De invloed van Spinoza
Deel 1: Religie en politiek

Civis Mundi Digitaal #147

door Piet Ransijn

Bespreking van Fred Neerhoff en David Bakker, De Natuur als wetgever: Een spinozistische maatschappijvisie. Deel 1: Religie en politiek. Uitg. De Brouwerij, 2024.

 

Neerhoff en Bakker hebben in een beperkt aantal bladzijden een encyclopedisch boek geschreven waarin Spinoza (1632-1677) wordt geplaatst in de context van het veelomvattende gebied van religie, humanisme en atheïsme, de filosofie van Kant en die van het Oosten, religieuze en politieke ideologieën, terrorisme, de moderniteit. moraal, mensen- en dierenrechten, economie en (neo)liberalisme. Kortom, een actueel boek, waarin Spinoza volop en veelzijdig in de historische en eigentijdse de vaart der volkeren wordt geplaatst. De bedoeling vande schrijvers is niet om allerlei praktische voorstellen te doen maar - zoals ze in het voorwoord mededelen - het westerse denken tegen het licht te houden in een spinozistische visie. Het boek is deels gebaseerd op artikelen die zij eerder schreven voor Civis Mundi in 2019 en 2020. Het verklaart waarom ze al enige tijd geen artikelen meer schreven. 

Fred Neerhoff was als gepromoveerd ingenieur actief op het gebied van onderwijs en onderzoek, studeerde daarnaast psychologie en was enige tijd vakbondsbestuurder. In 2017 verscheen zijn boek De Erasmus mythe. In het onderhavige boek komt Erasmus langs als tegenhanger van Spinoza. David Bakker is financieel specialist en publicist en werkt aan een proefschrift over de Schotse verlichtigsfilosoof en econoom Adam Smith. 

Huidige ontwikkelingen “dwingen tot een drastische verandering in onze houding ten opzichte van de Natuur.” Onzekerheid en onveiligheid wat betreft milieu en klimaat worden versterkt door de oorlogen in Oekraïne en Gaza. De coronacrisis is nog niet vergeten en ook de bankencrisis is nog recent en niet afdoende bezworen.

“Ook Spinoza leefde in een [niet alleen] politiek turbulente tijd met het Rampjaar 1672 als dieptepunt... De antwoorden die hij formuleerde op de onzekerheden van zijn tijd waren niet alleen een aanzet tot de de westerse moderniteit, maar zijn tot op de dag van vandaag een bron van inspiratie.” (p11)

In onderscheid met de huidige reductionistische visie van de natuur als louter materie “definieerde hij de Natuur als de gehele – geestelijke en materiële werkelijkheid als ondeelbaar geheel... Niet de mens maar de Natuur plaatste hij centraal. De mens... is onderdeel van de Natuur.” (p11-12) De Natuur is erop gericht zichzelf in stand te houden. Bij de mens uit zich dit in “een drang tot zelfbehoud... gedreven door zijn instincten en driften”. De mens is dus een overwegend irrationeel wezen, dat echter begiftigd is met de rede, die zowel kan worden aangewend  “ten behoeve van het eigen levensgeluk als het algemeen belang”. Omdat de Natuur al het bestaan omvat, is er geen plaats voor het bovennatuurlijke, waarop “waarheidsclaims van gevestigde godsdiensten gebaseerd zijn”. (p12) 

 

Spinoza en religie

De botsing van Spinoza met de gevestigde religie ligt voor de hand gezien zijn vrijzinnige en kritische visie op de godsdiensten. Op 23-jarige leeftijd werd in de Amsterdamse synagoge de banvloek over hem uitgesproken. Na zijn verstoting uit het joodse geloof sloot hij zich aan bij geen enkel ander geloofsgenootschap en nam hij een onafhankelijke filosofische positie in. Zijn bijbelkritiek ging ook in het tolerante Nederland te ver en zijn Theologisch-politiek tractaat (1670) werd verboden. De Ethica, zijn hoofdwerk, verscheen pas na zijn  dood in 1677 in Den Haag en werd eveneens verboden. Het was “prophaen, atheïstisch en blasphemenant”, d.w.z. godslasterlijk. Spinoza is betrekkelijk jong gestorven. Verondersteld wordt dat hij een longaandoening had, vanwege  zijn vak als lenzenslijper, waarbij fijnstof vrijkwam.

