Civis Mundi Digitaal #144
Bespreking van Hannah Arendt, Tussen verleden en toekomst, essay nr. 6. Uitgeverij Octavo, 2023.
Hannah Arendt heeft het in dit essay over ‘massacultuur’, volgens haar een afgeleide van de term ‘massamaatschappij’. ‘Cultuur’ zou niet aan het ‘plebs’ overgelaten mogen worden. Buiten beschouwing wordt gelaten de problematische relatie tussen cultuur en maatschappij.
Cultuur
Arendts aandacht gaat in dit essay uit naar ‘cultuur’, onder bepaalde [sinds de industriële revolutie] maatschappelijke omstandigheden. Een probleem [mijn probleem?] is dat Arendt de term ‘cultuur’ sterk bindt aan de betekenis van objecten en specifieke gebeurtenissen (kunstvoorwerpen en optredens, en in eerste instantie de kunstenaars, die tegen ‘beschermheren’ (elite) rebelleeerden. “Alleen wat in de loop der eeuwen intact blijft, kan aanspraak maken op de benaming ‘cultuurobject’. (p257) Zodra een kunstwerk een doel dient waarvoor het niet gemaakt is, worden de kunstwerken misbruikt, bijvoorbeeld als het gebruikt wordt om een gat in de muur te verbergen, of voor zelfeducatie. Zelfs het woord ‘cultuur’ werd verdacht, omdat het ‘perfectie’ ging aanduiden. In de negentiende eeuw kregen kunstobjecten de status van ‘inwisselbare goederen’, zoals zoals andere koopbare en verkoopbare goederen, alsof ze valuta waren. Men ging kitsch produceren die men voor kunst aanzag. De voorwerpen kregen ‘een hogere maatschappelijke status’: die van ‘ruilwaarde’. In de loop van de tijd verloren ze de kwaliteit “die oorspronkelijk eigen is aan alle culturele zaken, namelijk het vermogen om onze aandacht vast te houden en ons te ontroeren.” (p259)
Kunst
Arendt maakt onderscheid tussen gebruiksvoorwerpen en kunstvoorwerpen, tussen normale duurzaamheid (consumptieartikelen) en potentiële onsterfelijkheid (om het komen en gaan van de generaties te overbruggen). Het enige doel van kunstwerken is ‘hun verschijnen’, hun schoonheid, vrij van nut en functie. Het probleem van de massamaatschappij is, dat we al onze vrije tijd besteden aan consumptie en entertainment.
Duurzaamheid
We zijn geneigd om culturele dingen tot sociale goederen devalueren (kathedralen tot meerdere eer van God) en sinds de negentiende eeuw om ze te ‘consumeren’ (de massamaatschappij die uit is op vermaak). De draad met de traditie is verbroken, waardoor ook de waarde van het verleden teniet wordt gedaan en we alles zelf moeten ontdekken. Voor onze taak om de waarde van het verleden te bewaren vormt de massamaatschappij echter een veel kleinere belemmering dan de geletterde elite. Entertainment en vermaak zijn een vorm van ‘consumeren’ (opeten). “De massacultuur ontstaat wanneer de massamaatschappij zich op cultuurobjecten stort, en het gevaar daarvan is dat het levensproces van de maatschappij de cultuurobjecten zal consumeren." (p262)
Filister
Arendt gebruikt veelvuldig het woord ’filister’ (afkomstig van ‘filistijn’, iemand met bekrompen, benepen opvattingen). Het woord werd door de Grieken en door Nietzsche gebruikt. Arendt gebruikt het voor de burgerlijke elite die een verkeerde betekenis aan het woord ‘kunst’ geeft.
Grieken
Voor de Grieken moeten de begrippen liefde en schoonheid passen binnen het begrip ‘polis’ (de stadstaat als autonome, politieke en sociale eenheid, die beperkingen oplegt aan de liefde voor wijsheid en schoonheid). Oververfijning vond men barbaars, een primitief gebrek aan cultuur, een gebrek aan mannelijkheid. Voor de Grieken was het woord ‘filister’ merkwaardig genoeg afgeleid van het woord voor kunstenaar en ambachtsman en hij beschikte over een zuiver utilitaristische mentaliteit: een ondeugd. “Het vervaardigen van kunst valt niet binnen het kader van de politieke activiteiten.” (p272)
Romeinen
Rome was er in zijn vroege periode van overtuigd dat kunstenaars en dichters zich bezighielden met kinderachtig spel.
De term ‘cultuur’ is afgeleid van het Romeinse werkwoord ’colère’ (bewerken, bewonen): geschikt maken voor menselijke bewoning (de houding van liefdevolle zorg). Kunst moet volgens de Romeinen net zo ontstaan als het bewerken van grond met oog voor natuur en landschap. De term ‘cultuur’ had niet zijn oorsprong in het Grieks, vanwege de ambachtelijkheid van hun kunst. Kunst was voor de Grieken het maken van fraaie dingen, het werk van een ‘maker’. Voor de Romeinen ging het om de ‘toeschouwer’ en de eerbied voor het verleden: de houding van omgaan-met-de-dingen die was voorgeschreven door de beschaving; de minst nuttige omgang met de dingen.
