Civis Mundi Digitaal #141
Bespreking van Roel Meijvis, De glimlach van de aarde. Het voelende denken van Albert Camus. Uitgeverij ISVW (Internationale School voor Wijsbegeerte), 2023.
Herontdekking van Camus in drie boeken
Bovengenoemd boek van schrijver, filosoof en theatermaker Meijvis is het derde boek dat dit jaar verschijnt over de Frans-Algerijnse schrijver Camus (1913-1960). Eerder verscheen het boek van Jozef Waanders, Absurditeit en revolte. Van eenzaamheid naar solidariteit in de filosofie van Albert Camus (besproken in CM 134), en Herontdekking van Albert Camus. Hij blijft inspireren van mijn hand dat deze maand verscheen. Tijdens de coronacrisis werd Camus herontdekt, met name zijn dystopische roman De pest, die zich treffend liet vergelijken met de coronapandemie.
Waanders legt evenals Meijvis de nadruk op de meest bekende romans en filosofische werken van Camus. Dat zijn het filosofische essay De mythe van Sisyphus. Een essay over het absurde, de roman De vreemdeling en het toneelstuk Caligula, die samen de cyclus van het absurde vormen. Verder het politiek-filosofische en cultuurhistorische werk De mens in opstand, de roman De pest en het toneelstuk De rechtvaardigen (Les Justes), die de cyclus van de revolte vormen. Deze werken bestrijken twee van de vier fasen, die zijn te onderscheiden in het leven en werk van Camus.
Het meer omvangrijke boek Herontdekking van Albert Camus gaat ook uitvoerig in op de eerste vooroorlogse en de laatste integrerende fase waarin minder bekende lyrische essays en andere werken toonaangevend zijn. Deze fasen gaan resp. vooraf en volgen op de tweede, de absurde fase en de derde of de verzetsfase, waarin ook het thema van de solidariteit naar voren komt, vooral in De pest, dat een overgang naar de integrerende fase inleidt.
Ter ondersteuning van de bekende werken van Camus geven Waanders en Meijvis ook aandacht aan de minder bekende lyrische essays met de titels Keer en tegenkeer, Bruiloft en De zomer. Daarnaast zijn er nog andere werken van Camus waar ze maar kort ingaan. Dat zijn twee postuum verschenen romans, De gelukkige dood en De eerste man, de novelle De val en de verhalenbundel Koninkrijk en ballingschap, die een belangrijk deel van het oeuvre van Camus vormen aan het begin en einde van zijn levensloopbaan.
Een werk van Camus dat zelden aandacht krijgt is zijn doctoraalscriptie Neoplatonisme en christelijk denken over het neoplatoonse en het gnostische denken en de filosofen Plotinus en Augustinuus. Het blijkt dat Griekse en christelijke visies zijn werk sterk hebben beïnvloed. Ook dat is een (her)ontdekking.
Waanders behandelt Camus vooral als filosoof. Meijvis heeft als schrijver en theatermaker wat meer oog voor zijn literaire en lyrische kant, zoals de gevoelvolle titel van zijn boek weergeeft. Camus komt behalve als denker ook naar voren als gevoelsmens. Hij distantieerde zich van de kwalificatie ‘filosoof’ en vond zichzelf primair een schrijver en kunstenaar, meer dan een filosoof, maar was voor alles een intens levend, voelend mens. Dat verklaart de fascinatie van zijn werk, waarin je een hartstochtelijk levend medemens ontmoet met al zijn existentiële levensvragen en dilemma’s, die voor ons invoelbaar en herkenbaar zijn en blijven.
De drie genoemde boeken over Camus vullen elkaar aan. Ze gaan over dezelfde schrijver met gezichtspunten die overeenstemmen maar ook verschillend zijn en samen een meer compleet beeld geven van een schrijver en filosoof wiens werk een grote veelzijdigheid laat zien met een hoge actualiteitswaarde. Camus werpt vragen en dilemma’s op en geeft antwoorden die ons ook in deze tijd kunnen aanspreken in onze zoektocht naar oplossingen voor actuele problemen en levensvragen.
