Civis Mundi Digitaal #145
Zoals waarneming vloeit ook taal voort uit de wisselwerking met de levende omgeving. Gebarentaal is daarvan een belangrijk onderdeel dat taal relateert aan het lichaam en misschien een bron vormt van onze taal. Het lichaam is expressief. We spreken van ‘lichaamstaal’. Maar ook de wereld spreekt en vormt een landschap vol geluiden en gebaren. Niet alleen vogels maar ook beken en waterstromen zingen. De natuur spreekt voortdurend tot ons in allerlei geluiden. Dieren hebben ook een taal en communiceren. Ook planten, zoals recentelijk uit onderzoek bleek (zie Jeremy Lent in CM142).
Evenals perceptie is taal participatie en uitwisseling met de omgeving, ook al zijn we in de moderne wereld doof geworden voor de andere stemmen van de niet-menselijke natuur, die lijkt te zijn "teruggetreden uit ons spreken en ons waarnemen”. (p92) Hoe is dat te verklaren? Hoe kunnen we verklaren dat dieren in onze cultuur werden gezien als zielloze automaten en bomen als voer voor houtzagerijen? Heeft het verlies van participatie iets met taal te maken?
Sinds het ontstaan van het alfabet en de geschreven taal is taal een eigen leven gaan leiden als een zelfstandige begripsmatige realiteit die zich onderscheidt van de levende omgeving, waar de spreektaal meer mee is verbonden.
Abstracte taal en distantie van de natuur
Zowel de Joden als de Grieken, volken waarbij het alfabet is ontstaan, kenmerken zich door een geringschatting van de natuur, en met name bij Plato van het lichaam en de zintuiglijke wereld ten gunste van de Ideeën. In Genesis werden de mensen aangezet tot het overheersen van de aarde en de dieren. (p94)
Een beeldschrift is meer verbonden met de waargenomen werkelijkheid dan een abstract alfabet. Aanvankelijk kwamen de naam en de zintuiglijke vorm overeen. De klank bootste de vorm vaak na. Maar de taal bevatte steeds meer abstracte begrippen. Letters van het alfabet waren oorspronkelijk tekens voor vormen, zoals in de letter M van het Hebreeuwse letter ‘mem’ nog een watergolf zichtbaar is en in de letter Q een aap met een staart.
Met de toenemende abstractie “beginnen de andere dieren, planten en de natuurlijke elementen – de zon, maan, sterren, golven – hun eigen stemmen te verliezen. In Genesis zeggen de dieren niet hun eigen namen tegen Adam, maar krijgen zij hun namen van de eerste mens. Taal werd voor de Joden een zuiver menselijke gave, een menselijk vermogen.”
Bij de Grieken werd de taal abstracter. “De Griekse woorden hadden geen zintuiglijke verwijzing meer.” (p101,102) De taal werd losgemaakt van de zintuiglijke wereld.
“Bomen en open landschap leren mij niets, terwijl mensen in de stad dat wel doen,” zegt Socrates in Plato’s dialoog Phaedrus. (230d, p102,) Natuurvolken laten zich wel door de natuur inspireren. Abram brengt de ontwikkeling van de filosofie in verband met de ontwikkeling van abstracte taal. De Ilias en Odyssee werden oorspronkelijk als orale teksten overgedragen en later op schrift gesteld. De taal is daar vaak beeldend en zintuiglijk, anders dan de wereld van abstracte onveranderlijke Ideeën bij Plato, die net zomin als de letters van het alfabet bestaan in de zintuiglijke wereld.
Het Hebreeuwse aleph-beth en het Griekse alfabet
Geschreven taal
Het geschreven woord werd geleidelijk meer prominent dan mondelinge overdracht en dialoog, hand in hand met de verminderde participatie met de natuur, waarvan volgens Socrates niets te leren valt. Hij zegt echter ook dat bomen konden praten en krekels met elkaar in gesprek zijn en met de Muzen in contact kwamen. Bij Plato komen ook mythen voor en verwijzingen naar overleveringen uit een ver verleden die doen denken aan de verhalen van orale culturen.
