Deel 5. Russische schrijvers: Toergenjev, Dostojevski en Tsjechov

Civis Mundi Digitaal #144


https://twafordizzy.wordpress.com/2022/03/31/toergenjev-mijmert-in-een-verhaal-van-negen-brieven/

 

Ivan Toergenjev als Russisch Europeaan

De eerste Russische schrijver in De uitgewiste horizon is Toergenjev (1818-1883), hetzelfde geboorte- en overlijdensjaar als bij de revolutionaire filosoof Karl Marx, die de toekomst van Rusland voor een belangrijk deel zou gaan bepalen. De revolutionair dient zich al aan in de boeken van Toergenjev, vooral in de nihilist Bazarov in Vaders en zonen (1859). Revolutie ging de gematigde Toergenjev te ver. Hij had weliswaar een afkeer van het lijfeigenschap, maar plukte er toch de rijke vruchten van en laveerde tussen conservatief en liberaal. Hij had een uitgesproken openheid naar het Westen, waar hij een groot deel van zijn leven verbleef. Hermans noemt hem een “aristocratische bohemien” en liberale maar geen radicale “criticus van de omstandigheden in zijn vaderland”, die Rusland wilde verbinden met het Westen. (p223)

Wat zijn leven betreft, was hij de zoon van grootgrondbezitters van vaders- en moederszijde. Hij wordt met harde hand door zijn moeder opgevoed, die stokslagen niet schuwt, die zij ook de lijfeigenen toedient. Ivan speelt met de kinderen van lijfeigenen en heeft later kortstondige verhoudingen met boerenmeisjes en krijgt een kind van een van hen. Hij studeert in St-Petersburg en vanaf 1838 in Berlijn, waar hij westers georiënteerd raakt en de geest van de Romantiek hem in de greep krijgt. De liefde voor Hegel deelt hij met studievriend Bakoenin, de latere radicale anarchist. Goethe en Feuerbach vormen ook zijn inspiratiebronnen.

In 1843 raakt hij in Sint-Petersburg de ban van de Frans-Spaanse operazangeres Pauline Viardot-García, van wie hij zijn verdere leven idolaat blijft. Hij sluit vriendschap met haar man en verblijft een groot deel van zijn verdere leven in hun gezelschap. Zij leven heeft alleen zin in haar directe omgeving. Daardoor reist hij haar vaak achterna op haar tournees en heeft hij geen vaste verblijfplaats. Het is niet duidelijk of hun relatie seksueel werd, ook al aanbidt hij haar zijn hele verdere leven.

Pauline “is zijn verpersoonlijking van het ideale,” van het onsterfelijke schone en het hemelse waarin hij gelooft. (p230) Hij kan het aardse niet ontstijgen, maar wel proberen om het hemelse te beschrijven. Daarvoor is hij niet genoeg een dichter, maar hij blijkt wel een getalenteerd romanschrijver. Don Quichot is zijn ideaalfiguur wat betreft diens toewijding aan zijn onwankelbare ideaal. Bij Toergenjev belichaamt Pauline zijn ideaal in een onmogelijke liefde voor het onbereikbare. Het zoeken naar de waarheid van Don Quichot is voor Toergenjev het streven naar intellectuele eerlijkheid en vrij te zijn van vooroordelen en dwang door een sociaal of politiek systeem. Zijn toewijding staat soms op gespannen voet met zijn vrijheidsverlangen.

 

Revolutie, de overtollige mens.

Aan het begin van de revolutie in 1848 reist Toergenjev naar Parijs om de revolutie mee te maken en te observeren. Zijn eerste grote roman Roedin gaat over een gelijknamige revolutionair die in Parijs op de barricaden sneuvelt. Vlak daarvoor had hij tegen een vriend gezegd: “Ik verdien geen toevluchtsoord, ik heb mijn leven verknoeid en het denken niet naar behoren gediend.” Hij is een voorbeeld van “de overtollige mens”, die Toergenjev beschrijft in Dagboek van een overtollige mens, iemand die geen functie heeft en niets toe te voegen heeft in de samenleving. “Een twijfelaar... die alles ter discussie stelt.” Een soort Hamlet. “Hamlet en Don Quichot staan bij Toergenjev voor twee basisrichtingen van de menselijke geest: zelfzucht en idealisme.“ Hij heeft “een voorkeur voor diepbezielde leiders”. (p234,235)

 

 

https://dekluizenaar.mimesis.nl/?p=17691 Slavofielen zijn geneigd het Russische volk te verheerlijken. De maaiers (detail) uit 1887 door Grigori Grigorjewitsch Mjassojedow (1834–1911) In 1861 werd door tsaar Alexander II het lijfeigenschap afgeschaft. De bevrijding van de lijfeigenen die tot dan toe slaven waren geweest, zette de Russische maatschappij op z’n kop. Vaders en Zonen speelt zich af in de zomer van 1859.