Bijvoorbeeld de vraag naar de zin van het leven, waarmee hij de Mythe van Sisyphus begint. De vraag “of het leven wel of niet de moeite waard is om geleefd te worden.” En vervolgens de vraag wat dan het leven de moeite waard maakt, wat de zin en waarde van het leven is. De kwestie van de (on)toelaatbaarheid en legitimering van geweld, dat tegen het leven gericht is, hangt hiermee nauw samen. Het werk van Camus is door en door ethisch, zoals theoloog F.O. van Gennep in zijn proefschrift over Camus vaststelde. Deze ethische aspecten komen in genoemde werken indringend naar voren, zoals uit deze boekbespreking zal blijken. Het boek van Meijvis zal daarna worden vergeleken met de andere genoemde boeken over Camus.
Persoonlijke kennismaking
De benadering van Meijvis wordt op de achterzijde van zijn boek aangeprezen als persoonlijk en deskundig. Ook daar wordt het boek een “ontdekkingsreis genoemd van Camus’ rijke oeuvre” genoemd dat een filosofie bevat die antwoorden geeft op vragen van onze tijd. Een persoonlijke benadering brengt subjectieve interpretaties en associaties met zich mee, vanuit het leven en denken van de schrijver, die vertelt hoe hij wordt geraakt door het leven en werk van Camus en wat het hem te zeggen heeft. Dat geldt ook voor het persoonlijke voorwoord en de inleiding van Herontdekking van Albert Camus. Daarna wordt vooral Camus aan het woord gelaten. Interpretatie is onvermijdelijk, maar een schrijver die over Camus schrijft, wil vooral ook de visie van Camus weergeven en waarom deze van belang is.
De vreemdeling is het eerste boek van Camus dat Meijvis heeft gelezen, zoals bij meer mensen. Hij las het achter elkaar uit. Daarna volgen De val en De Mythe van Sisyphus. “Ik ben geraakt, meer dan eens tot tranen toe, en voel mij bekrachtigd en toegesproken als door een vriend. Maar waarom?” (p7) Camus werpt problemen en dilemma’s op, maar geeft eigenlijk geen oplossingen, veeleer een aandachtige, reflexieve levenshouding om deze onvermijdelijke problemen en polariteiten in het bestaan ‘te lijf te gaan’. Het betreft een vragende, verkennende en filosofische wijze van leven en denken. Het leven is niet logisch, maar vaak irrationeel en onbegrijpelijk. De filosofie schiet tekort om het te begrijpen. Maar toch kunnen we niet buiten een levensvisie om antwoord te geven op onze levensvragen.
Camus ontkende weliswaar een filosoof te zijn, maar biedt toch een impliciete levensfilosofie en ook een aantal levenswaarden, die het leven leefbaar en waardevol maken. Meijvis gaat in op zowel filosofische als maatschappelijke vraagstukken die verband houden met het werk van Camus. Wat houdt onze vrijheid en menselijke waardigheid in? Wat is onrecht en wat is onacceptabel en op grond waarvan komen we daartegen in verzet? Hoe geven we positieve inhoud aan het leven? Met andere woorden, wat is positieve vrijheid naast negatieve vrijheid van het ongewenste?
Camus biedt geen zekerheden, behalve een onvermijdelijk einde. We weten echter vaak wel wat we niet willen “en wanneer ons onrecht wordt aangedaan”. (p9) We zijn dan geneigd in verzet te komen en onze onvrede kenbaar te maken. Een positieve invulling van ons bestaan is vaak moeilijker dan onvrede uiten, zoals dat ook geldt in de politiek.
“Geen verhaal, geen concept, geen god of idee kan daarom ooit boven de concrete mens van vlees en bloed worden gesteld. Een mens is daarmee een wezen dat grenzen stelt en op grenzen stuit,” luidt een typering van de visie van Camus door Meijvis. (p9-10) Hij is bij geen enkel ‘isme’ in te delen, zoals ook Hans Achterhuis in zijn proefschrift over Camus stelde. Hij laat de mens onbepaald en zijn bestaan open als een vraagstuk, een raadsel, een confrontatie met het absurde, de zinloosheid, en vindt daarin zijn vrijheid, autonomie, solidariteit en medemenselijkheid. Dit zijn bij Camus kernwaarden, die de waardigheid van de mens uitmaken en ook in onze tijd hoogst relevant zijn.