In de abstracte wereld van de Ideeën woont “het ware zijn, zonder vorm en kleur, dat niet betast kan worden; alleen de rede, de bestuurder van de ziel, kan dit schouwen, en alle ware kennis is kennis daarvan.” (p122, Phaedrus 247C) De zintuigelijke wereld wordt ondergeschikt aan de Ideeënwereld. De actieve participatie met de wereld raakt op het tweede plan.
“Oorspronkelijk werd het alfabetische lezen en schrijven ervaren als een vorm van magie.” Dit klinkt nog door in het woord ‘spellen’. ‘Spell’ betekent in het Engels betovering, zoals bij magische formules. “Spellen, het correct arrangeren van de letters in de vorm van een naam of zin, leek dus tevens op een betovering oproepen, een blijvende macht uitoefenen over de dingen die werden gespeld... Leren spellen was ook... onder de invloed komen van de geschreven letters, en het betoveren van onze zintuigen [met...] de verfijnde magie van het geschreven woord.” (p133) Dit heeft ons als het ware in zijn macht gekregen ten koste van de directe participatie met de natuur. De magie van de inheemse volken stond er machteloos tegenover.
Tot zover een voorlopig antwoord op de vragen hoe de westerse beschaving vervreemd raakte van de niet-menselijke natuur, waardoor onze levenswijze bijdraagt tot de dagelijkse destructie van ecosystemen en talloze soorten. “Hoe brak de beschaving met... de animistische participerende wijze van ervaren die bekend is bij de inheemse volken?... Met de komst van fonetisch schrijven verloor de overige natuur haar stem.” (p137,138) De vervanging van zintuiglijke participatie door het geschreven woord werd versterkt door de drukpers. Men verstond de taal van de vogels en andere dieren en de klanken van de natuur niet meer.
Vogels communiceren met elkaar
De taal van vogels, andere dieren en de natuurlijke omgeving
Voor natuurvolken kent de natuur bewustzijn en is zij bezield. “De geluiden van de dieren zijn minstens zo betekenisvol als die van de mensen… ‘Dieren gebruiken onder elkaar geen menselijke taal. Zij communiceren met klanken die als hun eigen vorm van taal worden beschouwd’, volgens de Koyukon-indianen.” (p146,147) Vele uitroepen van vogels zijn overgenomen in Koyukan woorden. Ook in onze taal doen woorden als ’tjilpen’, ‘kirren’, ‘koeren’ en ‘kakelen’ denken aan vogelgeluiden. De natuur spreekt in talloze tekens,
geluiden en geuren.
“Omdat andere dieren kunnen spreken, kunnen ze ook onze spraak horen en begrijpen... Alle dingen kunnen onze spraak horen en begrijpen, want alle dingen zijn in staat tot spreken, volgens de Koyukon.” (p151,153) Iedere dierenliefhebber en veehouder weet dat dieren reageren op wat zij zeggen.
Ook de aardse omgeving vertelt haar verhalen. In de jaren zestig verscheen een geologisch boek met de titel Geheimschrift der aarde (door Van der Vlerk en Kuenen). De geologie ontcijfert de taal van gesteenten en fossielen. De verhalen van inheemse volken bevatten hun plaatselijke topografie en aardrijkskunde en ook ethiek en kennis van de plaatselijke natuur, die zij in verhaalvorm onthouden en overdragen. Hun taal en verhalen zijn intiem verbonden met de plaatselijke ecologie en de expressieve vitaliteit van het meer dan menselijke terrein. ”De bezielde aarde spreekt, de menselijke spraak is slechts een deel van dit meer omvattende gesprek.” (p179)
Tijd en ruimte
De abstracte lineaire tijd en de absolute ruimte zijn ook verworvenheden van de toegenomen abstracties in de westerse beschaving. Bij inheemse volken is de tijd cyclisch, zoals de natuurlijke cycli. De tijd herhaalt zich. De Droomtijd van de Australische aboriginals is geen ver verleden, maar veeleer een andere dimensie die nog steeds creatief aanwezig lijkt “beneden de oppervlakte van het waakbewustzijn". (p164) Veel van hun verhalen gaan over de Droomtijd, die aldus doorwerkt in heden.