 

Revolutionairen, gematigden en slavofielen

Vaders en zonen (1862) gaat over een generatieconflict van radicale wilde Russische zonen met de oudere generatie van “nutteloze romantici”. Het komt hem op kritiek te staan vanuit beide generaties, die zich tekort gedaan voelen door zijn typeringen. De roman beeldt de generatiewisseling uit die in Rusland daadwerkelijk plaatsvindt met als katalysator de afschaffing van het lijfeigenschap in 1861. Radicale revolutionairen à la Bakoenin willen de situatie benutten voor een volksopstand, terwijl het ongeletterde passieve volk daar absoluut niet rijp voor is. Zij botsen met gematigde revolutionairen à la Herzen, met westers georiënteerde liberalen en met Russisch georiënteerde slavofiele populisten, die de collectieve waarden van de traditionele volksgemeenschap ophemelen, “waarbinnen de enkeling zich deemoedig aan het gezamenlijk belang onderwerpt”. (p237)

“Toergenjev staat met één been in de wereld van de liberale, hervormingsgezinde landadel... maar associeert zich ook met het gematigd revolutionaire gedachtegoed van hen die via geleidelijke maatregelen Rusland willen transformeren van een feodale naar een democratische maatschappij... Hij waarschuwt regelmatig voor de lage ontwikkeling en het diepe conservatisme van de boeren... Pas na een aanzienlijke periode van scholing zal het volk in staat zijn de hen toebedachte nieuwe sociale en politieke rollen te vervullen... Het is zijn realistische inschatting die hem tot ‘gradualist’ maakt.” (p237)

 

Nihilisme

In Vaders en zonen staat de confrontatie tussen de nihilist Bazarov met de oudere gematigde Pavel centraal. ”Een nihilist is iemand die voor geen enkele autoriteit buigt, die geen enkel principe voor waar aanneemt,” zo beschrijft zoon Arkadi zijn vriend Bazarov, die dit beaamt. Hij “erkent alleen wat wetenschappelijk bewezen of hem anderszins als nuttig voorkomt. Oom Pavel is “de man van ‘de oude stempel’, voor wie principes... onmisbaar zijn. Met Schiller en Goethe kon hij nog leven... maar ‘tegenwoordig zijn het allemaal scheikundigen, materialisten... Bazarov reageert hierop met een van zijn meest provocerende uitspraken: ‘Een behoorlijk scheikundige is twintig keer nuttiger dan welke dichter dan ook.’” Hij beveelt het boek Kraft und Stoff van Ludwig Büchner aan en verwerpt kunst en literatuur als onnuttig, evenals romantiek en liefde. Hij gelooft in “het afbreken van alles wat in de weg staat voor tastbare verbeteringen die het volk echt zullen helpen”. (p238,239)

“Hij raakt echter ontregeld wanneer hij de aantrekkelijke jonge weduwe Anna Olintsov ontmoet... Hij vindt haar... onweerstaanbaar aantrekkelijk.” De toenadering tot de trotse onafhankelijke weduwe, die aan hem gewaagd is, verloopt echter ongemakkelijk. De zelfverzekerde Bazarow voelt dat zij hem geleidelijk meer in haar macht krijgt en kan zijn gevoelens niet langer ontkennen. En “zij bewondert in hem de man ‘die de moed heeft om nergens in te geloven’.” (p239)

Na de nodige verwikkelingen overleeft Bazarow een duel met Pavel en sterft hij aan een verwaarloosde infectie, die hij heeft opgelopen door een geïnfecteerd ontleedmes, een symbool voor zijn nietsontziende ontledingen en analyses.

Toergenjev omschrijft Bazarov als “de nieuwe mens” voorbij het dilemma van Hamlet en Don Quichot. “Hij laat zich, via de ontledende objectivering van de wetenschap, leiden door een positief waarheidsbegrip... Bazarov is een avant-gardist, een vooruitgestuurde strijder in deze nieuwe ontwikkeling, ‘tot de ondergang gedoemd omdat hij pas in het voorportaal van de toekomst staat’... ‘Het nieuwe ligt nog niet in zijn bereik... er is nog teveel in de ‘oude’ wereld dat eerst moet worden afgebroken en opgeruimd. Met zijn nihilisme wil hij alles wat in zijn ogen ballast is ontmythologiseren om het vervolgens naar de schroothoop verwijzen.” (p239,240)

“De overgang van de ‘vaders’ naar de ‘zonen’ is een afscheid van de oude, romantische en idealistische generatie, waartoe Toegenjev als landheer, dichter, hegeliaans humanist en mateloos idealiserende bewonderaar van Pauline ook zelf behoorde... Bazarov voert Toergenjev langs de afgrond van zijn eigen realisme... dat hem gevoelig maakt voor... de Duitse natuurwetenschap en haar fysiologisch wereldbeeld... Büchner benadrukt dat er geen geest bestaat zonder (hersen)materie en dat ‘de vrije wil’ een illusie is omdat ieder menselijk han- delen het resultaat is van het samenspel is van materiële invloeden... De geldende moraal, geldt als willekeur.” 

Een ander thema is de tegenstelling tussen natuur en cultuur, die “een beschermende mantel van waarden creëert, om zo de natuur in de mens te temmen.” (p241) Het wetenschappelijk reductionisme is een aanval op de cultuur ten gunste van het vrije spel van de natuurkrachten, die Bazarov fataal zijn geworden door de besmetting met zijn eigen ontleedmes.

