Civis Mundi Digitaal #144
Voorwoord
Meer dan ooit is het van belang na te denken over de gevolgen van huidig handelen voor het wel en wee van toekomstige generaties. Onze beslissingen omtrent het opofferen van de natuur, het benutten van energiebronnen en het vergroten van de materiële productie raken de welvaart van onze kinderen en kleinkinderen. Wij produceren niet alleen goederen, maar ook afval en vervuiling. En door die productie gaan delen van de natuur teloor. De onomkeerbaarheid van belangrijke natuurkundige processen beroert ook het economisch leven. Wie straks wil terugschroeven wat vandaag scheefgroeit, stuit op een muur die sinds de schepping is opgetrokken.
Het is daarom heel verstandig op verantwoorde en eenvoudige wijze een beeld te schetsen van de werking van ons westers economisch stelsel en van de grote maatschappelijke en economisch-politieke vraagstukken. Steeds komt daarbij het voortschrijden van de techniek naar voren als drijvende kracht in de samenleving, die naast verwoesting ook vernieuwing in zich bergt. Het private rendement schiet als richtsnoer voor maatschappelijk aanvaardbare oplossing vaak te kort.
Naar mijn oordeel is Jan de Boer erin geslaagd in een levendige stijl de lezer vertrouwd te maken met de ernst van de huidige situatie. De oplettende lezer onderkent sporen van de denkwijze van Marx, die leefde van 1818 tot 1883 en wiens denkbeelden van het toneel lijken verdwenen. Echter, Marx’ analyse van de werking en de dynamiek van de kapitalistische productiewijze bevat nog steeds belangrijke punten voor het begrijpen van hedendaagse economische ontwikkelingen.
Het toekomstgerichte boek van Jan de Boer wens ik gaarne in handen van veel lezers, zodat het draagvlak voor een betere besluitvorming omtrent essentiële ecologische vraagstukken wordt verbreed en verdiept.
Prof. Dr. A. Heertje.
Vooruitgang: een relatief begrip
In de menselijke geschiedenis zien we steeds weer dat belangrijke beschavingen ontstonden, veranderden en soms weer volkomen verdwenen. Desondanks koestert onze westerse wereld zich in de overtuiging, dat de menselijke geschiedenis gekenmerkt wordt door een nimmer ophoudende materiële vooruitgang. Goed, er mag dan sprake zijn van af en toe een inzinking, maar wanneer we de handen uit de mouwen steken en vooral ook ineenslaan, dan zal de toekomst er nog veel beter uitzien dan vandaan. En we leven nu al veel comfortabeler dan onze grootouders, getuige onze auto, onze telefoon, onze televisie, onze compact-disk en onze centrale verwarming.
Zo wordt er gedacht en we denken meewarig terug aan onze verre voorouders, aan die primitieve wilden die overdag voortdurend in de weer moesten zijn om maar net voldoende voedsel te hebben, waarna ze ’s avonds rillend van angst en onveiligheid in duistere grotten bescherming zochten tegen bloeddorstige sabeltandtijgers en holenberen. Ja, later toen die voedselverzamelaars en jagers leerden zaaien en oogsten en zo de landbouw werd ontdekt, kregen ze het wat beter. Ze hielden tijd over om huizen te bouwen binnen de grenzen van veilige dorpen en konden voedselvoorraden aanleggen. Het was niet langer nodig om de hele dag naar voedsel te zoeken.
Eindelijk was er tijd om ook de hersens aan het werk te zetten. En met succes! Het schrift werd uitgevonden, steden ontstonden en later: georganiseerde staten. De stoommachine werd uitgevonden en de industriële revolutie werd ingeluid. Steeds meer begeerlijke goederen werden gefabriceerd door arbeidsbesparende machines. En nieuwe, technologische wonderen dienen zich aan en liggen in het verschiet. Nog nooit in de menselijke geschiedenis hebben we het zo goed gehad en zijn we zo vrij geweest als vandaag. Een gouden toekomst blinkt aan de horizon, als de ontwapening zich doorzet, het terrorisme overwonnen is en de wetenschap een definitieve oplossing heeft gevonden voor de paar problemen, zoals de milieuvervuiling, die er nog over zijn.