https://slideplayer.fr/slide/1840458/
Jeugd en achtergrond van Camus
Het boek van Meijvis was ‘een feest van herkenning’ van persoonlijke geraaktheid door Camus en zijn levensinstelling en het appèl van zijn werk waarin levende, vragende, zoekende mensen figureren. Vaak zijn het vreemden en ontheemden, die het thuisland zoeken dat zij verloren hebben. “Hij spreekt met een stem doordrenkt van twijfel, van geraaktheid, van opwinding... over de kortstondige ogenblikken van volmaakt geluk of totale eenzaamheid die in elke vezel voelbaar zijn en die de lezer, mij althans, vervullen van een gevoel van vriendschap voor de auteur.” (p14)
Camus lijkt levend aanwezig in zijn teksten, hoewel hij weinig schrijft over zijn privéleven, behalve in zijn autobiografische laatste roman De eerste man over zijn jonge jaren. Daar begint Meijvis mee. Over de dood van zijn vader, die sneuvelde in de eerste wereldoorlog toen Camus een jaar oud was. Over zijn armoedige jeugd, die rijk aan zonlicht en eenvoudig geluk was. Over zijn ongeletterde, weinig welbespraakte moeder. Over het verhaal van de walging die zijn vader voelde bij een executie, die op Camus lijkt te zijn overgegaan in zijn weerzin tegen de doodstraf. Over de fascinatie van de zee en strand en het voetballen. Over de beslissende invloed van zijn vaderlijke onderwijzer, die zich over het vaderloze kind ontfermde en hem een weg wees in het leven door een voorbeeld te geven. Meijvis las Camus met tranen in zijn ogen. Ook anderen blijken soms tot tranen toe geroerd.
Camus werd getreiterd omdat hij het lievelingetje van de meester zou zijn en sloeg zijn tegenstander een blauw oog, waarvoor hij door de meester flink gestraft werd, ondanks diens sympathie voor hem. Maar het ergste vond Camus dat hij iemand had verwondt, “omdat het even bitter is een mens te overwinnen als erdoor te worden overwonnen.” (p19, De eerste man, p171) Hij ontdekte zo al jong zijn ethische inborst in een afkeer van geweld en een oog voor de waardigheid van medemensen.
De armoede en de natuur waren andere leermeesters voor hem. “Onderaan de maatschappelijke ladder krijgt het leven en de sterrenhemel zijn volle waarde als een zeldzaam geschenk, waar je niets voor hoeft te betalen.” (p16, Camus, Keer en tegenkeer, p50) “Zon en zee zullen gedurende zijn hele leven de dragers zijn van het vrijheidsgevoel, van het ware leven.” Het natuurgevoel van Camus kan in onze tijd van milieubewustzijn een bron van inspiratie en van intrinsieke waarde zijn en “vormde de basis van Camus’ ogenschijnlijk onuitputtelijke bron van vitaliteit en levenslust. ‘Zeker ik leefde in armoedige omstandigheden... maar aan de andere kant genoot ik toch met volle teugen. Ik voelde krachten in mij, die onuitputtelijk schenen.’” (p17, Keer en tegenkeer, p10)
Op het lyceum, waar hij dankzij zijn meester naar toe kon gaan, ontdekte hij een ander milieu en een klassenverschil in de beleving van een toenemend kloof mij zijn arme en eenvoudige achterban. In zijn bekommernis om zijn medemensen bleef hij trouw aan waar hij vandaan kwam. In de vakantie moest hij werken. Hij leerde ook de ellende van dom en geestdodend werk kennen. Zijn achtergrond en ervaringen leidden tot communistische sympathieën, die al snel verdwenen toen hij het totalitaire onderdrukkende karakter ervan aan den lijve ondervond. Hij kwam namelijk in botsing met de voorgeschreven partijlijn en vernam onthullingen over strafkampen en executies, die hem een gruwel waren. De mens in opstand is een grondig protest daartegen, een “weigering om een idee belangrijker te maken dan een concrete persoon". (p23)
Camus met zijn vriend en docent Jean Grenier
Keerpunten