 

 

Eindeloze discussies tussen twee generaties

 

Europese beginselen

De polemiek met Toergenjevs geradicaliseerde vriend Herzen gaat over Europese waarden, die Herzen verwerpt als te bourgeois, kleingeestig, commercieel, individualistische en egoïstisch. Rusland daarentegen vertegenwoordigt zuivere en krachtige waarden als “onbaatzuchtigheid, voorrang voor het gemeenschappelijke, liefde voor verbinding en eenheid”. (p244) Toergenjev ziet Europa èn Rusland als representanten van dezelfde cultuur. Hij idealiseert het Russische volk niet, dat hij ziet als volgzaam en behoudzuchtig met weinig behoefte aan vrijheid. Hij wil leren van de Europese modernisering en toont zich hier een realist. Het gaat hem meer om “de algemeen menselijke beschaving”, die voor Rusland en het Westen kan gelden. (p246)

“Soms valt hij ten prooi aan neerslachtigheid en ziet hij de nietigheid en futiliteit van de menselijke inspanningen. Hij voelt zich “een naamloze kunstenaar [die] in het avondrood van een steile berghelling afdaalt.” Maar waarheen? “De ene wolk lijkt de andere na te jagen in een onophoudelijk spel van stijgen en dalen... ‘Opeens leek alles hem rook, alles, zijn eigen leven, het Russisch leven – al het menselijke... Alles is rook en stoom... Alles lijkt onophoudelijk te veranderen... maar in wezen blijft alles hetzelfde, alles haast zich voort, snelt ergens heen – en alles verdwijnt spoorloos, zonder iets te hebben bereikt,’” schrijft hij in zijn volgende roman Rook uit 1867. (p147,149,150)

“In de vele geschriften van Toergenjev is er, als ondertoon, een bijzonder soort heimwee voelbaar, een heimwee dat de Europese beschaving, haar waarden en beginselen betreft. Toergenjev lijkt, ondanks zijn geloof in de mogelijkheid van vooruitgang, te beseffen dat de Europese cultuur, die zijn grote liefde is, vooral het verleden toebehoort... een glorietijd die er niet meer is... Toergenjev voelt hoe kwetsbaar de beschermende vernislaag van de beschaving – van Europa en de hele mensheid is.” (p253-54)

 

 

Dostojevski’s geloof in Rusland en verwerping van Europa

Hoewel de slavofiele Dostojevski (1821-1881) veel Europese literatuur heeft ingedronken en wist te waarderen - vooral De vroege Duitse Romantiek (Schiller, Goethe, Schelling) en de Franse literatuur van Victor Hugo en Balzac, van wie hij Egénie Grandet vertaalde - “groeit met de jaren zijn afkeer van de Europagezinde ‘westerlingen’.” Zijn stad Sint-Petersburg is vergeven met westers gezinde intellectuelen, die aan abstracte denkbeelden lijden als grootstedelijke ‘hersenmensen’. (p255) Hoewel hij in Moskou is geboren als zoon van een medisch directeur van een ziekenhuis, woont hij vanaf zijn vijftiende met buitenlandse onderbrekingen tot zijn dood in Sint-Petersburg.

Hij reist in 1862 op veertigjarige leeftijd voor het eerst naar Europa om er te gaan gokken en zijn epilepsie te laten behandelen. Hij is namelijk epilepticus en gokverslaafd. Zijn tweede verblijf in Europa met zijn tweede vrouw Anna duurt van 1867 tot 1871. “Zo onttrekt hij zich aan zijn Russische schuldeisers, tegelijkertijd hopend dat hij aan de goktafel een fortuin zal winnen.” Maar hij komt met zijn hoogzwangere vrouw en dochtertje nog berooider terug dan hij was gekomen met geleend geld voor de treinreis. (p255,256)

Hij had zijn vrouw in 1866 ontmoet toen hij haar als stenografe aantrok om het manuscript van De speler op tijd af te krijgen. Zij was volgens Dostojevski “gezegend met ‘een liefhebbend hart’ [...en] hij  vertelt haar met steeds meer openheid over zijn leven en zijn problemen... Vier maanden later staat ze met hem... voor het altaar… weer twee maanden later... vertrekt het paar naar Europa.” (p257) Daar schrijft hij De idioot en begint hij aan Duivels, ook bekend als Demonen en Boze geesten. Misdaad en straf alias Schuld en boete had hij al tussen 1862 en 1866 geschreven als feuilleton en er succes mee geoogst.

https://www.dbnl.org/tekst/_maa003198101_01/_maa003198101_01_0005.phpzzMaastaf 29 over Dostojevski’s verzet tegen de Verlichting. Het gigantische kristallen paleis in Londen waar de wereldtentoonstelling werd gehouden

om de moderne verworvenheden tentoon te stellen

 

Kritiek op Europa

Naar aanleiding van zijn eerste Europa-reis schrijft hij zijn Winterse opmerkingen, waarin Europa er van langs krijgt. Zijn tirade tegen Europa’s modernisme is gericht aan progressief-liberale en nihilistisch-radicale ‘westerlingen’ in Leningrad. “Het Europese toverland met zijn wetenschap, zijn kunst, zijn ‘burgerzin en mensenrechten” haalt hij onderuit als een pro-westerse socialistische utopie van landgenoten. (p258)