Hoewel hij autodidact was, had hij contact met grootheden als Christiaan Huygens, Gottfried Wilhelm Leibniz en Henry Oldenburg, de secretaris van de Royal Society. Later hadden Lessing, Goethe, Herder, Schelling en vele andere schrijvers en filosofen grote belangstelling voor zijn werk. Spinoza was zeker niet anti-religieus, maar een pantheïst, die de natuur als God zag. God ofwel de Natuur, Deus sive Natura, luidt zijn beroemdste uitspraak. (p26)

Je hieruit kunnen afleiden dat hij de Natuur zag als een grote Geest-in-de-materie, die daarvan niet te scheiden was, terwijl de materialistische wetenschappen ‘geestloos’ zijn. Maar zover gaan de schrijvers niet. Ze neigen naar een materialistische interpretatie van Spinoza. Zij stellen immers dat het attribuut ‘geest’ (gevoelens, gedachten, voorstellingen) hun basis hebben in het attribuut ‘lichaam’ c.q. materie. (p27) Zij noemen Spinoza een ‘naturalist’, een begrip dat voor hen mogelijk dichter staat bij atheïsme dan bij pantheïsme een term die zij vermijden. Het godsbeeld van Spinoza was verder niet antropomorf zoals in de bijbel, maar leek meer op de God van grote Griekse filosofen.

Hij wilde de religie zuiveren van bijgeloof (superstitia), vooroordelen, onwetendheid en verbeelding om te komen tot “ware religie”, die “het volk aanzette tot naastenliefde en gemeenschapszin [en waaraan] “het gewone volk zingevingen en houvast zou kunnen ontlenen” (p25) Zijn religiekritiek, die onder meer de politieke ambities van de kerk gold,  wekte wrevel en stond haaks op de belangen van gezagsdragers en machthebbers.

Het ging  hem om waarheid en vrijheid. De rede diende ons te bevrijden van ‘superstitie’ en sturing te geven aan driften en machten, die leiden tot onverdraagzaamheid en (godsdienst)twisten, die toen aan de orde van de dag waren. Democratie zag hij als de verstandigste staatsvorm. Zijn visie ging ook in de richting van de scheiding van kerk en staat en van verschillende machten. Zelfstandig denken schatte hij hoger in dan de gehoorzaamheid, waarop de gevestigde religies waren gebaseerd en waarvoor hij een bedreiging vormde. Bovendien had hij een pantheïstische, heidense visie van God en zag hij de bijbel niet als goddelijke openbaring, maar als mythologische verhalen met een diepere lering en betekenis, te vergelijken met de epische gedichten van Homerus. Kortom, een afwijkende religieuze visie, die zelfds in het betrekkelijk verdraagzame Holland te ver ging.

 

Godsdienst, religie en zingeving

De schrijvers onderscheiden religie van godsdienst en godsgeloof. Ze zien beide niet als synoniem. Religie heeft te maken met zingeving, is ruimer dan godsdienst en er hoeft geen god aan te pas te komen, zoals bij het boeddhisme, taoïsme en confucianisme. “De meest basale religieuze ervaring... is het besef deel uit te maken van de de mensheid als geheel.” En ook van een kosmisch geheel. “Zonder dat besef zou de mens zich verloren voelen en alle greep op het leven verliezen.” (p15) 

Religie biedt dus (geestelijk) houvast, ook in sociaal opzicht, met name bij een gevestigde religie in georganiseerd verband. Daarnaast zijn er persoonlijke religieuze ervaringen. De term ‘religie’ is ontleend aan het Latijnse woord ‘religio’ dat “verplichten in de zin van naleven van gedragsregels” zou betekenen. “Maar religie kon ook het verbinden...met iets alomvattends betekenen... een gemeenschappelijk gedeelde kernwaarde, een god of goden, of een andere ‘heilige’ entiteit of natuurverschijnsel.” (p16)

Gemeenschapszin was in de oudheid een kernwaarde. ”Geloofsdogma’s speelden nauwelijks een rol, rituelen en mythes des te meer.” Dat geldt ook voor andere religies.

