Civis Mundi Digitaal #141
Bespreking van Hannah Arendt, Tussen verleden en toekomst, essay nr. 3. Uitgeverij Octavo, 2023.
Wat is autoriteit? (essay nr. 3)
Crisis
Sinds het begin van de twintigste eeuw is er een autoriteitscrisis in de moderne wereld, omdat we niet langer terug kunnen vallen op authentieke en onbetwistbare ervaringen die allen gemeen hebben. Er is een politieke crisis. Het lijkt erop dat de autoriteit van het partijenstelsel niet langer geaccepteerd werd. De diepe ernst van de crisis blijkt uit de uitbreiding tot “zulke voorpolitieke terreinen als de opvoeding van de kinderen en het onderwijs, waar autoriteit in de breedste zin altijd werd geaccepteerd als een natuurlijke noodzakelijkheid; net zo goed nodig om in de natuurlijke behoeften te voorzien – de hulpeloosheid van het kind – als vereiste omwille van een politieke noodzaak, namelijk de continuïteit van een gevestigde beschaving die alleen gewaarborgd als men de nieuwkomers-op-grond-van-geboorte leidt en begeleidt door een eerder ingerichte wereld, waarin ze als vreemden geboren worden.” (p132. Letterlijk overgenomen om de manier waarop Arendt schrijft aan te geven.]
Arendt geeft aan dat metaforen onbruikbaar geworden zijn, omdat de (autoritaire) regeringsvormen afgeleid waren van het model van de verhouding tussen volwassen en kinderen en tussen docenten en leerlingen. Op deze redenering, eigenlijk een discutabele generalisatie, is wel wat aan te merken: ze geeft te kennen dat zowel op het niveau van het gezin als in scholen, en ook tussen regeringen en burgers, hetzelfde gezagsmodel gebruikelijk was en dat dit niet meer zo is.
Arend vervolgt door te zeggen dat het antwoord op de vraag ‘wat autoriteit is’, “onmogelijk kan liggen in een definitie van de aard of het wezen van ‘autoriteit in het algemeen’. [... het is] eerder een heel specifieke vorm die gedurende een lange periode overal in de westerse wereld van kracht was.” (p132)
Het begrip ’autoriteit’
Omdat autoriteit altijd gehoorzaamheid eist, wordt ze vaak verward met macht of geweld, maar het sluit uitwendige vormen van dwang of geweld uit. Als dit gebruikt wordt heeft autoriteit gefaald. Autoriteit is onverenigbaar met overreding; het beoogt geen egalitaire orde, het berust ook niet op gezond verstand.
De rolverdeling is: een beveler en een gehoorzamer; beide partijen onderstrepen de hiërarchische verhouding waarin ze zich bevinden; beide partijen erkennen de legitimiteit en juistheid. “Van het trio traditie, religie en autoriteit [...] is autoriteit het meest stabiele element gebleken. Met het verlies van autoriteit deed echter de algemene twijfel van de moderne tijd zijn intrede in het politieke domein." (p133]
Het verlies van de traditie en religie is een politieke gebeurtenis. Het verlies van traditie en religie brengt niet het verlies van het verleden met zich mee, we zijn wel de draad kwijt geraakt die een anker (zekerheid) bood, maar niet het vermogen om een wereld te bouwen en te behouden. De dimensie van het verleden is in gevaar.
Gezag?
Arendt gebruikt niet het onderscheid tussen autoriteit en gezag, waardoor onduidelijkheid en tegenstrijdigheid ontstaat, voor mijn gevoel, terwijl ze wel het model van het (ouderlijk) ‘gezag’ gebruikt om de betekenis van ‘autoriteit’ uit te leggen, en voor een deel bedoelt.
“Gezag verwijst naar officiële of wettelijke macht, vaak geassocieerd met gezaghebbende posities zoals ouders, leraren of overheidsfunctionarissen. Het is het recht om bevelen te geven, beslissingen te nemen en regels af te dwingen. Autoriteit verwijst naar de persoonlijke of waargenomen macht die voortkomt uit kennis, expertise of respect. Het is het vermogen om anderen te beïnvloeden of te overtuigen op basis van iemands geloofwaardigheid, ervaring en reputatie.” (ChatGPT)]
Progressief en conservatief
Het is belangrijk om onderscheid te maken tussen tirannie, autoriteit en totalitarisme. De invulling van de termen is afhankelijk van de politieke kleur van de gebruiker.
Progressieven zullen de termen in het kader van het bereiken van maakbaarheid en vooruitgang definiëren (door Arendt met ‘vrijheid’ benoemd), terwijl conservatieven een proces van verval en ondergang zien die ingezet is met de opkomst van de verlichtingsideeën.
