Civis Mundi Digitaal #147
Bespreking van Jürgen Habermas, De nieuwe onoverzichtelijkheid en andere opstellen. Boom, 1989.
Op 18 juni is Jürgen Habermas 95 jaar geworden. Hij is de bekendste nog levende vertegenwoordiger van de Frankfurter Schule. Zijn voorgangers Max Horkheimer, Theodor Adorno en Herbert Marcuse ontwikkelden de ‘kritische theorie’, waarmee ze de marxistische theorie en praxis een breder fundament wilden geven dan alleen een theorie over de economische productiekrachten en verhoudingen, waar Karl Marx zijn maatschappelijke analyse en verwachtingen op baseerde. Zo kozen Max Horkheimer en Theodor W. Adorno voor cultuur en technologie als invloedrijke factoren (zie CM#130), en Herbert Marcuse voegde daar nog een Freudiaanse gedragscomponent aan toe (zie CM#144). Jürgen Habermas koos vanaf zijn vroege jaren voor een meer sociologische benadering met aandacht voor de sociale processen, met name het speelveld van de publieke opinie en de invloed van de media op de politieke besluitvorming.
In zijn habitationsdissertatie, en daarmee zijn eerste boek, De structuurverandering van het publieke domein uit 1962, schetste hij de ontwikkeling van de publieke ruimte vanaf begin 1800 en de invloed van de pers en media op het politieke debat. In 2022, met het oog op de recente ontwikkeling in de social media, heeft hij een nieuwe essaybundel Een nieuwe structuurverandering van het publieke domein [1] het licht laten zien, als aanvulling op dit vroegere werk. Een bespreking van dit werk volgt elders in dit nummer.
Hier schetsen we eerst een paar hoofdlijnen uit zijn andere werk. Daarbij maken we graag gebruik van de dissertatie van Michiel Korthals over de Frankfurter Schule [2], en zijn inleiding bij de essaybundel De nieuwe onoverzichtelijkheid en andere opstellen. Ook verwijs ik graag naar eerdere artikelen van Piet Ransijn over Jürgen Habermas in Civis Mundi nr. 74.
De Frankfurter Schule
Michiel Korthals geeft in Kritiek van de maatschappijkritische rede [2] een helder overzicht van de ideeëngeschiedenis van de Frankfurter Schule beginnende bij Karl Marx, om vervolgens via Max Horkheimer en Herbert Marcuse uit te komen bij Jürgen Habermas.
Marx stelde dat de maatschappelijke verhoudingen in sterke mate bepaald worden door de ontwikkeling en organisatie van de productiekrachten. De samenleving volgt de economische ontwikkelingen op de voet en de invloed van de productieverhoudingen weerspiegelen zich ook in de sociaal-culturele denkbeelden van de mensen. Zo draait een economie waar land bewerkt wordt met paardenkracht en windenergie, en het bezit van het land cruciaal is, uit op een feodaal stelsel. Terwijl zeevaart, handel en kleinschalige nijverheid, een burgerlijke maatschappij met eigen vrijheid en verantwoordelijkheid in het leven roept. In het feodale stelsel is de boer (horige) afhankelijk van de landheer, terwijl de handelaar en ambachtsman autonoom en zelfstandig zijn, en handelen op een markt. Vervolgens vragen de hoge investeringen in een door energie (steenkool, olie) aangedreven productie om schaalvergroting, en de rendementseisen die aan deze schaalvergroting gesteld moeten worden, dwingen vervolgens tot een financieel kapitalisme, waarmee een kapitalistische klasse met liberale ideologie in het leven wordt roepen. De toenemende internationale concurrentie zet vervolgens druk op de rendementen met als gevolg uitbuiting van de factor arbeid en uiteindelijk een overgang naar een collectief beheer van de productiemiddelen. Aldus de korte wereldgeschiedenis volgens Marx.
Al snel werd echter duidelijk dat de geschiedenis niet alleen ‘materialistisch’ geschoeid was, maar dat de arbeiders zich niet alleen de vrijheid permitteerden om de burgerlijke rechtstaat te steunen, maar zelfs toegaven aan populisme, fascisme, racisme en nationalisme. Daar waar het socialisme wel gewapender wijze de overhand kreeg, brak overigens ook zeker het arbeidersparadijs niet aan. In navolging van Antonio Gramsci keken Horkheimer, Adorno en Marcuse daarom naar de sociaalpsychologische en culturele factoren die van invloed waren op de ontwikkeling van de samenleving, met name hoe het ‘bewustzijn’ van de kiezers werd verleid door de fascistische propaganda en later in de welvaartseconomie van de vijftiger en zestiger jaren door de reclame.
