Civis Mundi Digitaal #147
Bespreking van Jürgen Habermas, Een nieuwe structuurverandering van het publieke domein. Boom, 2023.
In 1962 publiceerde Jürgen Habermas zijn eerste, en achteraf gezien bestverkochte boek, De structuurverandering van het publieke domein, over de ontwikkeling van het publieke domein sinds het midden van de 18e eeuw, toen de cultureel ontwikkelde burgers in de salons en koffiehuizen de ideeën van de Verlichting bespraken en zo de tijd rijp maakten voor de nieuwe democratische staatsorde. Die democratie is vervolgens een kwetsbaar plantje gebleken onder Jakobijnse en totalitaire terreur, maar heeft tot nu toe overleefd in ons deel van de wereld.
Echter, de democratie kan volgens Habermas alleen goed functioneren bij een ‘publiek domein’, waarbinnen de democratische wilsvorming voldoende ruimte krijgt voor een goede afweging tussen particuliere belangen en gedeelde collectieve zaken. Binnen de democratische besluitvorming is de stemming zelf slechts de (tijdelijke) afronding van de brede maatschappelijke discussie, die eraan vooraf moet gaan. Binnen die discussie moet iedere kiezer zo goed mogelijk de gelegenheid krijgen zich te informeren en oriënteren, en zo mogelijk organiseren in politieke partijen. Deze vorm van deliberatieve democratie, te vertalen als overleg-democratie, vraagt een publiek domein waar de massacommunicatiemiddelen en de vrije pers op de juiste wijze, dat wil zeggen door debat en discussie, bijdragen aan de informatieverspreiding en aan de uiteindelijke politieke wilsvorming.
Zijn eerste boek was vooral een historische analyse van de veranderingen in het publieke domein onder invloed van de ontwikkeling van de kranten in de 19e eeuw, en van radio en televisie in de 20e eeuw. In de eerste decennia van de 21e eeuw zien we de invloed van internet en de opkomst van de social media. Voor het eerst in de geschiedenis is de verspreiding van particuliere opinies niet meer onderhevig aan hoge drukkosten of onderworpen aan selectie en keuzes van redacties. Het heeft geleid tot een kakofonie op internet.
Het was te verwachten dat ook Habermas naar zijn mening hierover gevraagd zou worden. Twee recente essays en een interview zijn nu gebundeld in het hier te bespreken boekje. We beginnen met het tweede essay over de ‘deliberatieve democratie’, en vatten vervolgens de belangrijkste thema’s van het eerste essay over de ‘nieuwe media’ samen.
Deliberatieve democratie
Zoals gezegd moet voorafgaande aan de slotfase van democratische besluitvorming, de stemming, een goede afweging gemaakt worden tussen particuliere en collectieve belangen. De liberale traditie heeft altijd de ’rechtsstaat’ centraal gesteld, als waarborg voor persoonlijk bezit en persoonlijke rechten, terwijl de republikeinse traditie meer het aspect van ‘volkssoevereiniteit’ heeft benadrukt. Die twee benaderingen moeten met elkaar in overeenstemming gebracht worden in de zichzelf de wet voorschrijvende associatie van vrije rechtsgenoten binnen een wettelijk kader voor de gelijke verdeling van subjectieve rechten. Een egalitair universalisme van gelijke rechten voor allen moet worden samengebracht met de individuele rechten voor ieder individu. Dat kan alleen via een deliberatieve politiek van overleg.
Maar waar de persoonlijke vrijheden in onze rechtsstaat goed gedefinieerd zijn, daar zijn de collectieve en democratische plichten veel minder scherp gedefinieerd. Men is niet verplicht om zich om zijn buurt of straat te bekommeren, of om een krant te lezen, of om te stemmen. Men kan zich zelfs permitteren “zich niet vertegenwoordigd te voelen” en dat openlijk te uiten. Waar collectieve belangen niet alleen simpele standpunten maar ook enige solidariteit (in geld en cultureel en fysiek te delen ruimte) vereisen, moet die solidariteit vooral voortkomen uit de beleving van gedeelde waarden in een samenleving. Alleen een middelvinger opsteken naar de regering of parlement creëert geen motivatie, en het populistisch exploiteren van onvrede draagt ook niet bij aan een constructieve meningsvorming. Wel staat het de burger natuurlijk vrij om zijn onvrede te uiten via gerichte demonstraties en massaprotest.
