Civis Mundi Digitaal #141
Bespreking van Hermann Hesse, Rondom Kerstmis. Herinneringen, beschouwingen, gedichten en aquarellen. Soesterberg, Uitg. Aspekt, 2023
Hermann Hesse (1877-1972) was een Duitse schrijver en Nobelprijswinnaar (1946) voor literatuur, die in de jaren zestig weer populair werd met boeken als Siddharta, over het leven van Boeddha, Steppenwolf, Demian, Narziss en Goldmund en Reis naar het morgenland. Veel van de boeken van Hesse gaan over persoonlijke ontwikkeling en groei. Dat is te merken in het boekje Rondom Kerstmis, meteen al in het eerste nostalgische verhaal over de ontwikkeling vanaf de kindertijd, die niet alleen verworvenheden omvat, maar ook verlies van onze onschuld. Het boekje is een bloemlezing van juweeltjes opgesierd met passende aquarellen van Hesse, die meer dan 3000 afbeeldingen heeft gemaakt.
De ouders van Hesse waren vrome protestantse zendelingen. Hij heeft van hen een spirituele inborst meegekregen. Kerstmis werd ingetogen gevierd in een vrome, bijna heilige sfeer, opgeluisterd met cadeaus. De idealen uit het evangelie werden voorgelezen en door zijn ouders voorgeleefd. Kerstmis was niet slechts een sentimenteel theater, maar een oprecht beleefd ‘feest van de ziel’ zoals Hesse schijft, dat in zijn vroege jeugd een zekere betovering had, die hij verloor toen hij ouder werd.
Later hekelde hij de ontaarding van dit feest dat zo betekenisvol voor hem geweest was in zijn jeugd. Hij zag de commercialisering van Kerstmis als voorbeeld bij uitstek van "hoe het leven in het technische tijdperk ook het mooie en heilige bederft en in het tegendeel verandert... Uit de ontroerende legende van het kind in de stal van Bethlehem is een krankzinnige en stressvolle kouwe drukte geworden, die we tegenwoordig kerstmis noemen,” schrijft hij op 24 dec. 1950 aan een vriend.
Toch blijft hij het ook op latere leeftijd op zijn manier vieren door zelfgemaakte schilderijtjes, gedichten en handschriften aan vrienden cadeau te geven en zo “een stukje kindertijd terug te brengen”. Hij laat zich ook uitnodigen, maar vindt de viering vaak “te leuk, te burgerlijk, ludiek en oppervlakkig”. Onderstaande uitingen van Hesse kenmerken zich door “de weigering om alles mooier te maken”. (Nawoord, p74,75)
Onder de kerstboom
Het eerste verhaal uit 1936 met bovenstaande titel is meteen al raak. Het gaat over vervlogen tijden, toen de pater familias nog uit de bijbel voorlas voordat de kerstcadeautjes werden uitgepakt. Hesse rept over “de tegenstelling tussen de wereld en het rijk Gods, tussen natuurlijke vreugde en vrome vreugde... over de geboorte van Jezus [...in een] onreine mengeling”. Hij herinnert zich een lied met de twijfelende vraag: “is het ook een vreugde als mens geboren te zijn?” (p7,8) Het vraagteken werd weggezongen.
Daarna kwamen de cadeautjes. Het gezicht van zijn jongere broertje is hem altijd bijgebleven met een grote vertedering: “een stil stralend, licht glimlachend, van geluk en vreugde helemaal opgetogen en betoverd kindergezicht... Hans ervoer zijn cadeautafeltje als een paradijs en ik was niet alleen tot zo’n geluk niet meer in staat, maar ik voelde met trots dat ik hem ontgroeid was... tussen superioriteit en afgunst... Ik zag en wist plotseling: ik was geen kind meer, ik was ouder en verstandiger dan Hans en was ook kwaadaardiger en kouder.” (p9,10)
Naast superioriteit ervoer hij zijn “gevoel van volwassen zijn met een gevoel van verarming”. (p11) Hij was de onschuld van zijn broertje kwijt, waaraan hij enerzijds een hogere waarde toekende, maar anderzijds iets kinderlijks en primitiefs.“
“Zo had in de seconde van het wakker zijn de waarheid mij aangekeken en gemengde gevoelens opgeroepen… Ik had plotseling mijn verwelkte kindertijd in levenden lijve voor me gezien, in het gezicht van mijn broertje... De blijheid op een kindergezicht had ik gezien... iets heel moois en kostbaars. Maar ik had het verloren en misschien had ik daarmee het allerbeste, het enige werkelijk waardevolle verloren, want zalig worden immers de kinderen geprezen en tegen de volwassenen wordt gezegd, als ze het rijk van God willen: ‘Waarlijk als jullie niet worden als deze kinderen...” (p12,13)
“Ik had het geluk te zien gekregen... Het zag er wonderbaarlijk stralend en kinderlijk uit en ik was zelfs geneigd het wat kinderachtig te vinden, wat dommig.... Waarschijnlijk hadden de discipelen... ooit net zo naar de zalig geprezen kinderen gekeken... Ze wisten dat ze volwassen waren... verstandiger [...en] dat juist de volwassenheid, het verstand en de superioriteit geen geluk was en niet heilig verklaard werd en niemand in het rijk van God kon leiden.” (p13)
Daarna volgt een gedicht uit 1902/03, uit een van zijn vele dichtbundels.