Bij inheemse volken zoals de Indianen en de Aboriginals zijn tijd en ruimte niet van elkaar te scheiden. “De cyclische tijd, de ervaren tijd in een orale cultuur, heeft dezelfde vorm als de waarneembare ruimte.” (p189) De contouren van de horizon maken de ruimte zichtbaar. “De Lakota-indianen omschrijven een jaar als een cirkel rondom de grens van de wereld. De cirkel is zowel een symbool van de tijd als van de aarde (met zijn omcirkelende horizon). Zonsopkomst en zonsondergang omlijnen de contouren van de tijd, tijd als een deel van de ruimte.” (p189)
De Hopi-indianen onderscheiden bijv. het gemanifesteerde reeds bestaande, dat waarneembaar is met de zintuigen, van de zich manifesterende toekomst en al het mentale dat alleen nog in de geest en in het hart bestaat. Ook in “het hart van dieren, planten en dingen, en achter en binnenin alle vormen en verschijnselen van de natuur, het hart van de natuur [...die] wordt ervaren als een voorraad mogelijkheden, van nog niet geheel gerealiseerde gebeurtenissen en omstandigheden, die nog in wording zijn”. (p191,192) Het gemanifesteerde heden bestaat in de ruimte, maar de zich manifesterende toekomstige mogelijkheden nog niet. Tijd en ruimte zijn niet te scheiden.
Bij de Joden en de Grieken werd het geschreven woord prominent in hun cultuur. De Joden namen het mee bij hun verbanning als een “soort geschreven draagbaar thuisland” dat zij bewoonden. (p195) De Joden kenden een transcendente eeuwige God, die in de wereld kon ingrijpen.
De Grieken vormden een tijd- en ruimteloos begrip van de eeuwigheid buiten de waarneembare wereld. Tijd en ruimte kregen een abstract en absoluut karakter, los van concrete gebeurtenissen, naast de relatieve tijd en ruimte, resp. de opeenvolging van gebeurtenissen en de plaats waar de waarneembare dingen bestaan. Relatieve tijd en ruimte bestaan zijn gerelateerd aan gebeurtenissen en staan er niet los van, zoals de lege ruimte en de abstracte tijd bij Newton. Bij Kant behoren tijd en ruimte niet tot de wereld, maar zijn het categorieën van het bewustzijn, die de waargenomen dingen structureren. “Het werk van Kant kan niet in de Navajo-taal of het Pintubi worden vertaald,” mede vanwege het hoge abstractieniveau (p201)
https://nl.vecteezy.com/foto/30694610-transcenderen-grenzen-van-tijd-en-ruimte-met-een-single-br
Het samenkomen van tijd en ruimte
Einstein veranderde de visie van de absolute tijd en ruimte van Newton in de hoogst abstracte “ruimte-tijd” als een continuüm. “De waargenomen ervaring werd nog steeds aangenomen als gestructureerd naar de gescheiden dimensies van tijd en ruimte.” (p204) De fenomenologie en existentiefilosofie van Husserl, Heidegger en Merleau-Ponty probeerde tijd en ruimte weer bij elkaar te brengen in het domein van de directe ervaring. Heidegger gebruikt het begrip ‘tijd-ruimte” voor het preconceptuele gevoel van tijd en ruimte.
In zijn onvoltooide werk Het zichtbare en het onzichtbare onderzoekt Merleau-Ponty ook “een ervaringsdomein voorafgaand aan ruimte en tijd, vanwaar deze twee dimensies zijn voortgekomen”. Volgens deze drie filosofen “was het conceptuele onderscheid in tijd en ruimte onhoudbaar vanuit het standpunt van de directe ervaring... een dergelijke wijze van ervaren was algemeen bij inheemse, orale volken, voor wie tijd en ruimte nooit gescheiden waren”. (p205,206)
“Als ons bewustzijn van tijd samengaat met het bewustzijn van ruimte, wordt de ruimte getransformeerd. De ruimte wordt niet meer ervaren als een homogene leegte, maar onthult zichzelf als een uitgestrekt en rijk geweven veld, waarin wij lichamelijk zijn ingebed in een uitgebreid vibrerend geheel dat wordt gestructureerd door een grond en een horizon. Juist deze grond en horizon transformeert de abstracte ruimte in ruimte-tijd. En deze kenmerken- de grond en de horizon – worden ons alleen geboden door de aarde. Dus als we tijd en ruimte laten samenkomen in een verenigde ruimte, ontdekken we de omhullende aarde...