Technologie
Marcuse bleef daarnaast ook de dominantie van de technologie benadrukken, een technologie die welvaart en comfort verschafte, maar ook verslavend werkt. De hoog-industriële maatschappij is een machine die zijn eigen gang gaat en niet meer vatbaar is voor kritiek en maatschappelijke sturing. De economische, financiële en technologische verhoudingen worden anoniemer en voltrekken zich autonoom, en worden niet meer gestuurd door de politiek. De wereld en het bewustzijn van de mensen wordt ééndimensionaal: er is niet langer een kritische component, anders dan als randverschijnsel bij de verworpenen en diegenen die buitengesloten zijn van de welvaart. Er toont zich geen alternatief meer voor het liberale marktsysteem. Alleen binnen de kunst krijgt de ‘verbeelding’ van een ander leven nog een kans, al wordt ook de culturele sector steeds meer onderdeel van het commercieel-industriële systeem, met zijn marketing, klantprofielen, en platte smaak.
Ook Horkheimer zag de technologie als de grote boosdoener die niet alleen de natuur schade toebrengt, maar ook aan onze eigen, innerlijke natuur. Hij pleit voor het herwaarderen van de natuur als een bezield gebeuren en niet alleen als een bak materialen waar onbeperkt uitgeput kon worden. Ten slotte pleit hij voor internationale solidariteit en voor een wereldregering om de beperkte grondstoffen eerlijker te verdelen. Die solidariteit moet vooral komen vanuit een moreel besef dat gevoed wordt door de interactie met de ander. Rechtvaardigheid vraagt opoffering en intoming van persoonlijke vrijheid om meer ruimte te bieden aan de ‘positieve’ vrijheid van goed onderwijs, goede zorg, collectieve voorzieningen, en gelijke kansen voor iedereen.
Sociaaldemocratie
Jürgen Habermas was altijd al minder gevoelig voor de sombere stemming van zijn voorgangers. Hij constateert dat de welvaart enorm is toegenomen. Er is onder de bezielende leiding van de sociaaldemocratische partijen en vakbonden – immer ijverend voor herverdeling van de bedrijfswinsten ten gunste van loonstijgingen en van belastingen voor collectieve voorzieningen – samen met de liberale en christelijke middenpartijen, een sterke welvaartstaat opgebouwd. En ook de parlementaire democratie is een vrij succesvol platform gebleken voor de emancipatie van vrouwen, genderidentiteiten en minderheden. Tot zo ver niets mis.
Natuurlijk zijn er ook problemen. Waar zijn voorgangers het woord ‘democratie’ nauwelijks in de mond namen, kijkt Habermas vooral naar het democratiseringsproces zelf. Voor een goed functionerende overheid is een publiek domein wenselijk waarbinnen de deliberatie, het uitwisselen en het op elkaar afstemmen van individuele wensen en verlangens en het vormen van collectieve opvattingen over goed bestuur, op een open een eerlijke manier moet worden beoefend. Habermas richt zich daarbij met name op de invloed van technologie, wetenschap en media op de politieke meningsvorming.
Uitgangspunt voor Habermas is een pluriforme maatschappij waar de politieke discussie niet altijd tot volledig consensus hoeft te leiden, maar waar men wel op een rationele manier argumenten met elkaar uitwisselt en samen tot een min of meer gedeeld begrip van de situatie komt, daarbij ruimte latend en rekening houdend met minderheidsstandpunten. Het is vooral de kwaliteit van deze deliberatie, die Habermas aanduidt met communicatieve handelen, en de daarmee verkregen waarden gedreven communicatieve rationaliteit, die het democratisch gehalte van de samenleving bepaalt. Juist echter in onze tijd van sociale media en nepnieuws staat de publieke sfeer, waarin die oordeelsvorming moet plaats vinden, onder druk.