Ernst Würtenberger: Hermann Hesse, 1905
Kerstavond
...Kerstmis! – Een groot heimwee schrijdt
Uit mijn borst en denkt met smart
Aan die verre stille tijd
Toen ook voor mij kerstmis kwam
Sindsdien liep ik kriskras over de aarde
Vol donkere hartstocht
als een rusteloze zwerver
Op zoek naar wijsheid, goud en geluk
Nu rust ik moe en verslagen
Aan de rand van mijn laatste weg
En in de blauwe verte ligt
Vaderland en jeugd als een droom.
Ter compensatie is het volgende gedicht uit 1906 meer bemoedigend:
December
Ook al heb je nog zoveel zorgen...
Laat gaan wat je bedrukken kan,
Rust je rijkelijk toe voor de kerstdag,
Zodat ook in jouw hart
De Heiland wonen kan.
Bij het kerstfeest
In het tweede verhaal met bovenstaande titel pakt hij het thema van het eerste verhaal weer op. “Het leven is een kwade macht, die uit het kinderland naar schuld, teleurstelling en onaantrekkelijk werk voert.” (p16) Materiële zaken krijgen de voorkeur boven het geestelijke, “het vergankelijke boven het onvergankelijke... En als jullie er moe van zijn en een honger naar licht en vreugde jullie aangrijpt, dan kunnen de meesten... dat niet uit jezelf halen, maar moeten jullie dat kopen – in het theater... in de kroeg... Het is… levenswijsheid van alle tijden dat... jacht naar bezit en macht ons van onze krachten berooft en armer laat worden... Noch macht, noch bezit... maakt gelukkig, alleen de liefde.” (p17,18)
Kerstmis
“Onze kerstmis is, afgezien van een paar echte vrome zielen, toch al heel lang een sentimentaliteit. Voor een deel is ze nog iets ergers geworden, reclameobject... zeer gewilde afzetmarkt voor kitschproducten... We doen eenmaal per jaar alsof we veel waarde hechten aan mooie gevoelens, alsof we het er graag voor over hebben het feest van onze ziel te vieren, [...Maar] kerstmis en het feest van de liefde en de kinderlijkheid is voor ons allen al lang niet meer de uitdrukking van een gevoel. Het is... surrogaat en nep nabootsing van een gevoel.” (p35)
“Of we de leer van Jezus weer opnieuw eigen maken of dat we andere vormen zoeken, dat is om het even... Er is maar één leer... één religie... één begrip geluk. Duizend vormen, duizend verkondigers... maar slechts één roep... De stem van God komt niet van de Sinaï en niet uit de bijbel, de essentie van de liefde, van de schoonheid, van de heiligheid zit niet in het christendom, niet in de klassieke oudheid... het zit in jou, in jou en mij en ieder van ons. Dit is de oude, enige, altijd gelijke leer... van het ‘hemelse rijk’, dat wij ’binnenin ons’ dragen... Ook de liefde en blijdschap, het geheimzinnige ding, dat wij ‘geluk’ noemen, is niet hier en daar, maar alleen ‘binnenin ons’.” (p37,38, 1917)
Kerstmis van toen
Toen ik een kind was, in de kersttijd,
Hoe gelukkig was ik en onverzadigbaar,
In de geur van kaarsen met het nieuwe speelgoed...
En hoewel ook ieder speeltje al gauw zijn glans verloor
en alledaags werd, iedere kerstboom
Was weer nieuw, was feest en een wonder,
ontving me weer met een tovernet.