Frankrijk wordt bij hem “het summum van burgerlijkheid... Welvaart  is de kern van hun bestaan [van de bourgeoisie]. ‘Een fortuin bij elkaar sparen en zoveel mogelijk goederen bezitten is de voornaamste codex van moraliteit geworden’... Dit is hun manier om Baäl te aanbidden... en de enige route die ze kennen naar zelfrespect... Kapitaalbezit is de hoogste deugd, een burgerlijk leven gewijd aan geld verdienen en goederen  verwerven is... een edel, moreel hoogstaand bestaan.” (p259-60)

In Londen valt hem het individualisme in “de stad van de massa, (de ‘lugubere menigte’) en de zielloze massamens” het meest op. Daarnaast het contrast tussen de arbeiders, ‘”’de paria’s der samenleving” en de meer welvarende hogere en middenklassen in de Britse standenmaatschappij. (p260,261) Hij voelt de seculiere kracht van het massagedrag. In ”het kristalpaleis” van het wereldkapitalisme met zijn moderne verworvenheden aanschouwt hij hoe “arrogant’ en aanmatigend de menselijke geest is... zo hoogmoedig overtuigd van de zegevierende finaliteit van het maaksel van [zijn] geest’.” De ‘hongerige zielen’ van de bezoekers moeten moeite doen om niet voor Baäl te buigen en de materie niet voor ideaal aan te zien bij al die imposante producten. (p262)

Dostojevski kijkt vanuit een religieuze visie, die de hyper individualistische massaburgers kwijtraken in hun “utopie van rationalistische planning... en materiële veraangenaming.” Volgens hem zijn mensen niet primair rationeel en dient het eigenbelang niet vanzelf het collectieve belang. “Het westers individualisme, met zijn eenzijdige nadruk op het zelfbeschikkingsrecht van het eigen ‘ik’, ondermijnt juist het gemeenschapsgevoel... Hij [voor]ziet een ‘bankroet’ van de rede”... Ondanks dit demasqué is het rationalisme nog wel sterk genoeg om het traditionele houvast van het religieuze geloof te ondermijnen.” Maar niet in staat “om het bestaan een hogere zin te geven”. Men omarmt de idolen van de technologie en ‘social engineering’. Talloze regelingen vervangen de moraal. Nut is de hoogste deugd. Hij voorziet “immense rampen” als gevolg van de strijd tussen liberalisme en revolutionair socialisme en tussen naties onderling. (p263)

Vroegere ridderlijke  en aristocratische waardigheid en idealen zijn gekelderd in kleinburgerlijkheid, “waarin de ‘kleurloze’ koopman het prototype is... De ‘vulgaire kant’... heeft de overhand gekregen: de boekhoudersmentaliteit... Hij verafschuwt het ‘allegaartje’ van principes en geloofsovertuigingen... ‘het Evangelie en [het utilitarisme] van Bentham, boekhouden en Jean-Jacques Rousseau’... Een echt geloof kent men niet meer, alleen de dictaten van het geld... de berekening, de schone schijn… de show.” (p264,265) Zijn uitspraken, die hij deelt met Herzen en andere slavofielen, zijn generaliserend, overtrokken en uitsluitend negatief. Maar toch. En wat te zeggen van het lijfeigenschap en grootgrondbezit in Rusland?

 

 

Gokverslaving in De speler

Ook in De speler, wellicht zijn meest autobiografische roman, stuiten we op clichébeelden van Europeanen de gefingeerde gokstad Roulettenburg. Russen vindt Dostojevski ’poëtisch’ en Europeanen ‘prozaïsch’. De hoofdpersoon van De speler heeft als Rus “een fatale fascinatie voor de grillen van het lot”. Het maakt het leven spannend met steeds heftiger sensaties naarmate er meer op het spel staat. Vandaar de verslaving, niet alleen aan het gokken maar vooral aan het grillige lot. Tot zover zijn psychologie van de fatale gokverslaving. De hoofdpersonen in De speler gaan roemloos ten onder. 

Opmerkelijk is dat Cor Hermans alleen de meest ziekelijke werken van Dostojevski bespreekt, behalve De speler, ook de Aantekeningen uit het dodenhuis (1860-1862), Ondergrondse notities (1864) en Demonen, hier Duivels genoemd. Niet zijn meest bekende werken Misdaad en straf ofwel Schuld en boete, De idioot en De gebroeders Karamazov, zijn laatste en beroemdste werk. Het geeft een eenzijdig en decadent beeld van Dostojevski. Het past in De uitgewiste horizon waarvan decadentie en verval het hoofdthema is. 