Solidariteit
Naast zijn belangstelling voor het functioneren van de politiek, de publieke media, en de al of niet (te) overheersende invloed van experts (vanuit overheid, bedrijfsleven, wetenschap) op de politieke besluitvorming, is ‘solidariteit’ voor Habermas een belangrijk thema, en daarmee verbonden de rol van supranationale organisaties als de EU, de VN, Wereldbank, WHO, en WTO, die een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan het algemene welzijn, maar nu hun werk meestal doen zonder direct democratisch mandaat. Het zou volgens Habermas wenselijk zijn om hier geëigende democratische structuren voor te ontwikkelen [3].
Hoewel Habermas in zijn vroege werk kritisch aansloot bij Horkheimer, en veel minder bij Adorno en Marcuse, was het toch Horkheimer die begin jaren zestig Habermas’ habitation dreigde af te wijzen, waarop Habermas uitweek naar Marburg en later Heidelberg. In 1964 werd hij alsnog benoemd op de leerstoel van Horkheimer in Frankfurt.
Het communicatieve handelen
Om ontwikkelingspatronen te kunnen beschrijven, ontwikkelt Habermas in zijn magnum opus de Theorie van het communicatieve handelen [4], een begrippenkader waarmee hij de publieke sfeer analyseert. Hij verdeelt het sociale veld in de ‘leefwereld’, waartoe het gezinsleven, de cultuur, het socialiseringsproces (opvoeding, school) en de maatschappelijke instituties (verenigingen, dienstverlening) behoren. De leefwereld vertegenwoordigt het “binnenperspectief”, het hanteert begrippen die alleen kenbaar zijn vanuit introspectie en geen onderdeel zijn van de fysieke werkelijkheid.
De communicatieve handelingen binnen de leefwereld kunnen ‘cognitief-instrumenteel’ zijn, d.w.z. gericht op het realiseren van doelen, of kunnen ‘strategisch’ gericht zijn op het bereiken van overeenstemming. Tot die laatste categorie behoren de ‘politieke’ handelingen. Het is de taak van de filosofie om binnen dit communicatieve handelen de zaken te verhelderen en te verduidelijken, en het rationaliteitspotentieel aan te spreken dat potentieel in die relaties aanwezig is.
Naast de leefwereld zijn er ‘systemen’ zoals de economie en overheid, die werken op basis van geld en van macht. Die systeemwerelden zijn ooit voortgekomen uit de leefwereld en zijn verzelfstandigd als ‘doelgericht handelen’. Vroeger was het boerenbedrijf en de nijverheid onderdeel van het familiegebeuren, en regelde men de bestuurlijke zaken op basis van vrijwilligheid. In de loop van de eeuwen zijn er bedrijven ontstaan en de overheid is een ambtelijke organisatie geworden. Deze ‘systeemwerelden’ vormen een objectiveerbaar “buitenperspectief” op het maatschappelijke gebeuren.
Een soortgelijke verzelfstandiging heeft zich voorgedaan in de culturele sector. Kunsten, onderwijs, wetenschap, en media, zijn losgekomen van de private levenssfeer. Dit heeft enerzijds geleid tot een cultuur bevrijd van traditie en overlevering, maar anderzijds tot een verschraling van de ‘volkscultuur’, want de traditionele vormen van muziek en theater zijn uitgestorven en vervangen door commerciële producties van professionals. De burger kan de ontwikkelingen binnen de wetenschap en kunsten ook niet meer volgen. Vernieuwing is in hoge mate gekoppeld aan individuele artiesten en onderzoekers. Het is wel de taak van die experts om hun werk zo goed mogelijk aan de burger uit te leggen.
Door de invloed van de systeemwereld is de cultuur ‘gefragmenteerd’. De traditionele zingevingspatronen zijn afgestorven en de instrumentele rationaliteit biedt niet direct een nieuw dwingend cultureel kader, zodat we moeten waken voor een plat liberalisme, waar iedereen voor zichzelf uitmaakt hoe te leven, zonder rekening te houden met de anderen, de samenleving of de natuur. Het is de taak van de democratie om de balans tussen privé en gemeenschap gezond te houden.
