Deel 5: Opkomst van het kapitalisme als historisch systeem

Civis Mundi Digitaal #144


In het geweld leven wij, bewegen wij ons en zijn wij. (Variant van Handelingen van de apostelen 17:28, waar het God betreft) Waar geweld orde schept in de chaos, breekt het aan de andere kant orde af  en maakt het altijd slachtoffers. Wij zitten wat dat betreft in een onontkoombare en onvermijdelijke spiraal van geweld. Zo had de oude plattelandssamenleving een uiterst gewelddadig karakter. De wetten van bloed, eer en wraak beheersten de verhoudingen binnen en tussen de dorpsgemeenschappen.

Dit geweld stond een centrale beheersing van de samenleving in de weg. En die centrale beheersing was nodig in een tijd, waarin de stedelijke cultuur opkwam en de Europese landen in een opkomend kapitalisme als nieuw historisch systeem zich met hun handelsvloten over de hele aarde begaven.

Het traditionele plattelandssysteem waarvan het betrekkelijke evenwicht berustte op sterke, interne gewelddadigheid en daardoor een geweldig collectief verlies aan energie leed, kon zich daaraan niet aanpassen. Het slaagde er niet in de interne agressie om te buigen in een naar buiten gerichte agressie. Daarom verloor het steeds terrein aan een stedelijk model van modernisering en vooruitgang.

Die zich ontwikkelende, moderne wereld werd geleid door twee centrale krachten: de staat en de kerk, die het menselijk gedrag probeerden te normaliseren en het interne geweld uit te bannen via onder meer een éénduidig rechtssysteem. Dit beschavingsproces wordt gekenmerkt door verschijnselen als: disciplinering van het lichaam – dat is het accepteren van bovenaf opgelegde algemene waarden en normen, zelfdwang: het onderdrukken van primitieve hartstochten, monopolisering van geweld door de staat en maatschappelijke veranderingen van smaak met de daarbij behorende minachting voor culturele uitingen van andere sociale lagen in de samenleving. Interessant is overigens dat in de laatste decennia dit laatste aspect vervaagt door de gemeenschappelijke liefde voor de sport en de televisie.

Deze nieuwe stedelijke cultuur brengt solidariteit tussen de leden van de leidende klasse ter wille van het hebben en houden van de macht, legt de basis voor klassenbewustzijn en klassenstrijd later gekanaliseerd via politieke emancipatie-partijen in een parlementaire democratie. De geschiedenis leert, dat de opkomst van de burgerlijke, parlementaire democratie in het Europa van de zeventiende en achttiende eeuw een zeldzame omkering was van het proces van vrijheid naar horigheid en slavernij, dat de ontwikkeling van de staat duizenden jaren lang had gekenmerkt.

De bewering van Marx en Engels, dat elke geschiedenis de geschiedenis is van de klassenstrijd, is op zijn minst overtrokken. Alleen in de recente geschiedenis van Europa hebben de lagere klassen zich de vrijheid verworven om openlijk te kunnen strijden om de macht van de staat mee in handen te krijgen. De op de ideeën van de in Frankrijk geboren Verlichting gebaseerde parlementaire democratie als resultaat van de klassenstrijd is alleen mogelijk geweest door de luxe van overal aanwezige vruchtbare grond en de ruime beschikbaarheid van de energiebron water in Europa met als resultaat gedecentraliseerde, open samenlevingen zonder een parasitaire bureaucratie en daardoor met ruimte voor particulier initiatief, waardoor het kapitalisme in zijn ontwikkelingsfase werd gekenmerkt.

Dit bijvoorbeeld in tegenstelling tot oude rijken als China, India, Mesopotamië en Egypte, die tot ontwikkeling kwamen te midden van vlakten en dalen met een droog of halfdroog klimaat, die gevoed werden door grote rivieren. Door middel van dijken, kanalen, dammen en afwateringen werd het water geleid van de rivieren naar de velden van de boeren. Water als energievorm was de belangrijkste factor bij de landbouw. Hoe groter de rivier, des te groter waren ook de problemen van de benodigde enorme irrigatiewerkzaamheden dat door een groot centraal geleid arbeidsleger moest worden verricht. Het rekruteren, coördineren, leiden, voeden en onder dak brengen van deze brigades van arbeiders kon alleen worden uitgevoerd door kaders die gehoorzaamden aan enkele machtige leiders die de uitvoering van één gezamenlijk plan beoogden.