Na het Lyceum vormt de diagnose van tuberculose toen hij 17 jaar was een keerpunt in zijn leven. Hij heeft zijn hele leven met deze toen ongeneeslijke ziekte gestreden en leek aanvankelijk ten dode opgeschreven. “Ik moet eerlijk tegen u zijn: ik weet dat u gaat sterven,’’ zei zijn arts. (p21, Bruiloft, p 25), Hij werd intens geconfronteerd met de eindigheid van zijn leven en de naderende dood, die in zijn werken prominent aanwezig is. Hij leerde zo de de onschatbare intrinsieke waarde van het leven an sich kennen als geen ander. Als je ter dood bent opgeschreven, besef je pas wat leven en in leven blijven voor je betekent. Het klinkt in al zijn werken door. Hij leefde met de dood voor ogen en wilde optimaal genieten in een helder bewustzijn van het eindige leven. Hij gelooft niet in God maar wel in “de heiligheid van het leven”. (p24)
Dit betekende voor hem geen hedonistisch leven, maar vooral een bewust leven, gemotiveerd door wat hij in De mens in opstand “het klare denken” noemde. Dit betekent onder meer het helder onder ogen zien van de waarde van het leven in de verbondenheid en solidariteit met anderen. Zijn ethiek is niet hedonistisch gericht op geluk en genot, maar veeleer te karakteriseren als een deugd- en plichtethiek, die hij niet formeel formuleert zoals Kant en Aristoteles, maar laat voortleven door personages in zijn boeken. “We menen rechten te hebben. Ik raakte er steeds meer van overtuigd dat we alleen maar plichten hebben,” schreef hij in een brief.” (p21)
Op het lyceum maakt hij kennis met de klassieke oudheid en het christedom, twee levenslange invloeden in zijn leven en werk. Hij krijgt volgens zijn biograaf Olivier Todd het gevoel “een Griek te zijn in een christelijke wereld”. (p24) Dit verdiept zich als hij na het lyceum filosofie studeert aan de Universiteit van Algiers. De ontmoeting met zijn filosofiedocent en levenslange vriend Jean Grenier was daar van beslissende betekenis in zijn leven, zoals zijn onderwijzer dat eerder was.
Door Grenier, die zelf een vruchtbaar schrijver was, werd Camus geïnspireerd om zelf te gaan schrijven en schrijver te worden. Zijn essays zijn verwant aan die van Grenier, evenals zijn politieke voorkeur en zijn filosofische visie. De invloed van Grenier en Sartre, waar Meijvis kort op ingaat, komt in het genoemde proefschrift van Van Gennep en in Herontdeklking van Albert Camus uitgebreid aan de orde. Als theatermaker gaat Meijvis wel uitvoerig in op de toneelstukken van Camus, die naast de essays tot zijn eerste werken behoren. Deze essays bevatten bijna al zijn latere thema’s: “zonlicht en armoede, het absurde, eenzaamheid, zelfmoord, geluk, liefde en opstand. Dat alles in prille vorm en deze thema’s zullen in zijn verdere werk worden uitgediept.” (p22)
Camus, links en collega-schrijver Malraux met pet op de locatie van de verzetskrant Combat, waar Camus hoofredacteur werd in 1944. https://nl.pinterest.com/pin/383931936961591553/
De oorlog
Aan het eind van zijn studie gaat hij bij de redactie van de krant Alger républicain werken met Pascal Pia als hoofdredacteur. Van hem leert hij geëngageerde kritische journalistiek bedrijven. Het is het begin van zijn journalistieke loopbaan, die hij in de oorlog voorzet in Parijs, waar Pia hem een baan biedt bij de krant Paris-Soir in Parijs, nadat de Algerijnse krant in de oorlog wordt opgeheven wegens censuur, waar zij zich niet aan houden.
Zijn verloofde Francine Faure laat Camus in Algerije achter, nadat zijn eerste huwelijk met de aan morfine verslaafde Simone Hié tot een breuk is gekomen. Aan het begin van de oorlog trouwt hij met Francine om daarna een jaar of drie van haar gescheiden te worden, als de geallieerden Algerije bezetten en Camus in Frankrijk achterblijft nadat Francine naar Algerije is afgereisd, waar zij werkt als wiskundelerares. Zij is ook een getalenteerd pianiste, gespecialiseerd in Bach. Het uit zijn leven gegrepen thema ballingschap is prominent aanwezig in het werk van Camus.