De abrahamitische godsdiensten kenmerken zich door gehoorzaamheid aan een monotheïstisch opgevatte God. Het zijn openbaringsgodsdiensten die “hun geloofsinhoud ... baseren op openbaringen (onthullingen vanuit het bovennatuurlijke)”. (p17)

William James, een van de grondleggers van de religiewetenschap, omschrijft in zijn boek De varianten van religieuze ervaring religie als “de houding van de mens, van welke aard ook, tegenover hetgeen hij voelt als grondwaarheid.... Het gaat om een zingevende waarheid die min of meer centraal staat in iemands kijk op de wereld.” Religieuze ervaring omvat “de gevoelens, handelingen en belevingen van individuele personen... voor zover zij overtuigd zijn in relatie te staan tot hetgeen zij voor het goddelijke houden.” ‘Goddelijk’ ziet James zeer ruim als “alles wat het meest oorspronkelijk is en het meest omvattend en waar... Bij een mystieke ervaring voelt het individu zich één met iets alomvattends.” Deze ervaring is meer specifiek dan een religieuze ervaring.” (p18,19) 

Daarnaast worden atheïsten, ongelovigen en agnosten genoemd, die resp. (gods)geloof verwerpen of het niet (zeker) weten. Spinoza was geen atheïst maar is een religieus mens. Zijn filosofie is ook op te vatten als een naturalistische religie, maar niet als godsdienst, “Voor Spinoza geen eerbetoon aan zijn God... gebeden vinden geen gehoor.” Zijn opvattingen sluiten aan bij die van James. 

https://essentiels.bnf.fr/fr/histoire/temps-modernes/79ef3adc-83de-4ffc-95d0-c88644f0c05e-renaissance-et-humanisme-en-italie-14e-16e-siecles/article/f3a061ee-6369-4de1-b9b8-7174acabac1f-quest-ce-que-humanisme Le couronnement d’Hérodote par Apollon Bibliothèque nationale de France

Bij het humanisme is de mens de bekroning van de schepping

Humanisme en het spinozisme

Het humanisme gaat uit van de mens. “Volgens humanisten ligt de oorsprong van de moraal bij de mens zelf.” (p33) Het kwam voort uit de renaissance van de klassieke filosofie. Socrates wordt beschouwd als humanist, omdat hij uitging van “een innerlijke stem die als morele maatstaf fungeert. Die stem – het geweten’ – weerspiegelt universele waarden als schoonheid, goedheid en rechtvaardigheid, die deel uitmaken van een goddelijk ingestelde wereldorde.” Dus toch een beroep op het goddelijke, zijn humanisme is betrekkelijk.

“Het moderne humanisme  berust vooral op het denken van... Kant: de mens als een moreel en autonoom wezen dat beschikt over een [rede en] vrije wil... Ieder mens kan rationeel handelen volgens zedenwetten.” Dat zijn “objectieve principes van moraliteit... zoals Kants categorische imperatief.”(p34) Deze toont overeenstemming met de Gulden Regel: ‘Wat gij niet wil dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet’, hoewel Kant oog heeft voor de verschillen met zijn visie. “Binnen het humanisme heeft... de mens  de plaats van God ingenomen.” (p36)