Gemakshalve vergeten we dan maar, dat veel van die vooruitgang niets anders is dan het herwinnen van normen die ten tijde van onze verre voorouders, die primitieve wilden, bestonden. Volken in de steentijd leefden gezonder dan de meeste mensen die onmiddellijk na hen kwamen; in de Romeinse tijd werden meer mensen door ziekten geteisterd dan ooit tevoren en nog in de negentiende eeuw was de levensverwachting voor kinderen in de zich industrialiserende wereld niet veel hoger dan twintigduizend jaar daarvoor het geval was.
De gemiddelde levensverwachting van mensen in veel geïndustrialiseerde landen van nu is overigens alweer lager dan enige decennia geleden ondanks de vooruitgang in de medische wetenschap. Er zijn steeds meer mensen die bijvoorbeeld aan longziekten lijden door luchtvervuiling en aan hart- en vaatziekten en suikerziekte door zwaarlijvigheid veroorzaakt door een gebrek aan beweging en ongezond eten. Nieuwe ziekten met wereldwijde catastrofale gevolgen zoals Aids en nieuwe dodelijke vormen van griep, zoals ook een denkbare mutatie van de vogelgriep met een besmetting van mens naar mens, bedreigen miljoenen mensen en ontstaan door het te dicht op elkaar leven van mensen en diersoorten, door onvoldoende hygiëne en door het huidige reisgedrag.
De jagers uit de steentijd werkten korter voor hun levensonderhoud dan de landarbeiders in de Derde Wereld en de moderne fabrieksarbeiders in onze samenleving ondanks hun vakbonden. Op het gebied van recreatie, goed voedsel en esthetisch genot kenden de vroegere jagers en verzamelaars een luxe die nu alleen is weggelegd voor de rijke bovenlaag, die voor een weekeinde bos, water en “schone” lucht vijf dagen hard moet werken.
En in onze samenleving werken en sparen hele gezinnen dertig jaar lang voor een paar vierkante meter eigen gras voor hun huis: een voorrecht dat voor de gemiddelde loonarbeider niet eens is weggelegd. Wij willen graag iedere dag een stukje vlees, maar de overgrote meerderheid van de op deze aarde levende mensen is onvrijwillig vegetariër. In de steentijd genoot ieder een eiwitrijk en zetmeelarm dieet, waarbij het vlees niet uit de diepvries kwam, noch volgepompt was met antibiotica en – vaak kankerverwekkende – kleurstoffen.
Vooruitgang is op zijn minst een relatief begrip. Misschien is het beter we het woord Vooruitgang vervangen door Verandering. Immers, of onze samenleving in algemene zin op alle gebieden meer mogelijkheden biedt dan in vroeger tijden het geval was, is maar de vraag. Wel duidelijk is, dat de mogelijkheden in vergelijking met vroeger anders zijn en dat er ook geheel nieuwe mogelijkheden ontstaan zijn. Verandering betekent lang niet altijd Vooruitgang, al kunnen we op dit moment ontkennen dat wij vandaag beter af zijn dan onze grootouders, dat wetenschap en techniek de levensduur hebben verlengd en het leven van miljoenen mensen – met name in de geïndustrialiseerde wereld – hebben veraangenaamd en vergemakkelijkt. En het is duidelijk, dat wij op gebieden als die van geboorteregeling, beveiliging tegen natuurrampen, transport en communicatie zelfs de vroegere beschavingen verre hebben overtroffen. Ik zei al, dat niemand op dit moment kan ontkennen, dat onze levensstandaard hoger is dan voorheen. Maar toch zijn er steeds meer mensen die het gevoel hebben dat onze industriële samenleving voos is en dat onze kinderen en kleinkinderen steeds harder en langer zullen moeten werken om de weinige luxe die de meesten van ons genieten, te kunnen behouden.