Hoe groter de waterbouwkundige werken, hoe groter de algemene productiviteit, en des te groter de kans dat de landbouw-bureaucratie onder leiding kwam te staan van één zeer machtige persoon aan de top: de Farao, de Groot-Mogol, de Keizer. Ondanks de waarde die de verstandige heerser aan gematigdheid en rechtvaardigheid toekende, was de bureaucratie geneigd zich te verrijken ten koste van de welvaart van de boeren, elk profijt van particulier initiatief werd onmiddellijk afgeroomd. De corruptie nam toe naarmate de dynastie langer aan de macht was. De waterbouwkundige werken werden verwaarloosd. De eigen onderdanen werden dan opstandig of legers van naburige landen profiteerden van de tweedracht en namen de macht over.

Maar de nieuwe leiders hadden, als zij de weelde wilden behouden, maar één keus: de waterbouwkundige werken herstellen en zo begon de uitbuitingsgeschiedenis opnieuw. Deze oude agrarische en despotische rijken hadden een bevolking van ongeletterde boeren die van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat moesten zwoegen voor een handvol eten. Zij waren nauwelijks beter af als hun ossen en stonden weerloos tegenover de eisen van zelfs de bureaucraat op de laagste tree van de ladder. Het feit dat dit soort samenlevingen duizenden jaren konden blijven bestaan en nog bestaan dankzij de centrale despotische macht over de energie (hier: water) – dat is langer dan enig ander staatssysteem in de geschiedenis van de mensheid – is een grimmig bewijs dat materiële en morele vooruitgang niet vanzelfsprekend is.

Wij kunnen en mogen daarom het gevaar van de huidige fase van het historisch kapitalisme – het kapitalisme van de grote bedrijven en banken – voor de democratische verworvenheden niet onderschatten. Wellicht alleen door onze methode van energieproductie te decentraliseren - door de kartels die het huidige systeem van energieproductie monopoliseren te breken en door nieuwe, gedecentraliseerde vormen van energieproductie scheppen - kunnen wij de ecologische en culturele configuratie die tot de opkomst van de politieke democratie in Europa heeft geleid, weer herstellen.

Terug nu naar de beschavingsgeschiedenis. In die zich ontwikkelende stedelijke cultuur worden met een minimum aan conflicten de economische tegenstellingen tussen de sociale lagen opgelost, wordt de vervanging der generaties redelijk harmonieus geregeld, worden de ambities gericht op de hoogste sport van de maatschappelijke ladder en wordt mee door de aardse idealen van deze stedelijke cultuur de consumptie aangewakkerd.

Dit beschavingsproces kende en kent nog voor een belangrijk deel een duidelijk vaderlijke, piramidaal opgebouwde gezagsstructuur: de bepalende rol van de vader in het gezin, de bepalende rol van het stadsbestuur, de bepalende rol van de absolute vorst later vervangen door die van de staat, en tenslotte de bepalende rol van God de Vader. Dit vond zijn weerslag in de rechtsspraak, waar ketterij en majesteitsschennis, later hoogverraad, als grootste misdaden werden beschouwd.

De hiërarchische familie- en huishoudingstructuur in vroegere historische systemen werd omgezet in een geïnstitutionaliseerd seksisme. De oorzaak hiervan was de nieuwe verdeling en waardering van productieve en niet-productieve arbeid – arbeid waar geen geld mee valt te verdienen en vooral het domein van de vrouw – als gevolg van de op grote schaal opkomende loonarbeid behorend bij het historisch kapitalisme, waartegen juist vrouwen zich massaal doch tevergeefs hebben verzet omdat zij hun economische en maatschappelijke positie daardoor sterk zagen verslechteren.

Het resultaat van dit beschavingsproces zijn sterke staten en statenstelsels die met behulp van de kerk of pseudoreligies de volksmassa’s stuurden, de interne agressie om wisten te buigen in een extern gerichte agressie met een daarbij behorend collectief vijandbeeld en voor zichzelf het monopolie op geweld wisten veilig te stellen: een noodzakelijke voorwaarde voor de ontwikkeling en verbreiding van de kapitalistische wereldeconomie. Elke oorlog draagt zo in meer of mindere mate een religieus of pseudoreligieus karakter. Het zegenen van de wapens, zinnen als “zij stierven voor God en Vaderland”, of voor “Stalin en Moedertje Rusland”, of voor “Hitler en het Duitse Rijk” getuigen daarvan.