In 1939 begint hij aan De vreemdeling, de roman die hem beroemd zou maken na een postuum gepubliceerd voorspel: De gelukkige dood (1936-38). De vreemdeling verschijnt in 1942 samen met het filosofische essay De mythe van Sisyphus: Een essay over het absurde en staat bovenaan de bestsellerslijst van zijn uitgever Gallimard, die hem een baan als ‘lecteur’ en redacteur aanbiedt. Zijn boeken trekken de aandacht van collega-schrijver en filosoof Jean-Paul Sartre die een uitgebreide lovende recensie schrijft. Camus heeft in 1939 Sartre’s boeken De walging en De muur positief-kritisch besproken in de Alger Républicain, een krant die Sartre niet kende.
Via Pascal Pia komt Camus bij de redactie van de verzetskrant Combat, waarvan hij aan het eind van de oorlog hoofdredacteur zal worden als Pia zich terugtrekt en het tot een breuk tussen hen beiden komt. Camus vraagt Sartre om ook voor deze verzetskrant te schrijven, niet omgekeerd, zoals Meijvis doet voorkomen. (Zie de biografieën van OlivierTodd en Annie Cohen-Solal over resp. Camus en Sartre.) Combat groeit uit tot een invloedrijke linkse krant en Camus tot ‘het geweten van de natie’. Niet alleen als schrijver maar meer nog als journalist krijgt hij nationale bekendheid.
Hij schreef ook nog twee toneelstukken die tijdens de oorlog worden opgevoerd: Caligula, over de wrede Romeinse keizer, die weleens vergeleken wordt met Hitler, en Het misverstand over een ongelukkige samenloop van omstandigheden die leidt tot moord. Verder schreef hij incognoto vier Brieven aan een Duitse vriend over de oorlog en het nihilisme dat geen waarden kent, waarin het thema solidariteit wordt geïntroduceerd. In al deze werken klinken vooral de thema’s absurditeit, verzet en opstand door, die in de volgende werken De pest (1947) en De mens in opstand (1951) overgaan in solidariteit, dat een hoofdthema blijft in latere werken. In het verzet ontdekt Camus de solidariteit en het opkomen voor waarden dat ermee samengaat. Ook De pest wordt een wereldwijde bestseller, tijdens de coronacrisis opnieuw.
De oorlog was een absurde periode, waarin menselijke waarden met voeten werden getreden. Het roept de vraag op: “hoe hebben we ons hebben te gedragen in een absurd universum zonder (gegeven) waarden, zonder waarheid, zonder idee van goed en kwaad, van wat het betekent om mens te zijn.” Vragen waarop Camus ingaat in zijn werken, die een antwoord geven op het probleem van het nihilisme en het verval van waarden. “Als we nergens in geloven, als niets betekenis heeft en we geen enkele waarde kunnen bevestigen, dan is alles toegestaan," schreef hij. (p30)
Na de oorlog
De pest gaat over de oorlog maar symboliseert niet alleen de oorlog maar de precaire en rampzalige menselijke conditie, die ons bij iedere ramp confronteert met het absurde, eindige en pijnlijke bestaan. De mens in opstand is een kritiek op het communisme, dat dezelfde moorddadige uitwassen vertoonde als het nazisme. Het betekende een eind van de vriendschap met de notoire communist Sartre en een verkettering door hun linkse achterban. Camus komt alleen te staan na een heftige polemiek met Sartre.
Camus blijft geweld pertinent afwijzen, ook in de Frans-Algerijnse onafhankelijkheidsoorlog (1954-1962), die tot een verdere polarisatie tussen links en rechts leidt. Camus probeert tevergeefs te bemiddelen en tot een onhaalbaar compromis te komen, nl. een onuitgewerkte federatie van Frankrijk en Algerije, die weinigen zien zitten. “Het publiek debat biedt geen ruimte voor nuance, stelt Camus, en maakt van elke positie slechts een karikatuur die tot een simpel voor of tegen, ja of nee, wordt teruggebracht.” (p33)
Daarom doet hij er het zwijgen toe, om geen van beide extreme standpunt voor of tegen de onafhankelijkheid en het daarmee gepaard gaande geweld te voeden. Zowel zijn spreken als zijn zwijgen vallen niet in goede aarde. Men wil dat hij kiest voor een van de kampen, terwijl Camus kiest tegen geweld en voor een compromis, waarvan geen van de partijen wil weten.