De grote industriële hoorn des overvloeds heeft niet alleen de aarde vervuild met afvalstoffen en vergiften, zorgt niet alleen voor dramatische klimaatveranderingen, maar produceert tevens een voortdurend aantal slechter en duurder wordende goederen en diensten. Onze technologie weet kennelijk geen oplossingen voor de door haarzelf geschapen wereldwijde en steeds ernstiger wordende problemen van vrede en veiligheid, van milieuverontreiniging en van verstedelijking: het meest dure sociale proces om mensen arm en ellendig te laten blijven.
We zouden ons eens goed moeten realiseren wat het kost om stedelingen op een aanvaardbaar peil in leven te houden. Denk in dit verband eens aan al het verkeer dat moet komen en gaan om stedelingen te voeden, te kleden, te verwarmen. Denk eens aan alle noodzakelijke instellingen, diensten, en de daarbij behorende bureaucratie om stedelingen een minimaal peil van gezondheid en welzijn te bieden. En vergeet ook de kosten van het opruimen van het stedelijk afval niet. Dat is zo, hoor ik u zeggen, maar al die mensen die zich daarmee bezighouden, verdienen toch hun brood? En dat betekent toch dat de stad letterlijk en figuurlijk haar eigen kost verdient?
In die val zouden we eigenlijk niet moeten trappen. We trappen toch ook niet in diezelfde val als we zeggen: er moeten meer auto-ongelukken komen, want dat is goed voor de autofabrikanten, de garage branche, de artsen en de ziekenhuizen. Of: er moet meer milieuverontreiniging komen want dat is goed voor onze eco-industrie.
Voor de liberaal telt alleen de prijs, voor de socialist ook nog een beetje de rechtvaardige verdeling. Maar deze beide erfgenamen van de Franse filosofische stroming van de Verlichting hebben ten onrechte het oude onderscheid tussen een economie van de productie op het land en een economie van de consumptie in de steden afgeschaft. Te gemakkelijk gooien wij televisies en graan in dezelfde boekhouding, waarbij geen rekening wordt gehouden met hetgeen de aarde op kan brengen en met hetgeen onze verstedelijkte geïndustrialiseerde samenleving werkelijk kost. Zowel liberalen als socialisten gaan van de gedachte uit dat de industriële macht van de steden onbeperkte rijkdom voorbrengt. Maar naarmate de verstedelijking toeneemt, eisen we steeds meer het onmogelijke van onze aarde. En in plaats van een toename van de rijkdom begint de stedelijke, industriële gevestigde orde door haar administratieve en organisatorische kosten, door haar milieuverontreiniging en door haar hebzucht – wij leven immers in een stedelijke economie van permanente schaarste met als slagzin: ik benijd, dus ik besta - te verarmen. Anders gezegd: het lijkt erop dat wij ons arm produceren tot de dood erop volgt.
Nee, Verandering is nog geen Vooruitgang, zeker als je het mondiaal bekijkt. Bovendien dringt zich steeds sterker de vraag op, of in onze geïndustrialiseerde wereld de vooruitgang die wij ons met name de laatste honderdvijftig jaar hebben verworven, blijvend is, of misschien zelfs een punt is op een voortdurend omhooggaande lijn van materiële en geestelijke groei. Of zou het zo zijn dat onze industriële hoorn des overvloeds slechts een punt, zij het een markant punt, is op een lijn die even vaak omlaag als omhooggaat?
Een reële kijk op de menselijke geschiedenis doet op zijn minst het laatste vermoeden.
* Dit essay is geschreven in 1990 en heeft weinig of niets van zijn actualiteit verloren. Bovendien gaat het grotendeels over onze geschiedenis, waarvan we weinig lijken te hebben geleerd. Redenen om dit nogmaals te publiceren.