Bij Spinoza zijn mensen ingebed in “God ofwel de Natuur”. Ook hij gaat uit van de rede, die driften en emoties, die hij affecten noemt, kan sturen en positieve en blije affecten zoals liefde, hoop en toewijding kan versterken. Met de rede kunne mensen inzicht in de Natuur verwerven. “Dit spoort tevens aan tot kritisch zelfonderzoek omdat de mens een integraal onderdeel is van de Natuur... Wie handelt op basis van de rede... is volgens Spinoza vrij, dat wil zeggen: vrij van externe dwang... en van de knechtschap van zijn of haar driften.” (p43,45,46)

“Het spinozisme gaat uit van de gehele werkelijkheid omvattende Natuur terwijl het humanisme vertrekt vanuit de mens als zelfstandig koninkrijkje binnen die Natuur.” (p50)

Spinoza gaat uit van de Natuur als objectieve werkelijkheid, waarin de mens is ingebed. Niet van de mens als autonoom subject. Mensen gedragen zich volgens de wetten van de Natuur.

 

Kant versus Spinoza

Kant (1724-1804) onderscheidt de fenomenale verschijnselenwereld die mensen kunnen kennen van de noumenale wereld van op zichzelf staande dingen an sich buiten de grenzen van ons kenvermogen. De verschijnselen(wereld) bestaat binnen onze geest, ons kenvermogen en gezichtsvermogen, terwijl de wereld an sich onkenbaar is.

In een wereld die is gedetermineerd volgens natuurwetten, zou volgens Kant geen ruimte zijn voor de vrije wil en de moraal, die daarmee samenhangt. Hij ziet dit in verband met een onsterfelijke ziel en een transcendente, morele God. “Vrijheid was voor Kant ondenkbaar zonder de gedachte aan een transcendente God die ons morele gedrag met onsterfelijkheid kan belonen.” (p53) God, de onsterfelijke ziel en de vrije wil onderscheiden zich van de fysische werkelijkheid en vor,en een geestelijke werkelijkheid. 

Spinoza’s vrijheidsbegrip verwijst niet naar een tegenstelling tussen vrijheid en noodzakelijkheid (determinisme) maar tussen vrijheid en externe dwang... Omdat ook het handelen op basis van rationeel inzicht geschiedt binnen een onontkoombare causale keten...” (p45) “Spinoza beschouwt de rede als een beperkt instrument waarmee de mens zijn emoties  hooguit kan bijsturen. Kant... kent aan de rede echter bovennatuurlijke krachten toe met een morele component.” (p56) 

Het weten maakt bij Kant plaats voor het (christelijk) geloof. Kant onderscheidt zedenwetten, die mensen uit vrije wil kunnen volgen, van deterministische natuurwetten, waarvan mensen zich tot op zekere hoogte kunnen bevrijden. Uit de zedenwet(ten) leidt hij een universele moraal af.

Kant maakt onderscheid tussen rassen. “Het witte ras was in Kants visie superieur... De man stelt hij hiërarchisch boven de vrouw.” Geldt de ‘universele’ moraal dan alleen voor de witte, westerse man, die andere rassen en volken mag koloniseren? “Op hoge leeftijd... keert Kant zich tegen eerder door hem verdedigde zaken als kolonialisme en slavernij, en staakt hij het verkondigen van racististische opvattingen... In Spinoza’s werk is geen racisme te bespeuren.” (p55,56) 

Boeddha en Confucius

Oosterse religies

Spinoza onderscheidt verbeelding van adequate rationele en intuïtieve kennis. Intuïtieve kennis schat hij het hoogst. Redelijke en intuïtieve kennis speelt ook in oosterse religies een belangrijke rol bij geestelijke bevrijding of verlossing. Rituelen zijn daar vaak liberaler en van dogma’s en zondebesef is geen sprake. Wel van ‘karma’ als morele kwaliteit van (positieve en negatieve) daden. “Het in juiste banen leiden van emotionele aandoeningen (affecten) speelt bij zowel boeddhisten als spinozisten een centrale rol.” (p59)