 

https://historianet.nl/maatschappij/geschiedenis-van-rusland/dostojevski-overleefde-zijn-eigen-executie

Een van de meest ingrijpende ervaringen uit zijn leven

Het ondergrondse

Dostojevski heeft vier jaar doorgebracht tussen misdadigers aan de onderkant van de samenleving, nadat hij werd veroordeeld tot dwangarbeid in Siberië wegens betrokkenheid bij een verdachte christelijk-socialistische beweging. Eerst kreeg hij de doodstraf, maar op het laatste moment werd hem gratie verleend, toen hij oog in oog stond met de dood. Een moment van “pure exaltatie: hij ervaart een sterke opleving van zijn geestelijke krachten en zal later zeggen dat hij zich niet eerder zo gelukkig had gevoeld als toen hij wist dat hij verder leven kon. Nooit had hij de betekenis van het leven zelf, als allerhoogste waarde zo sterk gerealiseerd.” (p273)

Zijn geloof in de christelijke naastenliefde en het Russische volk werd in die vier loodzware jaren versterkt. Er vormt zich bij hem een menslievend conservatisme. Hij ontdekt blanke pitten in ruwe bolsters, “krijgt oog voor de diepe diversiteit van wat op het eerste gezicht één zwerm lijkt van mensen van laag allooi. Sommige gevangenen hebben een verrassend sterk karakter, een enkeling blijkt leergierig, anderen hebben een redelijk zuiver gevoel voor rechtvaardigheid, of zijn... slechts door armoe getekend, maar niet inherent slecht... later zal hij aan deze barre kampjaren een omwenteling in zijn opvattingen toeschrijven. Zijn mensbeeld... wordt gekenmerkt door een grote karakterologische gelaagdheid - van hoog tot laag, van goed tot kwaad, maar veelal aan gene zijde van goed en kwaad.... Steeds weer toont hij zich verrast door de enorme  onbekende reserves aan extra kracht, vooral geestelijk.” (p274) Maar hij krijgt er ook epileptische aanvallen.

Zijn Aantekeningen uit het dodenhuis vormen de neerslag van zijn kampervaringen. Zijn Ondergrondse notities gaan over een naamloze Ondergrondse Man, een geïsoleerd levende lage “ambtenaar van de achtste rang”, die een “smerige rotkamer” bewoont aan de rand van Sint-Petersburg. “Hij is de gevangene van zijn gedachten die steeds weer op paradoxen uitlopen.” Hij lijdt aan “zelfhaat, zelfoverschatting en morele richtingloosheid”. In  hoeverre hij de opvattingen van Dostojevski vertolkt is niet duidelijk, maar daarvoor zijn ze eigenlijk te uiteenlopende en tegenstrijdig. (p275)

Ook wat ‘het ondergrondse’ is, wordt niet helemaal duidelijk. Het heeft te maken met “een maatschappij die geen zinvol kader geeft... geen leefregels... maar ‘onaffe mensen’, onvolgroeide persoonlijkheden.” Het heeft wellicht ook te maken met de onderkant van de samenleving en daar nog onder. Het gaat misschien meer om het verborgene, het onbewuste, ‘subliminale’ in de mensen en de maatschappij. Hij spreekt ook van “de Russische meerderheid” waarvan hij de misvormde en tragische kenmerken heeft blootgelegd...”het tragische van de ondergrondse, dat bestaat uit lijden, zelfkwelling, het besef van een beter leven gekoppeld aan de onmogelijkheid het te bereiken.” Hij werd de “dichter van het ondergrondse” genoemd. (p176)

De Ondergrondse Man zou dan een representant zijn van de vergeten ongetalenteerde grijze meerderheid van machteloze ‘muismensen’, die leven in een richtingloze, bodemloze samenleving zonder moreel fundament. Dit zou verergerd worden onder invloed van het Westen en de invloeden van sociaal-politieke modernisering in de richting van een goed georganiseerde industriële maatschappij, die materiële overvloed belooft als mensen berekenend leven.

Mensen zijn echter volgens de Ondergrondse Man en Dostojevski geen redelijke wezens, maar “fundamenteel onberekenbaar... tegendraads en zelfzuchtig”. Ze maken irrationele keuzes, die hun eigenbelang schaden. Bovendien lijden ze aan morele en “spirituele desoriëntatie”. “Dat voedt de wrok – de frustratie die voortkomt uit ontankering.” ??(p277)

Uiteindelijk is de uitweg voor de Ondergrondse Man ten einde raad de onderwerping aan de bevoogding van het orthodoxe christendom zich en het tsaristische gezag en het opgeven van zijn pijnlijke vrijheid en de opdracht zichzelf te vormen tot een authentiek persoon. Zou dit ook de uitweg zijn van Dostojevski, die in het gebrek aan bindende gemeenschappelijke morele principes de dreiging ziet van de moderne tijd? 

 

 

Duivels

In 1872 voltooit Dostojevski zijn roman Duivels (Demonen of Boze geesten) over de menselijke bezetenheid. Hoofdpersonen zijn de niets ontziende terrorist Verkhovenski, gemodelleerd naar de nihilistische revolutionair Nesjajev, die de “genadeloze vernietiging” van sociale instituties nastreeft en tegenstanders uit de weg ruimt. En verder bovenal de mysterieuze Stavrogin, een morele nihilist en atheïst, die zich volkomen vrij voelt “om te doen en te laten wat zijn eigen wil hem ingeeft”, zonder zich te bekommeren om onderscheid in goed en kwaad. “Om deze despotische wil wordt hij door anderen, zoals Verkhovenski, hevig bewonderd... Stavrogin verwerpt elke vorm van afhankelijkheid tegenover een ‘schepper’... Hij is de antichrist... Christus’ tegenspeler... de valse profeet... een valse Christus.” Hij wil zichzelf op de toon van God en Christus plaatsen. (p282,283, zie hierover CM 140)