Het populisme
Je kunt je overigens afvragen of de politiek wel zo makkelijk uit de voeten kan met een brede maatschappelijke discussie. Verdoezelt de wens voor een goede ‘deliberatie’ niet het feit dat politiek in de eerste plaats een machtsspel is? Een kleine meerderheid is vaak voldoende om de oppositie monddood te maken of om al ingezette ontwikkelingen weer terug te draaien. Regeren bij ‘opiniepeilingen’ is ook een vorm van regeren, net als op de ‘winkel passen’ of afgeven op ‘visie’ en ‘vergezichten’. Kortom de praktijk is vaak niet zo fraai. Probleem is ook de toenemende complexiteit van de maatschappij en van de politieke verdelingsvraagstukken. We leven in een bijzonder pluriforme maatschappij, waarbij de tegenstelling tussen “elite” en “volk” natuurlijk een fabeltje is, maar waar de traditionele eenheidsvormende wereldbeelden en zuilen hun kracht verloren hebben en waar veel vraagstukken toch om een hoge mate van inhoudelijke expertise vragen.
Uit zijn vroege werk weten we dat Habermas altijd al bezorgd geweest is over het gebruik van “technologie en wetenschap als ideologie”, d.w.z. een complexe problematiek moet een goede vertaling vinden naar heldere politieke standpunten, die aan iedereen uitgelegd moeten kunnen worden. Hij vindt dat de experts hierbij zelf een belangrijke rol spelen in het informeren en opvoeden van de bevolking. Maar dat is natuurlijk lastig als wetenschappers met “pek en veren” worden beklad als ze in coronatijd lid worden van een adviserende commissie.
Het groeiend pluralisme van onze samenlevingen wijst op een toename van culturele levensvormen en individuele levensstijlen, met als gevolg dat sociale integratie steeds meer verschuift van het niveau van de alledaagse leefwereld, waarin men opgroeit, naar het niveau van het politieke burgerschap. De “ruwe” wil van de individuele burger moet vertaald worden naar een afgewogen politiek oordeel. Het is hier dat het simplisme van het populisme een voorsprong heeft op de meer afgewogen vertaling van de middenpartijen. Het is daarom van belang dat die vertaling op een voor iedereen begrijpelijke wijze plaats vindt.
Ten slotte moet de overheid ook zorgen dat ze haar geloofwaardigheid behoudt. Dat het er in de rechtspraak en in het openbaar bestuur rechtvaardig en zonder corruptie aan toe gaat, ook al zullen er altijd onvolkomenheden blijven. In dat kader zijn ook een aantal opmerkingen over de rol van ‘emotie’ in het interview in de bundel wel relevant. Volgens Habermas moet aan de rechtspraak en de wetenschap de hoogste norm worden gesteld van objectiviteit en taalgebruik. Dat geldt al in iets mindere mate voor de regering en overheidsorganen. Parlementariërs mogen vervolgens weer wat meer ‘theater’ maken om hun antagonistische standpunten te verwoorden, maar moeten daarbij wel de democratische spelregels in acht nemen van een open en eerlijk gesprek. Buiten het parlement mogen politici zich bedienen van ‘oneliners’ en ‘emotie’ om de burger op een meer directe manier aan te spreken. Helaas kan Habermas niet ingaan op politici die de rechtspraak en het parlement meerdere keren “nep” noemen en nu wel deelnemen aan een regering.
