Civis Mundi Digitaal #140
“Hoe kan, en hoe moet ik handelen? Hoe kan ik een zelf worden? Dát is het doel van zijn
filosofie,” aldus Filosofie Magazine, juni 2005 na zijn overlijden. Ricœur vroeg zich vaak af hoe de mens als ethisch wezen kan fungeren en de volle verantwoordelijkheid kan nemen voor zijn daden. Hij verenigt daarbij verschillende wijsgerige tradities, zoals de fenomenologie en de hermeneutiek of interpretatieleer, die het abstracte en algemene in concrete situaties interpreteert en toepast, zoals bij ethische principes in de praktijk. Daarbij gaat het hem om “het streven naar het goede leven met en voor anderen in rechtvaardige instituties”. (p307) Dit ziet hij als het steeds terugkerende grondthema van de ethiek. De bijdrage over Ricoeur van Dries de Weer is de moeilijkste van de besproken bundel mede door de lange Franse citaten.
Interpretatie staat centraal in het werk van Ricoeur
Zijn ethische en personalistische hoofdwerk is Soimême comme un autre (Jezelf als een ander, 1990), Hij sluit aan bij onder mee Aristoteles, Kant en Hegel in een eigen synthese en interpretatie. Het gaat hem daarin om een “filosofie van de menselijke persoon als uniek en relationeel wezen.” Het betreft “de attestatie [schriftelijke getuigenis, of verklaring] van de menselijke persoon als basis voor de ethiek.” (p308)
Wat is wezenlijk voor het persoon-zijn? De persoon is zoals gezegd een relationeel, handelend wezen met een vermogen tot initiatief en engagement. “Menselijke actie is ook altijd interactie, door een directe impact op anderen, maar ook omdat ons handelen steeds ingebed is in een institutioneel kader.” Dit impliceert “een wederzijdse erkenning van het zelf als een ander en de ander als een zelf” in de interactie en communicatie. (p310)
De persoon kenmerkt zich door een gelijkblijvende identiteit, die ‘geattesteerd’ kan worden, dat wil zeggen dat deze schriftelijk verklaard kan worden. De persoon kenmerkt zich ook door “een vorm van zelfachting, die voorafgaat aan zelfrespect”. (p312) Hij legt later uit hoe dit respect verband houdt met morele normen en ethiek.
Ethiek en moraal
De persoon staat centraal in zijn ethiek, die hij onderscheidt van de moraal. Deze betreft algemene verplichtende normen, wetten en geboden omtrent goed en kwaad. “Terwijl ethiek een fundamentelere inhoud krijgt, verwijzend naar het streven naar een volwaardig leven dat aan de moraal vooraf gaat”. Want daartoe dienen die normen, wetten en verplichtingen. “Ricoeur heeft dit onderscheid nodig om uiteindelijk te kunnen aangeven hoe morele normen en plichten steunen op de voorafgaande erkenning van het persoon-zijn van elke mens.” Zij dienen de mens. “Ethiek moet worden gearticuleerd door de moraal... Normen moeten steeds teruggekoppeld worden naar het ethische streven dat erachter ligt.” (p311,312)
De personalistische ethiek van Ricoeur gaat uit van achting, respect en erkenning van jezelf en anderen
Zelfachting, zorg voor anderen
Eerdergenoemde zelfachting verbindt Ricoeur met achting en zorg voor anderen. “Elke persoon is ook onvervangbaar... als drager en ontvanger van affectie en achting. In het verlies van een geliefde leren we pas deze onvervangbaarheid kennen... In die wisselwerking tussen zelfachting en zorg komt ook de diepere, ethische betekenis van de gelijkenis tussen het zelf en de ander tot uiting... De mens wordt slechts mens in verbondenheid met anderen... Actie is altijd interactie en zelfachting is niet compleet tenzij als tegenhanger van de zorg om anderen. Onze zelfachting als menselijke persoon hangt samen met de zorg [en achting van en] voor anderen... Het is die fundamentele verbondenheid die cruciaal is in het personalistische denken.” (p314,315)
Reflecties over het rechtvaardige
Rechtvaardigheid
Naast de persoon en (de relatie met) de ander vormen rechtvaardige instituties het derde aspect van het ethische kernthema: “het streven naar het goede leven met en voor anderen in rechtvaardige instituties... De zin voor rechtvaardigheid is geïmpliceerd in het streven naar het goede leven”. (p315)
Instituties zijn volgens Ricoeur historisch gegroeide structuren van samenleven, die niet zijn te herleiden tot interpersoonlijke relaties maar er wel mee verbonden zijn. Ze hebben een meer objectief karakter, autonoom ten opzichte van personen en hun relaties.
Rechtvaardigheid heeft te maken met distributie, met eerlijk delen van kosten en baten en van rollen en taken. “Op die manier brengt Ricoeur... een zelf in verband met de concrete ander, maar ook met de anonieme ander.” (p316) Rechtvaardigheid heeft ook te maken met (zelf)respect. “Zelfrespect op het institutionele niveau draait om rechtvaardigheidsregels.” (p319) Namelijk de formalisering daarvan in rechtvaardige instituties, waarin aandacht is voor juiste verdeling en het gelijkwaardigheidsbeginsel, waarbij iedere persoon een autonome waarde en doel belichaamt.
Het autonome individu is feilbaar en heeft anderen nodig
Autonomie
Zelfrespect heeft te maken met autonomie, door Kant beschouwd als “gehoorzaamheid aan zichzelf”. Iedere autonome persoon is een doel in zichzelf. Vandaar de tweede formulering van de categorische imperatief: “handel zo dat jij het mens-zijn, zowel in eigen persoon als in de persoon van ieder ander, altijd tegelijk als doel en nooit louter als middel gebruikt.” (p318). De eerste formulering komt neer op de Gulden Regel: “handel volgens die maxime [regel, principe] waarvan je tegelijkertijd kan willen dat ze een algemene wet wordt,” die dus geldt voor iedereen.