Nu weet ik geen spelletjes meer,
Uitgedoofd is glans en lust, de lange weg
Ligt achter mij, vol gebroken speelgoed.
De scherven rinkelen, maar heimwee schildert
Met een laatste, grote tover nog
In tere kleuren: het laatste feest.
De uitgang uit de speel- en kinderwereld,
De ingang in de volgende, met groot verlangen...
Oplichten zal nog eenmaal de kinderlust,
Nog eenmaal zal de dorre kerstboom bloeien
En als een wonder stralen, dat in het donkere gat
Mijn hart met nieuw genot laat kloppen.
En de hele puinhoop van gebroken speeltjes
Zal uit het gelukzalige duister
De verre stem van mijn moeder roepen
(1925)
Etalages voor kerstmis
Kerstmis... wekt enerzijds... diepe, heilige herinneringen op uit de sprookjeswereld van de kindertijd... doorstraald van onverstoorbaar heilige symbolen: kribbe, ster, Heilandskind, aanbidding van de herders en koningen en wijzen uit het Morgenland! en anderzijds is ‘kerstmis’ een toonbeeld... van alle burgerlijke sentimentaliteiten en leugenachtigheden, aanleiding van wilde orgieën van industrie en handel, grote glanzende artiklen van warenhuizen, het ruikt naar gelakt blik, naar dennennaalden... naar oververmoeide bezorgers en postbodes, naar geremde feestelijkheid in burgerkamers onder de opgepoetste boom, naar extra bijlagen van de krant, kortom naar duizend dingen die voor mij allemaal... smakeloos zijn... en de naam van de Heiland en de herinneringen aan onze vroegste jaren vreselijk misbruiken.” (p40)
Als Hesse langs etalages loopt “zijn er temidden van deze schreeuwende... overproductie van waren maar weinig, die ik voor mijn eigen persoon begeer en alle verworvenheden van de nieuwste techniek laten me verschrikkelijk koud... Anders is het met de etalages van de boekhandelaren... Ik blijf voor een goede boekwinkel toch altijd een beetje staan en niet alleen de geestelijke markt interesseert me... maar minstens evenzeer interesseert me... een rode rug, een mooie... linnen band, een mooi geverfd perkament... Er zijn... vele vriendelijke verschijningen in de boekenwereld te ontdekken, hoewel het niveau over het geheel zeer bescheiden is.” (p42,43)
“Oogverblindend stralen de feestelijke winkels. Twee soorten winkels zijn er waarvoor ik soms blijf staan... om de door hen aangetrokken mensen te bekijken. Het zijn de winkels waar je speelgoed koopt en die, waarin elegante vrouwen... het nodige krijgen aangeboden... Er is nog een soort winkel, die... haar betovering voor mij niet heeft verloren. Het zijn de winkels met papier, met potloden, pennen, verf, aquarelkisten... houtskool. Daar blijf ik lang staan, verliefd op een collectie prachtige Parijse of Londense waterverf... Honderd vellen stevig, geschept papier, dat zou een cadeau zijn, waarmee je mij zou kunnen strikken! (p45,46, 1927) Hesse was namelijk ook schilder van kleurrijke aquarellen.
Na kerstmis
Een minder prettige aangelegenheid na het kerstfeest was voor Hesse het ruilen en terugbrengen van cadeaus die hij niet kon gebruiken. “Er was een cadeau... werkelijk feestelijk, buitengewoon en betoverend... Daaraan kon je je vergapen en verliefd op worden... Een onder glas gemonteerde prachtige exotische vlinder, het droeg de naam Urania en kwam uit Madagaskar gevlogen.” (p49)
“Ik liet me door hem betoveren... Hij was een gelijkenis van schoonheid... van geluk... van kunst. Zijn vorm was een overwinning op de dood, zijn kleurenspel een glimlach van superioriteit over de vergankelijkheid. Hij was een vertederende alom stralende glimlach, deze geprepareerde dode vlinder... Soms leek het me kinderlijk, soms oeroud en wijs... soms pijnlijk - spottend - zo glimlacht de schoonheid altijd, zo glimlachen alle vormen, waarin het leven schijnbaar tot duurzaamheid gestold is... Zo is geluk altijd en overal: een blij ogenblik, in het oplichten alweer verblekend, weggewaaid door de vleug van moeten sterven. Zo is de hoge kunst, de hoge wijsheid,... steeds en overal: wetend glimlachen over afgronden, ja zeggen tegen het leed, spel van harmonie over de eeuwige doodsstrijd van de tegenstellingen.” (p50,51)