Als algemeen beeld van autoritair bestuur stelt Arendt de pyramide voor (het hiërarchiemodel). Voor de Romeinen lag de bron van dit model in het verleden (de Grieken), voor de christelijke kerk is het de invloed van de kerk zoals die zich in de middeleeuwen ontwikkelde. Conservatieven nemen een proces waar van verzwakkende autoriteit.
Het model van de tirannie behoort in strikte zin tot de egalitaire bestuursvorm; de tiran is de heerser die bestuurt ‘als één persoon tegen allen’ (die allen zijn allemaal gelijk; even machteloos); alle machts-lagen in de piramide zijn uitgewist. Het beeld wordt door de tiran uitgevent dat het allen (eigen volk) tegen de rest van de wereld is.
Zowel conservatieven als progressieven nemen een tendens van totalitarisme waar, afhankelijk van hun waardensysteem. De scheidslijn tussen autoriteit en vrijheid vervaagt [in de moderniteit], beide kampen houden zich bezig met herstel.
Functionalisering
Het belang van het maken van onderscheidingen wordt door zowel progressieven als conservatieven niet altijd ingezien (vooral in de sociale wetenschappen als ze geen oog lijken vte hebben voor functionaliseringsprocessen. Beide partijen verschillen niet in methode, gezichtspunt en benadering, “alleen qua nadruk en evaluatie.” (p143) Het ‘progressieve’ communisme lijkt, ondanks het beleden atheïsme ervan, op een nieuwe religie, die overeenstemming vertoont met oude ‘conservatieve’ religies, inclusief de hiërachische autoritaire structuur.
Het tijdperk waarin zich iets voordoet, kleurt het gebeurde. Veel wetenschappers denken het te kunnen stellen zonder te kijken naar wat de historie te vertellen heeft. Ze kijken vooral naar functies; wat dezelfde functie heeft, krijgt dezelfde benaming [volgt hetzelfde model]. Hierdoor zijn onjuiste conclusies mogelijk. Bijvoorbeeld: “als geweld dezelfde functie vervuld als autoriteit [...], dan is geweld hetzelfde als autoriteit, [... terwijl] autoriteit alles is wat mensen doet gehoorzamen.]” (p144). Arend gaat uitgebreid in op de theorieën van zowel de progressieven als de conservatieven en belicht het historische karakter van tirannieke, autoritaire en totalitaire systemen.
Plato
Ons huidige begrip van autoriteit getuigt van de invloed van het platoonse denken. Dit kan herleid worden tot een conflict tussen filosofie en politiek, maar niet tot specifieke politieke ervaringen (ervaringen vanuit de sfeer van de menselijke aangelegenheden [het politieke]). Plato betoogde dat je de filosofische sfeer niet al te serieus moest nemen. De heerschappij van de filosoof moet gerechtvaardigd worden door aan te tonen dat zijn waarheid geldig was voor de sfeer van de menselijke aangelegenheden [wat niet hetzelfde is als ‘het politieke’; ‘het politieke’ en ‘de politiek’ zijn er beide op gebaseerd]. De menselijke aangelegenheden moeten worden bekeken vanuit een filosofie die aanneemt dat de ’grotbewoners’ slechts in zoverre ze willen zien, menselijk zijn, ook al worden ze misleid door schaduwen en beelden. [Plato definieert hier ’waarheid’: de schaduw op de grotwand is misleidend, alleen als je omkijkt (via intellectuele reflectie en filosofische dialoog) zie je wat de dingen werkelijk zijn. Waarheid is gebaseerd op de aanname ‘dat het zo is’, dat wat we grotbewoners waarnemen niet ‘echt’ zien is.] Het zijn de ‘menselijke aangelegenheden’ (wat mensen doen; de relaties en de betrekkelijkheid [het op elkaar betrokken zijn]) die hun schaduw op de grotwand veroorzaken. Wat menselijk maakt, is de drang om te zien. Zien gaat boven doen.
Aristoteles
Alles begint bij verwondering. Het in staat zijn tot deze verwondering, is wat weinigen scheidt van velen. Aristoteles verwierp Plato’s ideeënleer en ook diens ideeën over de ideale staat, maar nam wel zijn onderscheid tussen een leven dat gewijd is aan de menselijke aangelegenheden over, maar ook de hiërarchie die daarin besloten ligt. Het is precies deze tweedeling tussen denken en handelen die Socrates afwees.
Aristoteles deed een poging om de politieke traditie en het begrip ’autoriteit’ te definiëren in termen van bestuurders en bestuurden. De rede heeft voor Aristoteles echter dictatoriale noch tirannieke trekken. “En er is ook geen filosoof-koning die eens en voor altijd de menselijke aangelegenheden reguleert.” (p160)
Aristoteles was volgens Arendt de eerste die voor het opstellen van regels zich beriep op ‘de natuur’ als het om het besturen van menselijke aangelegenheden ging. Hij was zich bewust van het onderscheid tussen handelen en maken.