Het boek is geïnspireerd op de Apocalyps, waar deze schrijft over “de heerschappij van het beest” (13,1) Dostojevski meent dat actuele ontwikkelingen corresponderen met wat in de bijbel is voorzien en ziet in het revolutionaire socialisme het begin van de apocalyptische tijd in Rusland onder leiding van satanische figuren, die godgelijkende autonomie nastreven. Ze gaan kil en berekenend te werk en laten zich leiden door hun destructieve ratio. Volgens Dostojevski is het “duivels nihilisme” en het socialisme westerse import. “’Het is de pro-Europese generatie van de liberalen... die de jonge generatie van terreur en atheïsme zaaiende nihilisten heeft voortgebracht.” ((p284)

“De gelovige slavofiel Sjatov, die het dichtst bij Dostojevski’s eigen opvattingen staat, wordt door de nihilisten vermoord... Sjatov... doet de uitspraak... ‘Het heeft nooit in de macht van de ratio gelegen om goed en kwaad te bepalen’.” Dat is namelijk een zaak van het religieuze geloof. (p285) Dit geloof wil het volk verheffen tot God als de belichaming van God. “De regeneratie van de mensheid zal uitgaan van het Russisch volk... dankzij zijn unieke relatie tot de christelijke God... Het Avondland gaat bij Dostojevski onder als Apocalyps... Europa is het gevallen Babylon.” (p186)

Stavrogin maakt uiteindelijk een eind aan zijn leven, nadat hij last kreeg van een schuldgevoel, omdat hij een jong meisje had verleid en meedogenloos de dood had ingejaagd. Haar gezicht verschijnt aan hem en wekt zijn schuldgevoel en wat nog rest van zijn geweten. Naast haar gezicht verschijnt ook een ander wezen, waarbij hij zich afvraagt of dat de duivel is. Hij vraagt dit aan een monnik, die bevestigt dat het de duivel in hem is, “zijn ‘eigen’ duivel, waardoor hij bezeten is.” (p188)

Dostojevski beschrijft hem als een “demonische persoonlijkheid”, wiens destructieve tendensen door de monnik worden doorzien, als hij zijn wandaden opbiecht, “maar zich meer schaamt voor zijn berouw dan voor zijn misdaad”. (p289) De monnik voorziet de mogelijkheid dat hij nieuwe misdaden kan begaan om anderen en zichzelf te kwellen als pervers genoegen. De monnik confronteert hem met zijn zieke geest, hetgeen “voor de trotse wilsmens Stavrogin onverdraaglijk is. ‘Vervloekte psycholoog’, bijt hij de monnik bij hun afscheid toe.” (p189)

Zoals Christus zal zegevieren in de Apocalyps, zal het gezondheid uiteindelijk de overhand krijgen over het zieke en zal de ziel zich zuiveren. “Gezond’ is bij Dostojevski een morele categorie: gezond is slechts wie gelooft en bereid is te leven overeenkomstig het orthodoxe christendom. Het ‘zieke’ is primair het gevolg van geloofsverlies, dat door Dostojevski weer wordt voorgesteld als het resultaat van Europese besmetting: nihilisme, atheïsme, ironische scepsis leidend tot existentiële twijfel, socialisme, het zijn voor hem allemaal vreemde (on-Russische) ziekmakers, die men het best af kan zweren door terug te keren naar de gemeenschap, de broederschap van geloof, land en volk. Maar eenvoudig is die stap niet.” (p289-90) Uit eigen wilskracht is een mens in staat het kwaad te overwinnen, hetgeen hem noodzaakt tot christelijk geloof. 

 

 

Tsjechov als criticus van de Russische ziel

De verhalen en toneelstukken van de arts Anton Tsjechov (1860-1904) geven een andere diagnose van de Russische ziel dan bij Dostojevski. Volgens Tsjechov hebben de Russen hun apathie, zenuwzwakte en decadentie aan zichzelf te wijten, niet aan het Westen. Het heeft te maken met het eeuwenlange lijfeigenschap, waarvan hun ziel zich nog niet bevrijd heeft sinds het lijfeigenschap is afgeschaft in 1861. Zijn vader en grootvader zijn hun loopbaan begonnen als lijfeigenen. Daarna hebben zijn vader en hijzelf zich omhoog gewerkt. Een dergelijke dynamiek lijkt in Rusland een zeldzaamheid, met name het Rusland van de verhalen van Tsjechov. In zijn verhalen houdt hij zijn volk een spiegel voor, waarin zij zien hoe indolent en apathisch zij zijn, om hen aan te sporen tot actie en succes.

Tsjechov heeft zelf een succesvol leven geleid als plichtsgetrouw arts en begenadigd schrijver. Met zijn verhalen wist hij al snel naam te maken en een fortuin te verdienen, waarmee hij zijn familie onderhield, een landgoed kocht en charitatieve projecten zoals scholen opzette als praktisch altruïst. Zijn ziekte, hij leed aan tuberculose, heeft een productief leven niet verhinderd, maar wel zijn leven bekort. 