“Het confucianisme... heeft met het ethisch humanisme gemeen dat zij beiden uitgaan van een universele moraal... De Gulden Regel, die Confucius volgens de overlevering als eerste heeft geformuleerd, speelt daarin een fundamentele rol.. Confucius claimde een universele, moreel hiërarchische orde die hij legitimeerde door zich te beroepen op de Hemel, dat in het oude Chinese denken ‘al wat is’ betekende.” (p60)

“Hindoes kunnen zich tot een veelheid van goden wenden, zodat zij hun godsdienst elk naar individuele behoeften kunnen belijden.” (p58) Hoewel er wel ruimte is voor goden en andere entiteiten stemt de pantheïstische strekking van  het hindoeïsme, het taoïsme en het confucianisme overeen met de visie van Spinoza, die meer rationalistisch is en uit een andere tijd en cultuur stamt van ruim 2000 jaar later.

https://twafordizzy.wordpress.com/2020/09/07/machiavelli-de-vorst-moet-leeuw-en-vos-tegelijk-zijn/ 

 

Religie, macht en politiek – Spinoza en Machiavelli

Poltiek draait altijd om de machtsstrijd tussen elkaar beconcurrende groepen of individuen. Volgens Machiavelli (1469-1527) “is het inspelen op religieuze gevoelens het krachtigste middel waarover politieke machthebbers beschikken om hun politieke doelen te verwezenlijken”. Spinoza had kennisgenomen van Machiavelli via zijn leermeester Franciscus van den Enden. Beiden waren voorstanders van vrijheid en van een vrije democratische republiek en tegen slavernij, waartegen  Machiavelli zich als een der eerste uitsprak.

“Vrijheid is het doel van de staat... Het is [echter]noodzakelijk om grenzen te stellen aan menselijke handelingen, inclusief door superstitie ingegeven gedrag [...en] door de geestelijkheid aangewakkerd (bij)geloof... Volgens Spinoza hield dit in dat de geestelijkheid door de staat bij wet op afstand van de politieke macht gehouden moest worden.” Hij was dus voor een scheiding tussen kerk en staat, daarbij kon de kerk wel een positieve, stabiliserende rol spelen. (p63)

In zijn bekendste werk Il Principe (De Heerser of De Vorst) beschrijft Machiavelli hoe het verwerven en vasthouden van politieke macht feitelijk en in zijn werk gaat zonder spoor van moralisme. Het werk is niet bedoeld als aanbeveling, maar als beschrijving en feitelijke studie, waarmee  hij “wordt erkend als grondlegger van de politieke wetenschappen”. Zijn Discorsi zijn breder en uitgebreider. “Machiavelli komt naar voren als een veelzijdig en scherpzinnig humanist met een fijne neus voor politieke machtsverhoudingen.. en begaan met het algemeen belang, maar ook iemand die het christelijk geloof voortdurend op de hak nam... Het viel hem op dat het christendom in de verachting van het aardse het hoogste goed had gezien, terwijl men het aardse in de Oudheid juist als positief ervoer.” (p67,68, zie ook Nietzsche) Het humanisme van Machiavelli sluit aan bij de klassieken, terwijl tijdgenoot Erasmus zich vooral op de bijbel baseert. 

Politieke ideologieën

“Ideologieën beogen vanuit een bepaalde visie op de mens maatschappelijke veranderingen te bewerkstelligen” of te consolideren. “Zij bevatten kernwaarden c.q. zingevende grondwaarheden die religieuze kenmerken vertonen... In het liberalisme staat de vrijheid van het individu centraal...en zogeheten natuurlijke rechten op leven, vrijheid en bezit en is het de taak van de Staat om deze rechten te beschermen,” aldus John Locke (1632-1704, p69) Zijn visie werd beïnvloed door Spinoza, wiens werken hij bezat. 