Democratie
De democratie is een politiek systeem dat burgers de mogelijkheid biedt om via diverse procedures recht te doen aan het algemeen belang. Het kapitalistische economische en financiële systeem is uit zichzelf ongevoelig voor dit algemeen belang. Iedere burger en bedrijf handelt op de markt alleen op basis van zijn eigen voorkeuren. Het ‘communicatieve handelen’ moet daarom een balans zoeken tussen enerzijds de individuele wensen en verlangens van de burgers, en anderzijds de inzet voor collectieve voorzieningen en behoud van de natuur. De politieke discussies moeten duidelijk maken dat er een ‘rationaliteit’ mogelijk is in het handelen, dat er meer is dan het individuele materiële welzijn en dat er rekening moet worden gehouden met de sociale en culturele kanten van het leven, en met de natuur.
De rationaliteit van het communicatieve handelen moet volgens Habermas voortkomen uit drie principes (geldigheidsuitspraken): dat iedereen de waarheid spreekt: dat wat feitelijk wordt voorgesteld overeenstemt met de werkelijkheid, dat iedereen zich baseert op juistheid: dat diegene die spreekt daartoe het recht heeft, en dat iedereen streeft naar waarachtigheid: dat de uitingen eerlijk en oprecht zijn, en de deliberatie vrij van dwang en manipulatie.
Vermarkting
Habermas ziet wel een aantal gevaren. Zo is er een tendens om steeds meer zaken te onttrekken aan de politieke discussie en besluitvorming. Dat gebeurt als de systeemwereld de leefwereld binnendringt en gaat overheersen, als moreel-praktische oriëntaties worden vervangen door instrumentele rationaliteit. We kunnen denken aan zaken als dat diensten van de overheid worden ‘vermarkt’, als scholen en ziekenhuizen bedrijfsmatig gerund worden, en dat media puur op commerciële basis geëxploiteerd worden. Dan gaan financiële argumenten (efficiency, doelgerichtheid, instrumentele rationaliteit) de inhoudelijke kanten (opvoeding, zorg, persoonlijke ontwikkeling) overheersen. Dit noemt Habermas de ‘kolonisering van de leefwereld’. Het onttrekt belangrijke maatschappelijke vraagstukken aan een kritische discussie en onderwerpt kwetsbare sociale en culturele processen aan marktwerking.
Helaas geeft Habermas weinig aandacht aan de technologie zelf, die ons in toenemende mate als persoon onafhankelijk maakt van gemeenschapsvoorzieningen, zoals lokale winkels, diensten, openbaar vervoer, etc. Veel kan nu gekocht en besteld worden via het internet en op individuele wijze worden geconsumeerd, waar vroeger lokale collectieve voorzieningen in voorzagen. Om met Marian Donner te spreken (zie CM#144): ‘Ondertussen hebben de technologische ontwikkelingen vooral het gemak van eenzaamheid vergroot: tegenwoordig kun je een hele dag druk bezig zijn met (thuis)werken, shoppen en ontspannen, zonder ook maar een mens te zien. (...) Het systeem heeft ons opgesloten in ons eigen hart, in een lege kamer. (...). De wereld is eendimensionaal geworden.’ Ook het bedrijfsleven vormt in steeds mindere mate een sociaal-cultureel kader waar de werknemer zijn zingeving en een gemeenschap vindt: iedereen een zzp-er.
Europa
Het vinden van een goede balans tussen de menselijke maat en de impact van het industriële systeem, tussen politiek en markt, is voor de politiek op nationale schaal een moeilijke opgave. Het bedrijfsleven is geglobaliseerd en belastingheffing op vermogenden en bedrijven wordt steeds lastiger. Klimaatmaatregelen en veiligheidsmaatregelen (zowel defensie, cybersecurity, drugscriminaliteit, vluchtelingen) laten zich niet meer effectief organiseren op lokaal niveau. Ons geldsysteem, de euro, kan ook niet zonder solidariteit tussen rijke en arme landen. Het stabiliteitspact (ESM) is een eerste stabilisator, maar voor het overleven van te grote economische discrepanties tussen landen is door het ontbreken van het devaluatie-instrument op lokale schaal, een zekerheidsstelling van staatsschulden in Europees verband nodig. Dat betekent een overdracht van soevereiniteit van lidstaten naar de EU. Alleen op Europese schaal zijn de maatschappelijke natuurkrachten van de systeemdictaten in de hand te houden – bijvoorbeeld die van de mondiale bankensector en van de grote Techbedrijven [3].