De begripsmatige scheiding van tijd en ruimte in een lineaire opeenvolgende tijd en een homogene ruimte zonder eigenschappen, werkt als een verduistering van de omhullende aarde in ons menselijke bewustzijn. Zolang als wij onze levens structureren volgens aangenomen parameters van een statische ruimte en een rechtlijnige tijd, negeren wij onze grondige afhankelijkheid van de aarde om ons heen. Alleen als ruimte en tijd worden verzoend in een enkel verenigd veld van verschijnselen wordt de omhullende aarde weer evident met al zijn kracht en diepte als de eigenlijke grond en horizon van al ons kennen.” (p216-17)
Vervolgens gaat Abram in op beschrijvingen bij Indiaanse volken van de grond en de horizon, die een dergelijke aardse visie verwoorden en illustreren. Daarnaast geeft hij aan de hand van begrippen als ‘grond’ en ‘horizon’ minder beeldende complexe beschrijvingen weer van Heidegger uit Zijn en tijd, die ruimte en tijd eveneens verbinden met de aardse werkelijkheid.
https://www.wandel.nl/wandelgezondheid/wandelen-en-je-ademhaling-tips/
Lucht en adem
Lucht is iets mysterieus, het is “de meeste doordringende aanwezigheid... die me omhult, omvat en koestert zowel binnen als buiten mij, die om mij heen beweegt... mijn longen vult... mijn bloed, mijn hart en mijzelf voedt. Ik kan niet handelen, spreken en geen enkele gedachte denken zonder te participeren in dit vloeibare element. Ik ben er diep in ondergedompeld zoals vissen in de zee.” p225)
Tegelijk is de lucht onzichtbaar, hoewel ik haar kan voelen, ruiken en horen als het ruisen van de wind en ik kan de bladeren erin zien bewegen, terwijl de lucht onzichtbaar blijft. Daardoor kan zij zich verenigen met ons ademende lichaam en dat van alle levende wezens onder- en bovengronds. “De lucht... is het zichtbare landschap, het geheim gebied waaraan alle wezens hun voeding onttrekken.” (p226)
Lucht, wind en adem worden in diverse culturen beschouwd “als aspecten van een enkele heilige kracht. Vanwege zijn doordringende aanwezigheid, onzichtbaarheid en manifeste invloed in zichtbare verschijnselen is voor orale volken de lucht het archetype van alles dat onuitsprekelijk is, onkenbaar en toch onmiskenbaar werkelijk en werkzaam.” (p227)
Lucht en adem worden ook beschouwd als verbonden met de denkende geest. en het bewustzijn. Diverse talen kennen eenzelfde woord voor lucht en geest: ‘spiritus’ en ‘anima’ in het Latijn, ‘pneuma’ en ‘psyche’ in het Grieks, ‘ruach’ in het Hebreeuws, ‘atman’ in het Sanskriet, verwant met ons woord ‘adem’. Inheemse volken zoals de Australische Aboriginals beschouwen dit onzichtbare medium als “het creatieve maar onzichtbare gebied waaruit bewuste vormen ontstaan”. (p227)
De ziel en het bewustzijn
De Noord-Amerikaanse Indianen kennen het Grote Mysterieuze ‘Wakan Tanka’ waarvan de omringende lucht het meeste heilige of wakan aspect is, “de alom aanwezige geest, die leven, beweging, gevoelens en gedachten geeft aan alle wezens” en de wind voortbrengt. (p228) De Navajo hebben het over een “’Wind in ons’... die circuleert in ieder individu. Maar het is geen autonome entiteit zoals de immateriële ziel die het lichaam binnengaat en bij de dood het lichaam verlaat, zoals in christelijke opvattingen. De “De ‘Wind in ons’ is geenszins autonoom, want zij is een voortdurend proces van wisselwerking met de verscheidene winden die ons omgeven, en deel is van de Heilige Wind zelf.” Het is een wind in ons die ons evenzeer omhult. (p230,231)
“De Wind wordt verondersteld aanwezig te zijn in een persoon vanaf de conceptie, als de twee winden van de vader en de moeder een enkele Wind vormen in het embryo... Een baby groeit en ontwikkelt zich door de beweging van de Wind (in hem en om hem heen). “Als het kindje begint te ademen gaan de omringende Winden het kind binnen.” Later stelt de Wind het in staat om te (leren) spreken. “Dat wat in ons is en ons omringt is hetzelfde en het is heilig.” (p232,233) Zoals bij de Grieken, Joden en Indiërs wordt bij de Navajo ook het bewustzijn in verband met lucht en adem beschouwd. Het is niet slechts immateriële kracht binnenin ons, maar het is een onzichtbaar en toch duidelijk aanwezig medium waarin wij tesamen met de bomen, planten en dieren en de wolken aanwezig zijn.