Het kapitalisme, waarbij “het geloof in de vrije markt centraal staat,” sloot hierbij aan, met een minimale staat, die de economie vrij liet. Ook John Stuart Mill bouwt hierop voort in On Liberty, waarbij “de staat garant zou moeten staan voor een optimale vrijheid voor eenieder, zolang die vrijheid maar geen schade toebracht an een ander. Dit schadebeginsel is feitelijk een uitvloeisel van... de Gulden Regel.” (p70,71)

“In de politieke praktijk kwam het morele universalisme [van Locke e.a.] neer op een moreel imperialisme dat diende te rechtvaardiging (vaak achteraf) van het kolonialisme... Bijv. een rechtvaardiging van de inname van land van de Indianen door kolonisten.” (p70, ter bestendiging van hun ‘life, liberty and the pursuit of property and happiness’ ten koste van de Indianen)

Het liberalisme behelst evenals het socialisme een vooruitgangsgeloof. Het marxisme gelooft in een uiteindelijke “bevrijding van een uitgebuite sociaaleconomische klasse: de loonafhankelijke, bezitloze arbeidersklasse – het proletariaat.” Deze klasse staat in een belangentegenstelling tegenover de kapitalisten, die “als eigenaren van de productiemiddelen almaar rijker en arbeiders armer werden, hetgeen de motor vormde voor een aanhoudende klassenstrijd.” (p73)

Georganiseerde actie op internationaal niveau zou leiden tot een revolutie, waarna de arbeidersklasse een soort heilstaat zou bewerkstelligen als nieuwe eigenaar van de overgenomen productiemiddelen. “Marx kan “niet verantwoordelijk worden gehouden voor de vaak bloedige onderdrukking van de bevolking in de Sovjet-Unie en later in China.” In tegenstelling tot onderdrukking “was de economie voor Marx de sleutel tot emancipatie.” 

Het communismestreeft (zo nodig met revolutionair geweld) naar een klassenloze maatschappij met gemeenschappelijk eigendom, terwijl dit bij het socialisme niet noodzakelijk is voor sociale gelijkheid. In De Staat van Plato en Utopia van Thomas More wordt reeds een communistische heilstaat beschreven. Marx is niet de grondlegger van het communisme. Ook niet van het socialisme, dat begon met Saint-Simon (1760-1837), Fourier (1772-1837) en Proudhon (1809-1865). Marx leefde van 1818 tot1883.

Het fascismewordt met een wat negatieve gevoelswaarde in politieke en economische termen omschreven als “een gewelddadige, seculiere politieke ideologie die onder mythisch leiderschap een gedwongen samenwerking tussen kapitalisten en arbeiders wil bewerkstelligen” (die in het voordeel van de kapitalisten uitpakt als ze meewerken met het bewind. p82-83). ‘Fascio’ staat voor bundeling van krachten, in de praktijk waren dit knokploegen.

Het nazisme of nationeelsocialisme voegt daaraan racisme en antisemitisme toe. Deze bewegingen illustreren “het failliet van... de rede”. Ofwel de omkering of Dialectiek van de Verlichting, met de boektitel van Horkheimer en Adorno. “Hoe kon het anders gebeuren dat zoveel rationeel denkende Duitsers... waaronder vele vooraanstaande wetenschappers, zich tot het nazisme bekeerden?” (p86)

“Spinoza was wel zo realistisch te erkennen dat de overgrote meerderheid... niet leeft volgens de rede, maar min of meer ontvankelijk is voor... fanatisme en superstitie... Om die reden moest de staat  volgens Spinoza grenzen kunnen stellen aan de kerk indien dit de staatsveiligheid diende... Spinoza wees een monarchie of aristocratie niet onmiddellijk van de hand, maar trachtte tot een rdelijk compromis te komen. Deze staatsvormen zouden vrijheid, welzijn en redelijkheid voor een ieder kunnen garanderen onder de voorwaarde dat zij tot instemming vann het volk konden rekenen... Zijn voorkeur ging uiteindelijk uit naar een democratie als de beste staatsvorm... Hij trachtte een evenwicht tussen de diverse machten te creëren... bijna driekwart eeuw vóór... Montesquieu (1689-1755, p86-89)