Zonder een goedwerkend publiek domein mist de Europese politiek helaas de kracht om de imperatieven van het op investering beluste kapitaal met middelen van het democratisch bepaalde recht en naar de maatstaven van politieke gerechtigheid in sociaal aanvaardbare banen te leiden. Een democratisch ontwortelde technocratie zoals de EU, ontbreekt het zowel aan de macht als aan het motief om tegemoet te komen aan de eisen op het gebied van sociale gerechtigheid, publieke dienstverlening en collectief eigendom. De plannen van de Europese Commissie getuigen van de verleiding om de kloof tussen datgene wat economisch noodzakelijk is en datgene wat politiek haalbaar is, op technocratische wijze te overbruggen. Dat maakt de EU nog weerlozer voor de dictaten uit de markt.
Omdat de publieke sfeer nog voornamelijk op nationale schaal georganiseerd is, komen maatregelen uit ‘Brussel’ pas in zicht als ze als lokale verplichtingen in werking treden, zie de natuur- en stikstofwetgeving. Die worden dan opgevat als “dictaten” vanuit Brussel, omdat de besluitvorming via de Raad en het Europees Parlement zich aan de nationale publieke sfeer heeft onttrokken. Het is dus van het grootste belang dat de bevoegdheden op Europese schaal democratisch worden gelegitimeerd. Daarvoor moeten niet alleen de lidstaten in een unie opgenomen worden, ook de EU moet een ‘statelijke’ macht krijgen (over financiën, etc.), en ten derde is een publieke sfeer nodig voor gemeenschappelijke politieke wilsvorming. Zo’n ruimte kan alleen ontstaan als gevolg van het wederzijds openen voor elkaar van de eigen publieke nationale ruimte. Dat betekent dat de Europese thema’s niet alleen vanuit nationaal perspectief moeten worden besproken in de media, maar dat er ook ruimte komt voor berichten over de politieke posities en controverses die dergelijke thema’s in de andere lidstaten teweegbrengen.
Filosofie
Habermas weert zich niet alleen in de publieke opinie als het geweten van Duitsland, hij heeft ook een mening over de filosofie van de afgelopen eeuw, met name vanaf het moment dat Friedrich Nietzsche de dood van God constateerde en alle metafysische droombeelden ongeldig verklaarde. In plaats van zich in te zetten voor de idealen van de Verlichting, koos Nietzsche voor de vrije wil en voor de ‘mythe’ van het leven als “strijd en lijden”, zeg maar een kwestie van “vreten of gevreten” worden. Na hem kwamen de existentialisten: de plaats van intersubjectief verifieerbare kennis werd ingenomen door een ‘Sonderwissen’, geworteld in een met mythische begrippen geladen ‘Sein’, ‘Être’, ‘Neant’, of ontsproten aan de autoriteit van een dichter/denker die, al dan niet, een uitverkorene beweerd te zijn, aldus Willem van Reijen in zijn geestige inleiding van Na-metafysisch denken [5]. Daarna kwamen Derrida en Foucault die alle waarheid als subjectief of als verkapte machtshonger typeerden. Om nog maar te zwijgen van de postmodernisten die de wetenschap ook maar een ‘mening’ vinden. Ten slotte dan de populisten die alles alleen vanuit een ‘binnen-perspectief’ bezien. Tegenover al die postmoderne stromingen wil Habermas de rationaliteit centraal stellen, niet alleen de technocratische rationaliteit maar ook de waarden gedreven “rede”.
De nieuwe onoverzichtelijkheid
In de essaybundel met die naam geeft Habermas een nadere filosofische verantwoording van een aantal grondbegrippen in zijn denken. In het eerste essay beschrijft hij de teloorgang van de sociaaldemocratie voor zover die gebaseerd is op de utopie van de arbeidsmaatschappij met volledige werkgelegenheid. Ieder die kan werken wordt geacht zich aan te bieden voor werk en een groot deel van het aldus verworven inkomen wordt herverdeeld onder werklozen, zieken en gehandicapten, en voor collectieve voorzieningen.
Deze utopie is aan erosie onderhevig. Ten eerste verliest de factor arbeid macht omdat het bedrijfsleven steeds internationaler wordt en minder gaat bijdragen aan de nationale belastingen. Ten tweede stijgen de kosten van zorg en sociale ondersteuning explosief en groeien navenant de bureaucratische processen van de overheid, met alle ontsporingen van dien. Ook vormen de sociale regelingen geen bron van betekenis voor een zinvol leven. Zo biedt het basisinkomen geen binding met een gemeenschap.
