Deel 11. Persoon en Europa In het denken van Romano Guardini (1885-1968)

Civis Mundi Digitaal #140

 

Guardini is geboren in Italië en opgegroeid in Duitsland. Deze betrokkenheid bij twee naties heeft zijn Europese burgerschap bevorderd, die ook door zijn denken vanuit het geheel is gestimuleerd. In 1923 werd hij hoogleraar in  ‘katholische Weltanschauung’ in Berlijn tot de leerstoel in 1945 door de Nazi’s werd opgeheven. Deze functie gaf hem de gelegenheid zijn denken vanuit het geheel te ontwikkelen, want zo zag hij de katholieke wereldbeschouwing. Een dergelijk denken vraagt distantie “die groot genoeg is opdat dit ‘geheel’ in het vizier kan komen; verder openheid voor het bijzondere... een gevoel voor samenhang... en tenslotte... een liefde die voor haar geheel openstaat en tegelijk een vrijheid ten opzichte van de wereld die overzicht en waardering mogelijk maakt. Dit vereist een standpunt dat ‘boven’ de wereld ligt en tegelijk een positieve houding tot de wereld heeft.” (p166) Dit laatste vindt hij bij Jezus Christus.

 

 

Een door de massa en de techniek beheerst tijdperk

Guardini’s denken sluit aan bij de eveneens katholieke filosoof Max Scheler, die verband legt tussen filosofie en het concrete leven, zoals ook de existentiefilosofie. Dat doet Guardini in zijn hoofdwerk Der Gegensatz. Versuch zu einer Philosophie des lebendig Konkreten (1927). In datzelfde jaar publiceert hij zijn Briefe vom Comersee, zijn brieven uit Como aan het Comomeer. Daarin “verkent hij het nieuwe opkomende tijdperk, dat door techniek en de massa beheerst wordt. Vanuit diverse invalshoeken (kunstmatigheid van het bestaan, abstractie, bewustheid, overzicht, beheersing, de massa, verdwijnen van het organische) tast hij de breuklijnen in de tijd af,” aldus Stefan Waanders in de hier besproken bijdrage. Guardini uit hierin zijn “bekommernis om de levende mens aan het eind van de moderniteit”. Hij ziet “de ondergang van een bepaalde vorm van menselijkheid”. (p164,167)

 

 

Pseudochristelijke heilsverwachtingen

Guardini brengt de opkomst van het nationaalsocialisme in verband met “niet gebonden... vrij zwevende religieuze energie”. Daarbij worden banden aangegaan “die een kritische grens overschreden hebben, waarmee de zelfstandigheid en de waardigheid van de mens in het geding is... Het vermogen om religieuze energie in gemeenschapsbanden en culturele creativiteit om te zetten neemt af... Politieke heersers nemen deze vrij zwevende energie voor eigen gebruik in regie.” (p169) 

Tradities vloeien weg, waardoor men ontvankelijk wordt voor “pseudochristelijk-eschatologische ideeën” en heilsverwachtingen, waarvan een politiek leider gebruik en misbruik kan maken. Tegen deze achtergrond zoekt hij een christelijke antropologie, die gestalte krijgt in Welt und Person. Versuche zur christliche Lehre vom Menschen (1939). In datzelfde jaar wordt hij door de nazi’s met vervroegd pensioen gestuurd en wordt zijn leerstoel opgeheven. (p170)

 

 

Persoon en wereld

“‘Persoon’ betekent dat ik in mijn zelf-zijn uiteindelijk van geen enkele instantie ben, maar mijzelf toebehoor.” Kenmerkend zijn bewustzijn en vrijheid, autonomie en vermogen tot initiatief. De persoon wordt door een “concrete geest bewoond” en is geschapen naar Gods evenbeeld. God is niet zozeer een ander naast de mens, “maar de oorsprong zonder meer van zijn bestaan en hem meer nabij dan hij zichzelf nabij is”. (p172,173)
Sinds de Eerste Wereldoorlog is de persoon op drift geraakt. “In de moderne tijd heeft de persoon zich autonoom verklaard... Deze autonomie werd op alle gebieden doorgevoerd... Voortaan is de mens de beslissende instantie.” Hij bepaalt de normen, niet God. Dat is een te grote opgave die hem overspannen maakt, waardoor “hij zichzelf opgeeft als persoon. Dit zichzelf opgeven van de overspannen persoon doet een vacuüm ontstaan, waar totalitaire machten naar binnen stromen... Het is een leegte die deze machten oproept... Leegte... veroorzaakt een zuigende werking... Het stemt tot nadenken dat hij deze zuigende leegte verbindt met het totalitarisme.” (p174,175).

De mens leeft in de wereld en “krijgt de verantwoordelijkheid en zorg voor de wereld”. (p175) Deze vloeit voort uit zijn autonomie. Vrijheid brengt verantwoordelijkheid met zich mee. De wereld van de moderniteit is van God los geraakt. Volgens Guardini moet de mens “leren zien dat de wereld niet alleen ‘natuur’ is, maar Gods werk...’De wereld is het aangezicht waardoor God ons aankijkt’... De wil van God... ligt in de wereld.” (p176,177) Het is aan de mensen deze te ontdekken en vorm te geven door de mogelijkheden van het bestaan te verwerkelijken. Dit omvat behalve “’wezensontwikkeling” ook de ontmoeting. “Alles hangt daarbij af van de persoon.” Een persoon heeft het vermogen om initiatief te nemen en kan een nieuwe tijd vormgeven in “een nieuwe inrichting van de samenleving en haar politieke vormgeving”. (p178,179)

“Nationalisme heeft nogal wat onheil aangericht.” Guardini ziet de maatschappelijke en politieke vormgeving in Europees verband, zoals hij onder meer schrijft in Europa und christliche Weltanschauung (1955) en Europa, Wirklichkeit und Aufgabe (1962). Het gaat hem om “een levend Europees bewustzijn” zoals dat bij hem leeft, en een “lerende houding” die openstaat voor anderen, andere naties en culturen. Dat was ook het geval bij de Romeinen, die de Griekse cultuur overnamen. (p180,181).

Guardini zoekt naar een nieuw geworteld-zijn, niet zozeer in de natie, maar vooral in Europa.

“Zijn de omvorming en het geworteld-zijn niet de urgente opgaven voor ons vandaag?” Europa is meer dan samenwerking op economisch, politiek en technisch gebied. “Boven alles is het een gezindheid.” Tevens is het een uitdaging en een oproep aan personen “om eenheid en gemeenschappelijkheid constructief met elkaar te verbinden op het niveau van de staten, opdat zij zich niet opsluiten in nationaal egoïsme.” Het gaat om “verantwoordelijkheid voor gemeenschappelijk welzijn... waarin een zo opmerkelijke verscheidenheid van het menselijke kan opbloeien”. Dat hebben wij dringend nodig om de Europese eenheid in verscheidenheid verder te verwerkelijken. (p181,183-84) Een oproep die nog steeds actueel is.