Evenals Locke heeft Marx kennisgenomen van Spinoza. Beiden gaan uit van allesbepalende natuurwetten. De materiële natuur en het materialisme hebben bij Marx echter de rol van ‘God ofwel de Natuur’ overgenomen. De schrijvers plaatsen Spinoza’s politieke positie met een slag om de arm “naar huidige maatstaven... tussen een democratisch-liberaal, wegens  zij nadruk op individuele vrijheid, en een sociaaldemocraat, wegens zijn  oog voor het algemeen belang.” (p90) 

https://www.aivd.nl/actueel/nieuws/2015/11/09/dreigingsbeeld-terrorisme-dreiging-blijft-substantieel 

Terrorisme

Politieke ideologieën kunnen evenals religieuze ideologieën motiveren tot geweld en terrorisme: “het wapen der machtelozen... Onvrede is de voedingsbodem... Terrorisme is van alle tijden... en van allerlei politieke en religieuze stromingen”. (p91) Het islamitische terrorisme kreeg een impuls toen in 1979 de sjah van Iran werd verdreven, die op de troon was gezet door de Britten met steun van de CIA, nadat ze de democratisch gekozen premier Mossadeq hadden afgezet, omdat deze de olieindustrie nationaliseerde, die in Britse handen was. “Sinds Khomeini’s fatwa hangt er een donkere sluier over de westerse samenleving... Daarnaast roept geweld tegengeweld op. De oorlogen in Irak en Afghanistan staan daar model voor.” (p93) 

Het terroristisch geweld is mede uitgelokt door de ‘regime change’ van de Britten en de CIA. “De VS begon steun te verlenen aan... de Moedjahedien tegen de socialistische regering van Afghanistan die warme banden onderhield met de Sovjet-Unie.” Later keerden deze door de VS bewapende fundamentalisten zich tegen het Westen, dat zijn belangen niet altijd op een handige manier behartigde. “Meer recent is de westerse steun aan en jihadisten (gewelddadige moslimstrijders) met het doel de alleenheerser Bashar Hafiz al-Assad te verdrijven”. (p101)

De islamistische terreur wordt gerelateerd aan fundamentalisme. “Fundamentalisten vindt je [echter] overal, ook bijv. in het christendom en jodendom [... met] kruistochten... antisemitische pogroms... apartheidspolitiek, de Inquisitie, de slavenhandel, de heksenvervolging, de terreur door vroege christenen in het Romeinse Rijk... Voorts loopt joodse terreur als een rode draad door de ontstaansgeschiedenis van de staat Israël... Wij beseffen hierbij dat het ideologische, expansionistische karakter van de islam niet te ontkennen valt en erkennen... dat de Koran, meer dan de Bijbel, gewelddadigheden expliciet legitimeert.” (p94,95)

De schrijvers leggen een verband met “een veronderstelde achterstand van geïmmigreerde  moslims”. Belangrijker achten zij echter het gegeven dat de islam “geen met het Westen vergelijkbare Verlichting keeft gekend [...waarin] de rede centraal stond.” De geestelijkheid bleef de politieke macht hebben. Ook in het islamitische ‘gouden tijdperk’, rond de elfde en twaalfde eeuw, toen het Westen op wetenschappelijk gebied werd overtroffen door grote geesten als Avicenna en Averroës. De combinatie van geestelijk en politiek gezag is kenmerkend is voor de islam sinds Mohammed en het kalifaat.  