Er zijn drie houdingen zichtbaar:
(1) Sociaaldemocratische behoudzucht, het verdedigen van verworven rechten, al krimpt het draagvlak zienderogen,
(2) Rechtsconservatief neoliberalisme: beperk de verzorgingsstaat en snoei alle wildgroei aan toeslagen en regelingen, en laat de markt het werk doen,
(3) Afwijzing van het productivistisch vooruitgangsgeloof: stop de economische groei en het beslag op de natuur en geef ruimte aan emancipatie en internationale solidariteit.
De beide eerste houdingen persisteren in het traditionele perspectief van de rationele beheersing van de natuur en van de in de technologie zich realiserende instrumentele rede, alsmede de in organisatie- en planningsvermogens zich realiserende functionele rede, die samen de weg zouden banen naar een menswaardig bestaan. Echter de vrijheid van het rijke deel van de natie leidt in wezen tot een verminderd perspectief voor het lageropgeleide deel van de bevolking en tot uitbuiting van de natuur. Voor de derde houding, afzien van economische groei, is een democratisch besef nodig die het leven en de vrijheid zelf aan banden legt. Let wel, dit is 40 jaar geleden geschreven!
De filosoof als rechter of exegeet
Emmanuel Kant onderscheidde drie wetenschapsdomeinen: de zuivere rede (exacte wetenschappen), de praktische rede (recht en moraal) en de esthetische rede (oordeelsvermogen), gebaseerd op de drie vormen van ervaringskennis en kenvermogens van de mens. Daarmee werd afscheid genomen van de metafysische kennis, maar tot een sluitende wetenschappelijke basis kwam zijn benadering niet. Hegel probeerde op zijn beurt de maatschappelijke ontwikkeling binnen een helder kader te uniformeren op basis van de dialectiek, maar ook dit streven leidde tot meerdere varianten. Met de opkomst van de pragmatiek en hermeneutiek werd er steeds meer getwijfeld aan het nut van funderingsuitspraken, die gebaseerd zijn op de waarneming of het kenvermogen van ‘het eenzame subject’. Veel kennis is contextafhankelijk en ingebed in een grote verscheidenheid van talen en praktische situaties. Het heeft daarom geen zin om de filosofie als een meta-wetenschap op te vatten die de fundamenten van de kennis onderzoekt en op basis van deze analyse een oordeel velt. De andere wetenschappen gaan hun eigen weg en overleven als ze blijken ‘te werken’.
Wel is er volgens Habermas een rol voor de filosoof weggelegd in het uitleggen en verklaren van de verschillende aspecten van de rationaliteit en moderniteit voor waarheidsvragen, en vragen over rechtvaardigheid en goede smaak. Terwijl de verschillende wetenschappen de grote ‘wereldbeelden’ afstoten en zich meer verdiepen in specialistische kennis, en daarmee afzien van de voor de gewone man begrijpelijke interpretatie van de natuur en de geschiedenis als geheel, en ook de kunst zich losmaakt van de reguliere ruimte- en tijdstructuur van het dagelijkse leven, roepen deze eenzijdigheden, die de signatuur van de moderniteit uitmaken, steeds meer interpretatieproblemen op. Het is aan de filosoof (als exegeet) om hier een bemiddelende rol te spelen tussen de teruggetrokken specialismen en de dagelijkse praktijk.
Ethiek
in het essay Rechtvaardigheid en solidariteit keert Habermas zich tegen de formele operationalisaties van moraliteit. Zo biedt het recht een kille vorm van gelijkheid en gelijke kansen, terwijl ook de ethische theorieën van Kant, Rawls en Stuart Mill abstracte regels voorschrijven, waarbij niet duidelijk is of men zich überhaupt wel aan die regels zou willen houden. Waarom zou je de ander behandelen zoals je zelf behandeld wilt worden? En wat houdt ‘achter een sluier van onwetendheid’ in, als je al weet dat je een betere positie hebt dan een ander?