De tweede formulering gaat uit van het mens-zijn van de persoon en de persoon van de ander. Dit mens-zijn gaat vooraf aan de autonomie en het autonome subject van Kant als drager van waarde en doel in zichzelf. Dit vloeit namelijk voort uit of gaat samen met het mens-zijn als doel in zichzelf. Het komt overeen met de menselijke waardigheid, die in andere bijdragen naar voren kwam. De plichtethiek van Kant “verwijst steeds terug naar het ethische streven naar het goede leven met en voor anderen in rechtvaardige instituties.” Dit is het eerder genoemde ethische kernthema bij Ricoeur. De persoon is niet volkomen autonoom, maar autonoom in relatie met andere autonome personen.
Het gaat erom tot praktisch handelen over te gaan. Dit leidt vaak tot dialoog en compromis
Rechtvaardigheidszin en praktische wijsheid
De ethiek krijgt vorm in de moraal als historisch en maatschappelijk gegeven, dat geïnstitutionaliseerd is in de samenleving. Naar Hegel noemt Ricoeur deze gegeven moraal Sittlichkeit, de bestaande zeden en gedragsregels, die te maken hebben met (interpretatie van) rechtvaardigheidsregels en het ethische streven naar rechtvaardigheid en rechtvaardigheidszin.
In de praktijk, de praktische wijsheid en het publieke debat worden instituties geconfronteerd met de zin voor rechtvaardigheid en met andere waarden zoals vrijheid, gelijkheid en veiligheid, die onze instituties dienen te waarborgen. Respect voor de wet en respect voor de persoon komen niet altijd overeen. Iedere persoon is niet altijd een doel op zich. De toeslagen affaire is een beschamend voorbeeld.
De praktijk wordt vaak getoetst aan de toepassing van de norm van respect of van rechtvaardigheid. Het gaat vaak om een compromis of “gulden middenweg” waarbij competente mensen bij heikele kwesties worden geconsulteerd (of commissies van dergelijke mensen worden gevormd). Dit ligt “in het verlengde van de overtuiging dat phronèsis [bezonnenheid, Aristoteles’ equivalent van praktische wijsheid] geen individuele deugd is, maar in dialoog ontstaat... Waar de praktische wijsheid op het institutionele niveau neerkomt op de bon consent van het publieke debat dat de rechtvaardigheidsregels koppelt aan de fundamentele zin voor rechtvaardigheid, komt dit dus op interpersoonlijk niveau neer op terugverwijzing van respect naar de fundamentele bekommernis om de individuele persoon.” (p326)
Dit respect en deze zorg hebben te maken met autonomie, niet met “zelfgenoegzame autonomie” maar met autonomie in relatie, die ook geldt voor anderen. Wat betreft de universele autonomie die voor iedereen geldt, gaat het om “de toepassing ervan in een concrete context”. (p328) De principes van het communicatieve handelen en de dialoog van Habermas kunnen daarbij in acht worden genomen als communicatiemoraal die overeenkomt met praktische wijsheid, bezonnenheid en kritische reflectie (zie CM 74).
“Argumentatie is daarbij niet het tegengestelde van conventie en traditie, maar de kritische instantie die opereert binnen overtuigingen, om er weloverwogen overtuigingen van te maken. Praktische wijsheid verschijnt op die manier fundamenteel als de kunst van de conversatie” en communicatie. (p 329) Zo krijgen universele ethische principes en algemene eisen gestalte in de praktijk door dialoog, communicatie en compromis.
Een boek over de personalistische filosofie van Ricoeur
De personalistische grondgedachte
Het kernthema van het ethische streven naar het goede leven met en voor anderen in rechtvaardige instituties is meer fundamenteel dan morele normen, die daarvan een noodzakelijke articulatie zijn. “De toepassing van de normen vereist een praktische wijsheid... om te komen tot een passend oordeel in een gegeven situatie.” De categorrische imperatief van Kant geeft bijv. niet altijd uitsluitsel in concrete morele dilemma’s, bleek in de bijdrage over Paul Scholten en zegt niet of Kierkegaard zijn verloving al of niet dient te verbreken.
Ricoeur verbindt Aristoteles’ bezonnenheid (phronèsis) met de bestaande moraal in termen van de Sittlichkeit van Hegel en de ethische filosofie van Kant tot een eigen synthese, die complex, genuanceerd maar ook praktisch is. Deze synthese “was geen kwestie van een snufje van de een en een lepeltje van de ander in een blender gooien. Integendeel, het was het resultaat van een zorgvuldige [interpretatie in] hermeneutisch parcours.” (p330)
De persoon is in Ricoeurs ethische filosofie fundamenteel “als iemand met een overtuiging betreffende de invulling van het ethische streven naar het goede leven met en voor de ander in rechtvaardige instituties”. Een persoon heeft een zichzelf gelijkblijvende identiteit die zichzelf handhaaft en die verantwoordelijkheid en initiatief kan nemen in het heden en de toekomst.
“De betrokkenheid op zichzelf kan nooit los gedacht worden van de betrokkenheid op de ander.” Dit brengt Ricoeur in verband met de notie van erkenning. “De wederkerige erkenning van het zelf in de ander en de ander in het zelf vormt op die manier de kern van Ricoeurs heropname van de personalistische grondgedachte dat de ethiek gebaseerd is op het feit dat de mens in de meest fundamentele zin een relationeel wezen is,” luidt de slotzin. (p332)