Zijn stellingname tussen de partijen wordt hem nog meer kwalijk genomen als hij eind 1957 de Nobelprijs voor literatuur krijgt toegekend. Vooral als hij zegt dat hij “eerder zijn moeder zou verdedigen dan de rechtvaardigheid” (p34). Het is conform zijn visie dat concrete mensen boven abstracte principes gaan en dat rechtvaardigheid het verdedigen van concrete mensen betekent. Niet het doden van mensen en terreur uit naam van de rechtvaardigheid. Maar die nuance weigeren zijn critici te zien. Zijn Frans-Algerijnse moeder staat voor een van die mensen. Hij verwerpt evenzeer geweld tegen Arabische Algerijnen, al komen die in zijn werk minder prominent naar voren, daar hij zijn afkomst en achtergrond als Franse Algerijn moeilijk kan verloochenen, hoezeer alle Algerijnen hem ook ter harte gaan. Als journalist is hij wel degelijk ook opgekomen voor de Arabische Algerijnen en heeft hij zich kritisch uitgelaten over kolonialistische achterstelling en uitbuiting.
Jean-Paul Sartre en Simone de Beauvoir met Albert Camus
Filosofische invloeden
Naast zijn sociale achtergrond noemt Meijvis de reeds genoemde filosofische invloed van het neoplatonisme van Plotinus en de christelijke visie van Augustinus, Nietzsche en Dostojevski, die hem “door en door beïnvloed” hebben. (p35) De door Nietzsche geconstateerde dood van God “werpt de mens op zichzelf terug”. Nietzsche zoekt een alternatief individualistisch perspectief in onder meer de Übermensch. Camus zoekt het in solidariteit en medemenselijkheid en komt daarmee in de buurt van het christendom, maar zonder bovenaards perspectief. We zullen er samen wat van moeten maken op deze aarde. Hij ziet geen heil in een of andere ideologie, die telkens weer een leer, een toekomstig doel of ideaal of een heilsboodschap stelt boven het leven zelf en de concrete mensen.
Geen enkele moderne filosofie bij wie hij enigszins aansluit, houdt stand voor Camus. Ook de existentiefilosofie van Karl Jaspers, Martin Heidegger, Leo Sjestov en Gabriël Marcel niet, hoewel zijn visie daarmee verwant is. Met de joodse mystica Simone Weil lijkt hij zich later meer verwant te voelen. Hij schrijft niet over haar, maar laat wel haar werk uitgeven bij Gallimard, de notoire uitgever waar hij werkt. Iedere ‘oplossing’ voor het existentiële vraagstuk van de zin van het leven (b)lijkt tekort te schieten. De zin van het leven ligt niet in een filosofie, maar in de ervaring van het leven zelf, zoals hem duidelijk werd toen hij een vroege dood onder ogen zag. Schrijvers zoals Dostojevski, Tolstoi, Kafka, André Gide en André Malraux, zijn favoriete Franse tijdgenoot, lijken hem meer aan te spreken dan filosofen.
Het existentialisme beweert dat de existentie, de levenssituatie en wat men daarvan maakt, vooraf gaat aan de essentie, het zogenaamde ‘wezen van de mens’, dat hij volgens Sartre van zichzelf maakt en niet vooraf gegeven is. Camus gaat wel uit van een essentie, die het de moeite waard maakt om in opstand voor te komen en voor te leven. Hij laat zich slechts vaag uit over wat die waardevolle essentie is. Het blijft een raadsel of ‘enigma’, iets onuitsprekelijks dat hij niet precies wil benoemen en omgrenzen. Hij laat het open. Het heeft met vrijheid, autonomie, zelfbepaling, (zelf)bewustzijn, solidariteit en verbondenheid te maken, waarden die de moeite waard zijn om voor in opstand te komen. Toch onthult hij in zijn werk soms iets meer van deze essentie en de waarde-volle kern van de mensen, die zwijgend een antwoord geeft op de ogenschijnlijke absurditeit van ons bestaan.