Het Griekse woord ‘anomos’ waarvan ‘anima’, ziel, is afgeleid, betekent ‘wind’, dus eveneens een gegeven dat ons en andere levende wezens omgeeft en in de vorm van lucht ons leven geeft en bezielt. In Genesis 1 staat dat Gods geest (ruach) ver de wateren zweefde of bewoog. ‘Ruach’ wordt ook vertaald als ‘wind’ of ‘adem’. Daarna bezielde Gods de geest van de eerste mens Adam, die toen ontwaakte. ‘Neshamah’ betekent zowel adem als ziel. “het meer persoonlijke, geïndividualiseerde aspect van de wind... van een bepaald lichaam – zoals ‘de Wind in ons’ van een Navajo-persoon. In die zin wordt neshamah ook gebruikt in de betekenis van bewustzijn.” (p240)
Plato’s allegorie van de grot: het onderscheid in het (onder) aardse en het bovenaardse
https://www.bijbelcitaat.be/plato-allegorie-van-de-grot/
Dualisme door het alfabet
Het Griekse en christelijke dualisme is van latere datum - vanaf Plato - en is nog niet zo duidelijk aanwezig bij de presocratische filosofen en de Joden. De Milesische natuurfilosoof Anaximes schreef nog dat alles uit lucht voortkomt. “Daar de psyche, die lucht is, een mens samenhoudt en hem leven geeft, zo houden adem en lucht het hele universum samen en geven zij het leven.” (p252)
Volgens David Abram heeft deze ontwikkeling te maken met het Griekse alfabet, dat bestaat uit klinkers en medeklinkers en daarom kan het geschreven woord een zelfstandige realiteit vormen als verklankte representatie van de zintuiglijke werkelijkheid, waarvan de geschreven taal afstand neemt. Het Joodse alfabet kent geen klinkers en is daarom meer afhankelijk van interpretatie en van de adem die deze taal van alleen medeklinkers tot leven brengt. “Klinkers... zijn niets anders dan klinkende adem.” (p241)
Daarom meent Abram dat het joodse alfabet nog meer verbonden is met de waarneembare ademende werkelijkheid. Daarvan neemt het Griekse alfabet afstand, omdat het door de klinkers meer op zichzelf kan functioneren en daarbij minder afhankelijk is van de adem, die in de Joodse taal de klinkers vervangt. “Een Hebreeuwse tekst kan eenvoudig niet worden ervaren als een doublure - een vervanging of substituut - voor de zintuiglijke, lichamelijke wereld.” (p242)
https://aish.com/judaism101/spirituality-j101/kabbalah/ Mystiek van letters en getallen
De Kabbalah: mystiek van letters en gebed
Volgens de esoterische mystieke joodse Kabbalah “zijn de letters zintuiglijke concretiseringen van de krachten van de schepping”. Te vergelijken met magische kracht, zoals magische woorden. “De joodse mysticus kon in direct contact komen met de goddelijke energieën... De kabbalist was in staat zichzelf in mee geëxalteerde toestanden van bewustzijn te brengen, latent aanwezige creatieve krachten te doen ontwaken.”