Het publieke domein en de sociale media
De staat en de economie hebben zich in toenemende mate losgemaakt van de dagelijkse leefwereld en het ‘publieke domein’ is een ‘tussenlaag’ geworden tussen het particuliere domein enerzijds, en het overheidsdomein en de economie anderzijds. Verder is door de economische globalisering, de opkomst van supranationale organisaties, de vermarkting van overheidsdiensten, en niet in de laatste plaats door de klimaatcrisis en de immigratiecrisis, het publieke domein onder druk komen te staan. De politieke meningsvorming is met de verbrokkeling van de zuilen en traditionele structuren als politieke partijen en vakbonden sterk afhankelijk geworden van instituties als de pers en de omroepen, die echter op hun beurt weer afhankelijk zijn van reclame om een rendabele exploitatie mogelijk te maken.
Het mediagebruik is al een paar decennia vrij constant en zo’n acht uur per dag, maar het aandeel van het lezen van boeken, tijdschriften en kranten is structureel sterk gedaald tot zo’n 10 minuten per dag. Het aandeel van radio en televisie is relatief constant gebleven op ca. 4 uur per dag. De rest van de tijd gaat dus op aan social media en podcasts. Met de dalende advertentie-inkomsten komen de kranten en tijdschriften met hun toch al vergrijzende abonneebestand wel in een zeer moeilijke situatie, terwijl het voor de analyse van de wereldproblemen een onmisbare informatiebron is.
De pers en de omroepen zijn tot nu toe de ‘gate keepers’ geweest van de nieuwsvoorziening en van de opiniebijdragen in kranten, tijdschriften en radio- en televisieprogramma’s. Met de opkomst van de sociale media zijn parallelle communicatiestructuren ontstaan en is de grens tussen het persoonlijke domein en het publieke domein transparanter geworden, zo niet vertroebeld. Particuliere meningen kunnen nu een eigen verspreiding vinden. Naar de aard van het medium is de zichtbaarheid en het bereik van die particuliere opinies (influencers) groter naarmate ze meer opvallen of meer aanspreken bij een bepaalde doelgroep, wat de subtiliteit meestal niet ten goede komt. Individualisering wordt op social media vaak nog verder doorgevoerd tot ‘singularisering’: kijk eens hoe uniek ik ben! Al met al geen bron van solidariteit en gemeenschapszin.
Waar oorspronkelijk hoge verwachtingen bestonden over de vergemakkelijkte toegang tot informatie via het wereldwijde web, is het nu vooral de hoge mate van ‘nepnieuws’, ‘complottheorieën’ en ‘bubbels’ die zorgen baren. Verspreiders van nepnieuws hanteren veelal een dubbele strategie: ze verspreiden zelf nepnieuws, doen aan zelfreferentie, en schilderen de traditionele media af als ‘leugenpers’. Verder wordt iedere aanspraak op universalistische kennis verdacht van hypocrisie.
Habermas sluit af met de hoop dat de commerciële platforms gedwongen worden tot journalistieke zorgvuldigheid: “Geen enkel kind zou, zonder klinische symptomen te ontwikkelen, kunnen opgroeien in een moeilijk voorstelbare wereld van nepnieuws; een wereld die als zodanig niet meer te identificeren is aan de hand van het onderscheid tussen nepnieuws en ware informatie. Het is dus geen politieke beslissing, maar een grondwettelijke verplichting om een mediastructuur in stand te houden die het inclusieve karakter van de openbaarheid en het deliberatieve karakter van de openbare menings- en wilsvorming mogelijk maakt.” (p. 66)
Conclusie
Habermas schetst een zorgelijke situatie van het publieke domein en de afnemende rol van de pers. Juist hij is erg gebrand op een goed functioneren van het publieke domein, omdat volgens hem alles in de politiek hierom draait. De burger heeft als kiezer alle macht, maar gebruikt hij die goed? Daar kunnen we twijfels over hebben. Fijn is in ieder geval dat Habermas zijn 70-jarige loopbaan als intellectueel bekroont met het adresseren van deze hedendaagse kwesties.