystiek-spirituele stroming van het soefisme (besproken in CM 39). Hij noemt ook de invloed van Romeinse schrijvers, waarop het pseudoniem Rumi is geïnspireerd, en vooral Plato en diens mythen en allegorieën.
De poëzie van Rumi is verwant met die van andere mystieke dichters en schrijvers. Behalve met Perzische schrijvers, vooral ook met de Mystieke lyriek uit de Indiase Middeleeuwen, zoals de titel luidt van een niet meer te achterhalen bloemlezing van Indiase mystieke dichters als Kabir (vertaald door Frederik van Eeden), Tulsi Das, Tukaram en de vrouwelijke mystica Mira Bai. De Perzische literatuur lijkt over het algemeen meer aards en zinnelijk gericht dan de Indiase, die meer spiritueel en innerlijk gericht is.
Wat betreft Nederlandse mystieke dichters werden de middeleeuwse dichteres Hadewich (‘Alle dingen sin mi te inge, ik ben zo wijd…’) en de 17e eeuwse dichter Jan Luijken behandeld bij de Nederlandse literatuur op school en ook De geestelijke bruiloft van Jan van Ruusbroeck. De 19e eeuwse dichter en classicus J.H.Leopold werd geïnspireerd door het Midden-Oosten en schreef Cheops (1914), Oostersch (1922) en zijn postuum verschenen Perzisch geïnspireerde werken (1923-1924) en Soefisch (1936). Zijn coll’ga’s P.C. Boutens en Willem de Merode vertaalden de Kwatrijnen van Omar Khayyam.
Zo zijn er ongetwijfeld meer Perzische invloeden en verwantschap te vinden in de Nederlandse literatuur. De dichter J.A. Dèrmouw, pseudoniem Advaita, werd vooral door de Indiase Advaite Vedanta en de Oepanishaden geïnspireerd en Slauerhoff door Chinese poëzie, bijv. in de bundel Yoeng Poe Tsjoen, dat ‘van geen nut’ betekent. Maar zo dwalen we af naar andere contreien.
Rumi beschouwde Sjams als zijn leermeester. Het lijkt op een soort guru in de Indiase traditie, hoewel de relatie ook egalitair lijkt omdat het leeftijdsverschil tussen Rumi en Sjams niet groot is en beide ontwikkelde personen zijn. Rumi is allang een ervaren leraar die zich naar Sjams opstelt als leerling. De Indiase guru-traditie kenmerkt zich door een relatie van toewijding, niet alleen een cognitieve band maar ook een devotionele band. De Bhagavad Gita beschrijft het aldus: “Door eervolle erkenning (eerbetoon), herhaald onderzoek en dienstbaarheid zullen de leraren die de Werkelijkheid kennen je kennis onderrichten” (IV-34). Dit vers geeft zowel een cognitief als een devotioneel aspect weer die beide worden verenigd in dienstbaarheid aan de leraar. De relatie van Rumi met Sjams heeft duidelijk een devotionele en gevoelvolle kant die meer naar voren komt dan het cognitieve aspect.
Diverse Indiase spirituele leraren die in het Westen bekendheid kregen geven uiting aan hun erkentelijkheid jegens hun leraar (guru), zoals Vivekanande, de stichter van de Ramakrishna Mission, jegens Ramakrisha, Yogananda jegens zijn leraar Sri Yoekteswar en Maharishi Mahesh Yogi jegens zijn leermeester Swami Brahmananda Saraswati. Er zijn echter ook Indiase leraren die geen guru hadden en ‘spontaan’, vanuit zichzelf verlicht werden, zoals Ramana Maharshi, en Krishnamurti. Bij hen geen eervolle erkenning jegens een leraar. Bij hen geen eervolle erkentelijkheid jegens een leraar. Zij stellen zich voor zover bekend niet op als persoonlijke guru’s, maar meer als ‘wereldleraren’ met een breder multicultureel gehoor in gradaties en relaties van nabijheid zoals bij iedereen geldt. Bij westerse intellectuelen zijn ook tal van persoonlijke relaties tussen leraren en hun studenten. Behalve bij Plato en Socrates meer recent bij Nietzsche en Wagner, Hannah Arendt en haar promotor Karl Jaspers, Albert Camus en zijn filosofiedocent Jean Grenier en de sociologen Johan Goudsblom en Norbert Elias. Maar deze relaties van geestverwantschap hebben niet de intensiteit van de relatie tusssen Rumi en Shams.
The Guru Papers. Masks of Autoritarian Power van Joel Kramer en Diana Alstatt geven een kritische studie van autoritaire spirituele relaties bij uiteenlopende religieuze en spirituele bewegingen. Er komt ook een hoofdstuk in voor over ‘Liefde en controle’ (Love and Control), dat ónder meer ingaat op de zogenaamde ‘onvoorwaardelijke liefde’ en ‘Love Addiction’.