Zij hadden ook oog voor “de verborgen eenheid van God en de natuur” en hadden vaak “pantheïstische noties”, terwijl “de Hebreeuwse godsdienst alle heiligheid verdreef uit de natuurlijke wereld”. Kabbalisten echter “zochten directe ervaring van het goddelijke”. Zij gebruikten ook ademtechnieken. “De betekenis van de adem als medium tussen het individu en het goddelijk wordt uitgedrukt in bijv. op commentaren op gebeden... Het komt overeen met ’de wind in ons’ van het Navajovolk”. (p245-47)
“Als bidden zuiver en smetteloos is verenigt zich de heilige adem van je lippen zeker met de adem van de hemelen die altijd in je stroomt van boven. Aldus wordt het deel van God dat in je is weer verenigd met zijn bron.” (p247-48)
https://www.kd.nl/2022/06/01/is-bewustzijn-het-fundament-van-de-werkelijkheid/
Bij andere volken zitten de ziel en het bewustzijn niet in het hoofd
’Gevangen’ in het lichaam
Bij Voorsocratici zoals Anaximenes en inheemse volken waren mensen en universum nog verbonden met het element lucht als allesdoordringende kracht. Andere Voorsocratici zagen ‘water’, ‘vuur’, ‘het onbepaalde’ (apeiron) of lucht, water, aarde en vuur als basale verbindende elementen. Bij Plato kwam de psyche in een transcendent domein van eeuwige Ideeën terecht, die geen verband meer kenden met de bezielende adem, die eerder aan woorden hun kracht gaf. “De onzichtbare lucht verloor zijn fascinatie... een meer extreme onzichtbaarheid ging haar plaats innemen - het uiterst onlichamelijke domein van de zuivere ‘Ideeën’, waarmee de rationele psychê werd verbonden, zoals eerder de psychê was verbonden met de atmosfeer.” (p253)
Het christelijk geloof nam het dualisme over van de Joden en vooral van de Grieken met haar “geloof in een niet-zintuiglijke hemel en de fundamenteel onlichamelijke aard van de menselijke ziel, die was ’gevangen’ in het lichaam, zoals Plato aangaf.”
Volgens David Abram was dit een begeleidend verschijnsel bij de verspreiding van het alfabet. “Waar ook maar de verspreiding van het alfabet voortschreed, vorderde dit door de lucht te ontdoen van geesten en onzichtbare invloeden – door haar te ontdoen van haar anima, haar psychische diepte... De lucht bracht een bewustzijn en transcendentie voort die heel anders was dan de totale transcendentie die door de Kerk werd gebracht.” (p253,254)
De afstand van participatie met de bezielde zintuiglijke wereld werd door het geschreven woord versterkt. Geschreven teksten gingen de plaats innemen van de stemmen van bossen, rivieren en dieren. De taal en de psyche verloren hun verband met de adem en de omhullende lucht, die leeg werd, terwijl zij eerder het verbindende medium was.
Ook het onderscheid tussen ziel en lichaam brengt Abram in verband met de progressie van de abstracte taal door het alfabet. Zoals de taal werd losgemaakt van de levende omgeving, werd de geest een van het lichaam onderscheiden realiteit in een immateriële werkelijkheid. Het menselijk bewustzijn werd verinnerlijkt tot iets totaal immaterieels. “De geest werd teruggetrokken uit de zintuiglijke werkelijkheid en geïncarneerd in de menselijke schedel... Vergeten raakte de lucht als het onzichtbare medium dat voortdurend in en uit het ademende lichaam stroomt en de subtiele diepte in ons verbindt met de onpeilbare diepten om ons heen.” (p255)
Het formele schrijven trok een grens tussen onze taal en de zintuiglijke wereld, terwijl de orale cultuur van de sjamanen juist als bemiddeling tussen het menselijke en meer dan menselijke fungeerde. Het innerlijk werd van het uiterlijke gescheiden door de schrijvende Griekse filosofen.