“De polis (...) is een gemeenschap van gelijken ten behoeve van het best mogelijke leven.” (p160) Aristoteles zag het verschil tussen privé en publiek.
Heerschappij
Het doel van heerschappij is volgens Aristoteles om de mensen in hun eerste levensbehoefte te voorzien. Zo’n heerschappij kan alleen worden bereikt door anderen met geweld te dwingen. Slaven verlossen de vrije mensen van de dwang die van noodzaak uitgaat; de vrije mens, burger van de polis, ondervindt geen dwang die uitgaat van de eerste levensbehoeften, en is evenmin onderworpen aan de overheersing door anderen. Hij mag niet alleen geen slaaf zijn, hij moet slaven bezitten en over hen heersen.
“De vrijheid van het publieke domein begint nadat alles wat noodzakelijk is voor het louter in leven blijven gewaarborgd is door regel en bevel, zodat overheersing en onderwerping, bevelen en gehoorzamen, besturen en bestuurd worden de noodzakelijke voorwaarden zijn voor de vestiging van het politieke domein – precies omdat ze niet de inhoud ervan zijn.” (p162)
Het was niet de bedoeling om in het domein van de publieke aangelegenheden een soort autoriteit te brengen, maar hij kon alleen begrippen gebruiken uit de voorpolitieke sfeer: het huishouden en de slaveneconomie, wat tegenstrijdigheden opleverde. Aristoteles gebruikt de verhouding tussen ouderen en kinderen die te karakteriseren is in de term ‘opvoeden’.
“Politiek gezien kan autoriteit alleen een educatief karakter krijgen als we met de Romeinen aannemen, dat onder alle omstandigheden de voorouders van elke generatie het voorbeeld van grootsheid vertegenwoordigen.” (p163) Dit ziet Arendt louter als het verhullen van koesterde aanspraken op heerschappij.
Romeinen
Het centrale idee van de Romeinse politiek is gebaseerd op de stichting en in ere houden van de stad Rome. De stichting van Rome kon niet herhaald worden, maar wel konden de koloniën erbij betrokken worden, zodat heel Italië, en tenslotte de hele wereld, verenigd en bestuurd zou kunnen worden vanuit Rome. Het sacrale idee van de stichting is: wanneer iets eenmaal is gesticht, blijft dit geldend voor alle toekomstige generaties. Dit werd een leidend principe. “Betrokken zijn bij de politiek betekende in de allereerste plaats het in ere houden van de stichting van de stad Rome.” (p164)
Het opvallende van mensen met autoriteit is dat ze geen macht hebben. “Terwijl de macht bij het volk ligt, berust de autoriteit bij de senaat.” (p167) De senaat bestond uit ‘ouderen’ die besluiten ’bekrachtigden’ en ze adviseerden het staatshoofd, maar voerden geen macht uit. Precedenten, de daden van de voorouders, waren bindend; ‘groei’ was op het verleden gericht; traditie bewaarde het verleden. De wijsheid van de stichters werd vereerd, ze namen de plaats in van de goden bij de Grieken.
Stichting
“Nadat Constantijn de Grote een beroep had gedaan op de kerk om het tot ondergang gedoemde rijk te verzekeren van de bescherming van de ‘machtige God’, kon de kerk eindelijk de anti-politieke en anti-institutionele tendensen van het christelijke geloof te boven komen, die in de voorgaande eeuwen zoveel moeilijkheden hadden veroorzaakt en die zo duidelijk aan het licht kwamen in het Nieuwe Testament en in vroeg-christelijke geschriften, dat ze vrijwel onoverkomelijk leken.” (p170) De mensen kregen door het lidmaatschap van de kerk het gevoel van burgerschap. Net zoals Plato, door de politisering van de rede, veranderde de westerse filosofie en veranderde ook de politisering van de kerk.
Voor de Romeinen gold vanaf dit moment de drie-eenheid: religie, autoriteit en traditie. Doordat de kerk van Rome de wereldse macht invoerde, nam ze de geboorte, dood en opstanding van Christus als feit aan en tot fundament van de stichting van het Roomse rijk. De apostelen werden als getuigen van de stichting aangewezen.
Augustinus
De krachtigste vijanden in de kerk, die een vloek hadden uitgesproken over het domein van de wereldse publieke aangelegenheden, werden met succes bestreden door dem Romeinse bisschop Augustinus die stelde dat oorlogen onder bepaalde omstandigheden gerechtvaardigd waren, zoals bij zelfverdediging en verdediging van onschuldige mensen. [Is hieruit de agressieve drift van veel Amerikaanse christenen om het eigenbelang en invloed te verdedigen en uit te breiden, te verklaren?]