Dit beschavingsproces zit nu, juist dankzij het enorme succes ervan, in een diep dal. Deze crisis wordt onder meer veroorzaakt door de volgende factoren, elkaar in wisselwerking versterkend. Het blijkt dat het model van vooruitgang en modernisering ook en in omvang toenemend, negatieve effecten heeft zoals verpaupering, werkloosheid, milieubederf, scheefgroei tussen arm en rijk ook op mondiaal niveau en overbevolking met de daarbij behorende migratiestromen.

De collectieve idealen zijn mede door het individualiseringsproces grotendeels verdwenen. Het “vaderlijk gezag” op alle niveaus wordt steeds minder geaccepteerd, mee doordat dit niet meer als vanzelf leidt naar de beloofde maatschappelijke en economische waardering. De kerk heeft als moraliserend instituut nauwelijks meer invloed. Zo kan bijvoorbeeld de Paus het gebruik van voorbehoedsmiddelen veroordelen, verreweg de meeste Rooms-Katholieken hebben aan dat soort verboden geen boodschap. De overheid in het algemeen dreigt (mondiaal) haar monopolypositie op geweld te verliezen aan burgers en zeker aan de georganiseerde misdaad en sinds kort aan een sterker wordend en onberekenbaar terrorisme door religieuze, met name moslimextremisten.

En ook de mondialisering van de economie verzwakt steeds meer de positie van overheden, terwijl het voorbestaan van het kapitalisme als historisch systeem juist sterke staten en statenstelsels als een verenigd Europa noodzakelijk doet zijn.

De omschakeling van productie voor primaire levensbehoeften naar productie van goederen en diensten voor de winst bracht een enorme omwenteling met zich mee. De kapitaalkrachtige burgers gingen in rendement en winst denken. De aarde werd onttoverd en grond, bomen en rivieren werden allemaal dingen in dienst van de expansie. Er werd alleen gedacht aan nieuwe investeringen voor de door winst en rente vergrote kapitalen met als gevolg nieuwe fabrieken, nieuwe markten, nieuwe afzetgebieden, nieuwe technologieën.

Meer, groter, sneller werd het parool. Iedereen kwam in dienst van deze kapitalen en dus van de eigenaars of beheerders ervan. Iedereen werd loon- of salarisafhankelijk. Verschillen in beloning zorgden voor een soort verkapte omkoperij: de loonhiërarchie, het systeem van verdeel en heers. Een kleine groep van kapitaalbezitters met hun goed gesalarieerde medewerkers gebruikt- niet bewust en nog minder te kwader trouw- het gros van de bevolking, regeert, beheerst en commandeert onder dekmantels als Algemeen Belang, Beschaving en Realisme.

Toch is het niet juist deze kapitaalbezitters af te schilderen als boosaardige uitzuigers. Er waren en zijn oprecht sociaal voelende mensen onder. Maar zij vonden en vinden kapitaal erven en vermeerderen, winst maken, elkaar beconcurreren en mensen ongelijk belonen een normale zaak. Evenals zij het oorlogvoeren omwille van afzetmarkten, grondstofgebieden en energiebronnen accepteren. Hun inkomen en positie met de daarbij verkregen verantwoordelijkheden dwingen hen tot een bedrijfseconomische instelling, waarbij het denken op de lange termijn te vaak verdrongen wordt door het denken op korte termijn. Hun kapitalen en bedrijven vormen onderdeel van een geleidelijk ontstaan en algemeen geaccepteerd patroon van concurrentie en productiedeling. Binnen dit patroon is hun manoeuvreerruimte beperkt.

Om den brode moet de bevolking wel meedoen; Geleidelijk aan is de economische organisatie van de rijke burgers door vrijwel iedereen in de praktijk aanvaard als “DE economie”. Het belang van de rijke burgerij is het Algemeen Belang geworden, haar wetenschap en techniek DE wetenschap en techniek, haar ideeën DE ideeën, haar parlementaire democratie DE democratie. En de kranten zijn natuurlijk haar kranten, haar bedrijven die haar meningen en voorstellingen van de werkelijkheid uitdragen. Bij de stadsstaten in de oudheid was het in feite niet veel anders.