Op zijn zesendertigste krijgt hij het advies te stoppen met zijn artsenpraktijk en een aangepast leven te leiden op zijn landgoed, maar bij voorkeur in warmere zuidelijke streken. Daarom verkoopt hij in 1899 zijn landgoed om een huis te laten bouwen in Jalta op de Krim, niet ver van zijn geboortestad Taganrog aan de zee van Azov ten noordoosten van de Krim. Daar bezocht hij ook het gymnasium. 

Zijn ouders, broers en zusters verhuizen naar Moskou, waar hij na het gymnasium medicijnen gaat studeren en zich kwalificeert als arts in 1884. Ook vijf van de zes broers en zussen gaan studeren. Samen vormen ze een hecht gezin. Zijn vader heeft hen opgevoed met een streng arbeidsethos, waarbij hij lijfstraffen niet schuwde, die de liefhebbende moeder zoveel mogelijk poogde te voorkomen. Het harde en gedisciplineerde werken heeft hij van zijn vader, het liefdevolle maar praktische altruïsme van zijn moeder. Arme patiënten behandelt hij gratis. “Met eigen middelen of door geworven fondsen stimuleert hij her en der... de bouw van scholen.” Niet voor niets wordt hij geëerd met vele standbeelden en straatnamen. 

 

Anton Tsjechov rechts vooraan met zijn ouders, broers en zussen

 

Spiegel van de Russische levenshouding

“Wie iets  van zijn leven wil maken, zal kansen moeten grijpen, zal handelen moeten reageren op de eisen van de tijd... om zodoende voordelen en verbetering van de omstandigheden te bereiken... Tsjechov roept zijn publiek toe dat de Russische levenshouding afwachtend, volgzaam en zelfs apathisch is, dat de veelbesproken ‘Russische ziel’ gebukt gaat onder determinisme en fatalisme,  gehecht is aan gemakzuchtig en lui bestaan dat zich verveeld tevreden stelt met het opsouperen van wat er nog resteert.” (p413)

In vele verhalen beschrijft hij deze passiviteit, onverschilligheid en levensmoeheid, die ten grondslag ligt aan het falen van zijn personages. Ze hebben vaak de Russische neiging het verleden te idealiseren en te dromen van een gouden toekomst, maar in het hopeloze heden, waarin zij zich vervelen, niet op te treden. Veel van zijn karakters zijn “dolende zielen, die, tot vervelens toe, met open ogen aan de uitgang van hun doolhof voorbijlopen.” (p417)

Men bevindt zich vaak nog “in een situatie van knechting... slaaf van  hun eigen sentimenten, van hun manier van denken en voelen. Vandaar dat de afschaffing van het lijfeigenschap de knechtschap niet heeft beëindigd: ze zit diep in ieder mens, is vast bestanddeel van karakter en gedrag. Het is dus... de psyche die onvrij is om het leven te leiden dat men wenst.”

De oorzaak ligt niet in de moderne tijd, maar bij de mensen zelf. “Tsjechov laat in zijn stukken steeds weer zien hoe mensen zichzelf gevangen houden... gehoopte relaties komen niet tot stand... men praat langs elkaar heen.” (p418) Ze zijn lebensunfähig met een term van Thomas Mann. Bovendien vallen zij vaak ten prooi aan “existentiële wanhoop”, melancholie, cynisme en gebrek aan realiteitszin. “Wie geen echt leven heeft moet met illusies leven. Dat is beter dan niets,” zegt Oom Vanja in het gelijknamige toneelstuk. (p422)

 

 

Duel tussen een bioloog en een pseudo-intellectueel

Tsjechov wijt zoals gezegd de genoemde persoonlijke zwakten niet aan de decadente tijd, maar veeleer omgekeerd meent hij, daartoe geïnspireerd door Darwin en het sociaal darwinisme dat de persoonlijke (biologische) degeneratie de menselijke civilisatie bedreigt. Door wilskracht en betere opleiding kan dit worden tegengegaan. Tsjechov had ook oog voor de wisselwerking van cultuur en persoonlijke ontwikkeling.

In zijn novelle Het duel uit 1891 plaatst Tsjechov een tolstoiaanse christelijke altruïst, die zwakken wil beschermen, tegenover een bioloog die het gezonde leven wil verdedigen en meent dat de zwakkeren vooral tegen zichzelf beschermd moeten worden. De bioloog heeft het voortdurend aan de stok met een typische “overtollige pseudo-intellectueel" als derde personage. Deze profiteert van de altruïst, en “verdient noodgedwongen zijn brood als beambte, zonder enig plichtsbesef”. (p324) Daarnaast is er nog zijn sensuele vriendin met wie hij samenwoont, maar eigenlijk wil verlaten. 