Het morele oordeelsvermogen wordt ook wel gelinkt aan de zes stadia van psychologische ontwikkeling van de kindertijd zoals die door Piaget en Kohlberg zijn beschreven. In de preconventionele fase handelt het kind ter vermijding van straf (1) of om er zelf beter van te worden (2). In de conventionele fase herkent het kind dat er relaties met anderen zijn (3) en gedeelde waarden en normen, waaraan hij zich geacht wordt te houden (4). In de postconventiële fase gaat het over ethische principes (5) zoals dat alle mensen gelijk zijn en hier wortelt de notie van solidariteit (over grenzen van familie en land). In de laatste fase (6) geeft het persoonlijk geweten de doorslag. Die laatste twee fasen zijn niet geworteld in de psychologische ontwikkeling (bv. persoonlijkheid) maar hebben een bredere sociale inbedding nodig en om dit te laten werken is een open gesprek met andere burgers nodig. Het komt erop aan ‘empathie’ te ontwikkelen voor de medemens, zowel voor de medemens dichtbij, als voor de asielzoeker uit een ander land.
Die ontmoeting met de ander moet leiden tot de solidariteit die al door Horkheimer werd bepleit. Een solidariteit, niet gebaseerd op rekenkundige sommetjes, maar hoogstens op de verwachting van een zekere mate van wederkerigheid in een verre toekomst, d.w.z. dat we er op termijn allemaal beter van worden. Dat kan binnen nationale grenzen, maar kan ook transnationaal. Daarom is Habermas een voorvechter van de EU, VN en andere mondiale overlegorganen. Voor de EU bepleit hij een politieke unie met verregaande vereffeningsmechanismes tussen rijke en arme landen.
Conclusies
Bij Habermas geen duistere maatschappelijke krachten, geen financieel kapitalisme dat achter de schermen aan de touwtjes trek, geen BigTech die de massa manipuleert, geen overheid die de vrijheid en autonomie van de burgers beperkt, nee, dat is allemaal natuurlijk wel aanwezig, maar als het er op aankomt is toch alles in de hand van de burger. Als kiezer kan hij bepalen in welke maatschappij hij wil leven. Alles komt aan op een goed en wel overwogen proces van politieke wilsvorming. Alle behandelde aspecten of het nu de tijdsdiagnose is, de toepassing van wetenschappelijke kennis, het ethisch oordeel, alles komt samen in het communicatieve handelen. Alles is gericht om de communicatieve rationaliteit in discussies naar boven te halen, een rationaliteit niet louter gebaseerd op feiten of machtswoorden, maar even zeer op emoties en waarden. Een vrij en open publiek domein is daarvoor essentieel. Zie ook de bespreking elders in dit nummer van Een nieuwe structuurverandering van het publieke domein.
Ten opzichte van het belang van wetenschappelijke kennis is Habermas misschien niet altijd even duidelijk. In zijn vroegere werk heeft hij de nodige vraagtekens gezet bij het gebruik van wetenschappelijke kennis als leidraad voor de oplossing van maatschappelijke problemen. Een technocratische en scientistische benadering keurt hij sterk af. Het is aan de experts en aan de wetenschappers om hun wetenschappelijke kennis zo goed mogelijk te vertalen naar heldere politieke keuzes. Dat vrijwel iedere wetenschappelijke kennis nu als “ook maar een mening” wordt afgedaan, en dat alle respect voor artsen, leraren of politieagenten inmiddels is verdwenen, ja, dat er zelfs gesproken kan worden van een “gezagscrisis” (zie ook CM#146), dat is natuurlijk niet aan zijn filosofie te wijten, maar het is wel een soort pervertering van het “kritisch” bewustzijn van de jaren zestig, die we als “zestigers” ons wel kunnen aantrekken.
Noten
[1] Jürgen Habermas, Een nieuwe structuurverandering van het publieke domein, 2022.
[2] Michiel Korthals, Kritiek van de maatschappijkritische rede, Coutinho, 1986.
[3] Jürgen Habermas, Een toekomst voor Europa, Boom, 2013.
[4] Jürgen Habermas, Theorie van het communicatieve handelen, 1981. Zie ook samenvatting van Harry Kunneman, Boom, 1983, en bespreking door René Gabriëls in De nieuwe Duitse filosofie, denkers en thema’s voor de 21e eeuw, Boom, 2013.
[5] Jürgen Habermas, Na-metafysisch denken, Kok Agora, 1990, met een inleiding van Willem van Reijen.