“De menselijke taal werd een grotendeels zelfrefererend systeem dat afgesloten was van de grotere wereld die het ooit had voortgebracht. Het ‘ik’, het sprekende zelf, werd hermetisch ingesloten in zijn nieuwe innerlijk. In de alfabetische beschaving construeert bij ieder menselijk psyche zichzelf als een individueel ‘innerlijk’, een privé ‘geest’ of ‘bewustzijn’ dat niet samenhangt met andere ‘geesten’ waardoor het wordt omringd of de omringende aarde. Want er is niet langer een gemeenschappelijk medium, geen wederkerigheid, geen ‘wederkerige inspiratie’ [respration] tussen het innerlijk en het uiterlijke. Er is niet langer een vloeiende stroom tussen het zelf-reflexieve domein van het gealfabetiseerde bewustzijn en alles wat dit bepaalde gebied te buiten gaat of erbuiten valt.” (p257)
De ecologische crisis en de ontkoppeling van de verbondenheid met de natuur
“Vandaag de dag is lucht niet veel meer dan een al te gemakkelijk vergeten dumpplek voor gassen en industriële verontreinigende stoffen, zonder enige heiligheid en verstoken van spirituele betekenis. Onze fascinatie gaat uit naar andere media, - kranten, radiouitzendingen, televisienetwerken, computerwebsites - al deze velden zijn kanalen van strikt menselijke communicatie die onze zintuigen direct pakken, onze gedachten vormen en ons afscheiden van het oorspronkelijke meer dan menselijke medium waarin wij eerder participeerden.” (p258)
De verandering van de atmosfeer [met CO2 en andere gassen]... staat niet los van de vergiftiging van de wateren, het snelle uitsterven van dieren en planten, de ineenstorting van complexe ecosystemen en ander door mensen teweeggebrachte rampen. Deze veranderingen zijn onderling verbonden facetten van een verbazingwekkende ontkoppeling... van onze menselijke verbondenheid met een meer dan menselijke wereld.” Het vergeten van de lucht, die ons direct omhult, is daarbij heeft meest tekenend. Het is het element waarmee wij het meest intiem zijn verbonden, waar wij in leven en bewegen en in zijn.
“Als onderdompeling in de onzichtbare lucht weer gaan ervaren, beginnen we ons weer te herinneren dat we ten volle een deel van deze wereld zijn..., Het ademende landschap is... een veld van intelligentie waarin ons handelen participeert.” Abram wil zo “de worteling van het menselijke bewustzijn in de meer omvattende ecologie herstellen”. (p260,261)
“De menselijke geest is geen ‘anderwereldse’ essentie die in onze fysiologie huist [...maar] participeert in de bezielde aarde [...die met] zijn onzichtbare vormen, geuren en ritmen... het subtiele lichaam verschaft van ons denken... ‘Het innerlijk – wat is het anders als het geen geïntensiveerde lucht is?’” (met de woorden van Rilke, p262)
https://nl.123rf.com/photo_76600940_ontspan-recreatie-natuur-outdoor-internet-technologie-concept-roodharige-dame-onder-de-boom-jong.html?is_plus=1&origin=1 Realignment met aangepaste technische middelen
Andere factoren
Er zijn ook andere invloedrijke factoren dan fonetisch schrijven, waardoor de beschaving op zichzelf aangewezen raakte. Abram noemt andere factoren, zoals de opkomst van de landbouw en landbouwmethoden en -technieken, de invloed van meten en kwantificering, andere technologieën, die door de alfabetische beschaving zijn bevorderd van telefoons tot televisie, van auto’s tot antibiotica.
Kernpunt is onze (verminderde) relatie met de natuur. “Een beschaving die het levende land ongenadig verwoest heeft geen bekendheid met de waarheid, ongeacht hoeveel veronderstelde feiten ook zijn verzameld wat betreft de berekenbare eigenschappen van de wereld.” Het gaat om een andere vorm van bewustzijn, die dieper gaat dan het intellect.
Het gaat om een zinvol verhaal, “a story... that makes sense”, een verhaal “dat de zintuigen verlevendigt”. (p264,265)
Onze door technologie bemiddelde wereld heeft een mondiaal karakter, maar de zintuiglijke wereld is altijd lokaal: “de grond waarop we lopen”. Wij bewonen geen abstracte gebieden met door mensen bepaalde nationale grenzen, maar leven in de meer dan menselijke natuurlijke omgeving om ons heen. Onze planeet is een levend geheel dat bestaat uit levend land waarmee wij verbonden zijn.
We moeten onze economische en politieke instituties weer harmoniëren met onze relaties met de aarde. Abram heeft het over “realignment” en “herbewoning” van de aarde door direct zintuiglijk contact. Het is geen utopische toekomstvisie, maar het gaat om verbinding en zorg voor de aarde in het huidige moment. Ook ons schrijven kan daarvoor dienen, hoewel het eerder heeft bijgedragen tot het afstand nemen van de natuurlijke omgeving. We kunnen “de taal weer laten wortelen in de aardse stilte van schaduwen en bladeren... de diepten van een uitgestrekt ademend wezen, dat ons allen omvat in een gemeenschappelijk lichaam, een gemeenschappelijk verhaal,” zo eindigt het boek. (p274)