Cicero
Cicero (106-43 v.Chr.) was een Romeins staatsman. Hij schreef de beschouwing van kunst toe aan de filosofen, omdat zij in staat waren een schouwspel nauwlettend te bekijken, volkomen belangeloos, en om die reden het best in staat te oordelen, maar ook het meest gefascineerd te zijn door het schouwspel zelf.
Kunst en ambacht
“Het handelen van de kunstenaar en de ambachtsman is gebonden aan omstandigheden die sterk verschillen van de omstandigheden die politieke activiteiten omringen, en het is dan ook volkomen begrijpelijk dat de kunstenaar, zodra hij zich uitspreekt over politieke kwesties, hetzelfde wantrouwen koestert tegen het politieke domein en de specifieke openbaarheid ervan als de polis ervoer tegen de mentaliteit en de omstandigheden die met het maken gepaard gaan. Dit is het ware onbehagen van de kunstenaar in de politiek. [...] Hier ontstaat het conflict tussen kunst en politiek, en dat conflict mag niet worden opgelost.” (p274)
Voor wie in dit soort zinnen de weg kwijt raakt: het gaat dus kennelijk om een conflict, en wel tussen de makers (kunstenaars en ambachtslieden) en de politici (en de filosofen), die anders met hun wereld omgaan en een andere perceptie van de wereld hebben. De beide werelden behoren tot de publieke wereld. Politiek heeft niets met ‘smaak’ van doen.
Er is verschil tussen de beoordeling van kunstenaars en politici. Een kunstenaar komt tot een oordeel op grond van smaak (het ‘schone’), een politicus heeft het over doel en nut. Arendt refereert hierbij naar Kant (Kritiek van het esthetisch oordeelsvermogen en Kritiek van de praktische rede) die zegt dat over smaak wel degelijk te twisten valt, omdat het, net als in de politiek, over ‘beoordelen’ gaat.
Politiek en theorie
Socrates (470/469-399 v.Chr.) heeft de uitspraak gedaan: “Liever een meningsverschil, ja, in tegenspraak zijn met de hele wereld, dan op m‘n eentje met mezelf in disharmonie te leven en mezelf tegen te spreken.” (p277) Kant (1724-1804) eiste een andere manier van denken, de ‘brede denkwijze’: “Die denkwijze kwam neer op het vermogen ‘om in zijn reflexie in gedachten (...) rekening te houden met de voorstellingswijze van iedere ander’.” (p277) De geldigheid van de redenering ontleent hij aan de overeenstemming. Het is geen dialoog met zichzelf, maar een geanticipeerd verkeer met de ander, met wie het ik tot overeenstemming moet komen. Elk oordeel moet zich bevrijden van ‘subjectieve private voorwaarden’, maar heeft wel de aanwezigheid van anderen nodig, ‘in wier plaats’ het moet denken. Het gaat om een specifieke geldigheid (theorie, gezond verstand, gemeenschappelijke wereld), niet om een universele geldigheid (het gezonde verstand overstijgend, de ‘objectieve wereld’). Dit geldt ook voor politieke oordelen, dit vraagt om een specifieke bekwaamheid. Hierin onderscheidt de staatsman zich van de wijsheid van de ‘filosoof’.
Cultuur en politiek
“Cultuur en politiek horen bij elkaar, omdat het geen kennis of waarheid is die op het spel staat; het gaat eerder om oordelen en beslissen.” (p280) Smaak onderscheidt de kwaliteiten en ‘neemt een beslissing’. Smaak en de altijd alerte beoordeling stellen hun eigen grenzen aan een kritiekloze, ongedifferentieerde en buitensporige liefde van de filisters. Smaak en politiek introduceren de persoonlijke factor in het domein van het maken: ze geven humanistische betekenis en brengen zo cultuur voort. Het gaat om menselijke waardigheid, in combinatie met vriendschap. Schoonheid “is voor de mensen die hun zintuigen net zo hard getraind hebben als de meesten van ons de geest, net zo dwingend als de waarheid.” (p283) De humanist kan boven de conflicten tussen de staatsman en de kunstenaar uitstijgen. Het gaat om: weten hoe je jouw gezelschap moet kiezen, de dingen en de gedachten.
Conclusie
De premisse, dat de massacultuur het gevolg is van de massamaatschappij, is discutabel: Arendt heeft wellicht gelijk als het om het toevoegsel ‘massa’ gaat, maar ‘de cultuur’ was er eerder dan de houding van de filisters en het bijbehorende tijdperk. Bovendien gaat haar betoog vooral over het bijzondere soort artefacten (volgens Arendt de dingen met een historische betekenis) van de cultuur. Ze doet dit zonder een opmerking te maken over de versmalling van de term ‘cultuur’.
‘Massacultuur’ en ‘massamaatschappij’ hebben beide een negatieve connotatie. De gemeenschappelijke deler van ‘cultuur’ is niet de massa maar de maatschappij. De voorloper van de massamens is het individu dat in conflict komt met zijn maatschappij. Wellicht zet Arendt zich hier af tegen de romantische verheerlijking van de ‘proletariërs’.
Dit alles neemt niet weg dat de kern van haar boodschap is, dat door de breuk met de traditie, kunstobjecten in een oneigenlijk daglicht zijn komen te staan.