Hij legt een verband tussen de "onvergankelijk gemaakte” vlinder, die niet tevergeefs is gestorven, een gebalsemde farao, de glans van de gestorven Christus en “de duurzaamheid van het schone... In mijn ziel speelt het lied... het spel van de eeuwigheid verder.” (p52)
Kerstmis met twee kinderverhalen
“In de kamer stapelden zich... klanken en geuren van vele, zeer vele feesten van vervlogen jaren op, zeventig en meer keren had... kerstmis me bezocht. Bij mijn vrouw... was het gevoel van het vreemde land en het verdwenen vaderland en de geborgenheid, die niet meer terugkomen nog groter dan bij mij.” (p54-55)
“Bij de herinnering aan de feesten... het luisteren naar klanken en zielsuitingen tot in de kleurige wildernis van de kindertijd... blijkt toch een aanwezig zijn van een zin... van een geheim middelpunt, waar omheen we... levenslang hebben gecirkeld... Vooral, omdat in een ontredderde, door gebrek aan gevoel verziekte en wegstervende civilisatie er immers voor de individuen en gemeenschappen... geen andere krachtbron voor het verder leven is dan de ontmoeting met datgene, wat het welzijn van ons doen en laten zin geeft.” (p55)
“Er is in ons een kern bewaard gebleven, een zin, een genade, niet van een of ander dogma van de kerken of van de wetenschappen, maar van het aanwezig zijn van een middelpunt, waar omheen ook een bedreigd en verstoord leven zich steeds opnieuw kan ordenen, een geloof aan de bereikbaarheid van God vanuit deze binnenste kern van ons wezen, aan de coïncidentie van dit centrum met de tegenwoordigheid van God. Waar het aanwezig is, kan ook het lelijke en schijnbaar zinloze worden verdragen, want voor hem is nergens verschijning en zin gescheiden, voor hem is alles zin.” (p55-56)
Vervolgens leest Hesse een brief van zijn 10-jarige kleinzoon Silver “Voor de lieve God... Hij wilde hem iets cadeau geven.” Hij vond van zijn speelgoed niets geschikt, alleen een daalder. “Die schenk ik de lieve God.” Hij ging naar een land waar hij God zou ontmoeten. ‘”Daar zal de lieven God hem zien en hem halen.” Maar daar “zag hij een oud moedertje, dat op krukken liep. Hij werd verdrietig en gaf haar de daader, en zei: Eigenlijk was hij voor de lieve God.” Veel groeten van Silver Hesse.” (p58)
Het herinnerde Hesse aan een verhaal uit 1887, dat hijzelf had geschreven op die leeftijd.
Het ging over twee zonen. “De ene was mooi en sterk, de andere klein en mismaakt, daarom verachtte de grote de kleine [..die] besloot in de wijde, wijde wereld te trekken.” Hij kwam bij de dwergen terecht. “De dwergen namen hem graag op en hij leidde een prachtig leven.”
De andere broer moest in militaire dienst, werd gewond en moest bedelen. Hij kwam zijn kreupele kleine broer tegen, maar herkende hem niet, terwijl zijn broer hem direct herkende.
De kleine broer zei: “Je hebt misschien een broer, ik geef je toestemming dat hij je helpt.”
“Toen begon de bedelaar te huilen en zei: ’Ik had ooit een broer, klein en mismaakt, zoals u, maar zo goed en vriendelijk, hij zou me zeker hebben geholpen, maar ik heb hem liefdeloos van mij afgestoten...’ Toen zei de kleine: ’ik ben toch je kleine broer, je zult geen armoede leiden, blijf bij me.’” (p59-61, 1950)
Tot slot een vroom gedicht uit 1940.
De heiland
Steeds weer wordt hij als mens geboren,
Spreekt tot vrome, spreekt tot dove oren,
Komt ons nabij en gaat dan opnieuw verloren
Steeds weer moet hij eenzaam opstaan,
De nood en hunkering van alle broeders dragen,
Steeds weer wordt hij aan het kruis geslagen
Steeds weer wil God zich laten zien,
Wil het hemelse in het dal der zonden
Wil in het vlees de geest, de eeuwige, laten stromen
Steeds weer, ook in deze dagen,
Is de Heiland onderweg, om te zegenen
Onze angsten, tranen, vragen, klachten
Met zijn stille blik te ontmoeten,
Die we toch niet durven te beantwoorden,
Omdat alleen kinderogen die verdragen.