Tsjechov zelf neigt het meest naar de visie van de bioloog, hoewel hij als medicus “gezworen heeft de zieken en zwakken te helpen”. Dat doet hij ook als praktisch altruïst, die beïnvloed is door Tolstoj, maar zich van hem heeft gedistantieerd, omdat hij hem te ver vond gaan met zijn onthouding en vegetarisme. Hij neigt ook naar Darwin en ziet veel heil in wetenschappelijke ontdekkingen en vooruitgang, ook op medisch gebied. “Degeneratie zou moeten worden gestopt door menselijke (wils)inspanningen, zoals betere opleidingen," luidt zijn standpunt. (p426)

Het verhaal eindigt met een duel tussen de pseudo-intellectueel en de bioloog, die op een haar na missen. Dit heeft het effect dat de intellectueel zich als het ware bekeert, zich de waarde van zijn leven realiseert, anders gaat leven en hard gaat werken. “’Het duel heeft als catharsis gewerkt.” (p428)

 

 

Een vervelende geschiedenis

Het verhaal uit 1889 met bovenstaande titel gaat over een oudere hoogleraar anatomie die terugkijkt op zijn loopbaan, waarin “iets wezenlijks ontbreekt”. Namelijk iets dat het tot een geheel maakt, een bezielend idee in de geest van Kierkegaard: “de idee... waarvoor ik wil leven en sterven”. De hoogleraar realiseert zich: “als dat [algemene idee] ontbreekt, dan is er niets, niets dat zijn resultaten boven het gangbare uittilt.” (p428)

Een hoogtepunt in zijn leven verschafte zijn pleegdochter die “met haar grote verbaasde ogen nieuwsgierig en zuiver naar alles in de wereld keek... en hem honderduit vragen stelde.” Maar ook zij is gedesillusioneerd geraakt na een mislukte relatie en het overlijden van haar kind. Na haar mislukte carrière aan het toneel woont ze weer in de buurt en groeit de wederzijdse toenadering weer. Zij zoekt hem een keer onverwacht op en vraagt hem om raad, zoals vroeger.

“Ik kan zo niet langer leven... U bent verstandig, ontwikkeld, u hebt lang geleefd! U bent leraar geweest! Zeg me dan toch: wat moet ik doen?” Maar hij weet het ook niet. “Hij omschreef zichzelf  als ‘iemand die zich meer interesseert voor de lotgevallen van het beenmerg dan voor het uiteindelijke doel van de schepping.’... Hij heeft verzuimd zich ‘een algemene idee’ van het leven te vormen.”

Zijn pleegdochter vertrekt teleurgesteld in de leegte die zij onuitgesproken achter zijn roem aantrof. Het ging haar niet om het doel van de schepping maar om een doel in haar leven. Maar ook daarvan kon hij haar geen suggestie geven. Hij “komt erachter dat zijn hooggeleerde kennis een kaartenhuis is.” (p430)

 

 

 

Dwingelandij

Anders dan de slavofiele Dostojevski hemelt Tsjechov zijn land niet op, maar bekritiseert het.

Zijn verhaal Zaal 6 is te lezen als een verholen kritiek op het dwingende tsaristische bewind. Het gaat over krankzinnige mannen in een bijgebouwtje van een ziekenhuis, dat lijkt op een gevangenis, want er zitten tralies voor de ramen. “Het ziekenhuis herbergt meer ‘kakkerlakken, luizen en muizen’ dan patiënten. Het personeel slaat de patiënten of steelt... Gerechtigheid is ver te zoeken.”

Eén van de patiënten is een ontwikkeld en fijngevoelig man die lijdt aan achtervolgingswaan, sinds hij zag dat twee mensen door vier bewakers met geweren werden gearresteerd en weggevoerd. Hij meent dat het hem ook zou kunnen overkomen. “Een rechter heeft maar één ding nodig om een onschuldig man al zijn standsrechten te ontnemen en hem tot dwangarbeid te veroordelen: tijd.” Ook maakt hij de “reële inschatting” dat “iedere dwingelandij  door de samenleving werd verwelkomd als een zinnige en efficiënte noodzakelijkheid”. Het is niet moeilijk het absolutistische tsaristische bewind hierin te herkennen. (p432)

Hij wordt behandeld door een arts die medisch ingrijpen ‘evident’ nutteloos acht... omdat hij het verval niet te keren acht... Mensen die hun verstand aan het verliezen waren, moest je niet storen.” De patiënt stoort de dokter echter met vragen als: “waarom houdt u mij hier vast?” en “wat hij moet doen om vrij ten komen.” Hij zegt de dokter zelfs dat deze de filosofie heeft van “de Russische luiwammes”. De dokter zoekt zo vaak het gezelschap op van de ‘waanzinnige’ patiënt dat collega’s aan hem beginnen te twijfelen en men denkt dat ook hij geestelijk niet in orde is. Spoedig treft hem hetzelfde lot als zijn patiënten en hij “verliest door de betuttelend behandeling die hem als ‘zieke’ ten deel valt, zijn geestelijk evenwicht”. Hij verzet zich en krijgt ervan langs door een bewaker en krijgt een beroerte. (p432-435)

Volgens Mann symboliseert het verhaal “de vernedering van de mens in de nadagen van de autocratie”. Tsjechov houdt mensen een spiegel voor. "Hij laat ons de gevolgen zien van onverschilligheid en apathie, van de neiging op krediet te leven, van de knechting voor een mens door een ander mens of een systeem, van het psychische proces waarmee we slaaf van ons eigen denken worden... Maar wel bleef hij, die altruïsme en gezond opportunisme zo perfect wist te combineren, koning over zijn eigen doen en denken.” (p435,436)