“Averroes’ filosofie, die mede een pleidooi behelsde voor secularisme, botste met de islamitische orthodoxie die uiteindelijk de overhand zou krijgen. Zijn filosofie kon daarom binnen de islamitische cultuur niet verder tot ontwikkeling komen. Orthodoxe moslims [...bleven] religieuze, politieke en militaire macht als een geheel zien... De inval van de Mongolen onder Dzengis Khan (1162-1227) luidde de ondrergnag in van de bloeiperiode van de Arabische islam.” (p116,117)

De islamitische cultuur is premodern gebleven, toen in het Westen na de Renaissance de moderniteit geleidelijk zijn intrede deed. Eén aspect van de moderniteit is de scheiding tussen kerk en staat, die godsdienstoorlogen en daarmee gepaard gaande terreur verminderde. (Zoals de Beeldenstorm en het afslachten van geestelijken in de Tachtigjarige Oorlog) 

https://blog.despinoza.nl/log/spinoza-vrijgesproken-van-exclusieve-schuld-voor-de-geseculariseerde-moderniteit.html 

Spinoza en de moderniteit

Via de Arabieren werd de Griekse filosofie van met name Aristoteles herontdekt en door o.a. Albertus Magnus en Thomas van Aquino in overeenstemming gebracht met de christelijke leer. Na de val van Constantinopel bracht de geleerde Bessarion “een schat aan Griekse handschriften over naar Italië”. (p104) Dit gaf een aanzet tot de renaissance van de Griekse kennis en cultuur en stimuleerde de westerse wetenschap. Het “zette de grote 17e eeuwse wetenschappelijke revolutie in gang [...en] de verschuiving... van deductie en intellectuele reflectie naar experiment, waarneming en inductie.” Het ging samen met “een mechanisch... door natuurwetten (fysica) geredigeerd wereldbeeld”. (p105) Ook bij Spinoza. 

De rede kwam meer centraal te staan, maar botste voorlopig nog met het geloof. Spinoza’s filosofie “ontkent het bovennatuurlijke, en dat was nu precies waarop de christelijke dogma’s waren gevestigd”. Evenals de macht van de machthebbers. (p106) Zijn filosofie was in strijd met hun belangen en zijn publicaties werden verboden. De Britse historicus Jonathan Israel noemt Spinoza een vertegenwoordiger van de Radicale Verlichting. “Die onderscheidt hij van de daaropvolgende Gematigde Verlichting (Kant), die... concessies deed aan het christendom.” 

De uitgeweken Franse hugenoot Pierre Bayle (1647-1706), bijgenaamd ‘de filosoof van Rotterdam’ gaf Spinoza’s filosofie brede bekendheid. Zijn Dictionaire Historique et Critique (1697) was een voorloper van de latere Encyclopédie van Diderot (1713-1784) en D’Alembert (1717-1783). Evenals D’’Holbach (1723-1789) en Rousseau (1712-1789) waren zij ‘radicale verlichters’ voorvechters van “vrij en rationeel onderzoek naar de politieke, sociale en materiële werkelijkheid... Andere bekende, vroeg radicale verlichters behoorden vrijwel allen tot de kring rondom Spinoza.” (p108) Onder hen zijn leermeester Franciscus van den Enden en Bernard Mandeville (1670-1733).

 

   

John Locke, Piere Bayle, Denis Duiderot en Jean Le Rond d’Álembert 

Gematigde verlichters

De minder radicale John Locke (1632-1704) werd ook beïnvloed door Spinoza, maar “nam geen afstand de Bijbelse transcendente God en de bijbehorende christelijke moraal... Zijn Brief over de Tolerantie (1689) heeft bijgedragen aan de scheidng van kerk en staat. Daarin bepleit hij godsdienstvrijheid [...Maar] volgens hem mogen atheïsten op geen enkele manier getolereerd worden, omdat zij onbetrouwbaar zijn als het aankomt op geloften, overeenkomsten en eden die ten grondslag liggen aan de samenleving. ‘Want waar het geloof in God ophoudt, daar stort alles ineen,’ aldus Locke.” Spinoza is meer radicaal als voorstander van “vrijheid van denken en meningsuiting, die de vrijheid van het individu garandeert binnen de staat”. (p109,110)

Andere gematigden zijn David Hume (1711-1776), Montesquieu (1689-1755), Voltaire (1694-1778) en de latere Rousseau (1712-1778), die een “terugkeer naar de natuur” bepleitte en de vooruitgang van de wetenschap zag als nadelig voor de moraal. “De filosofie van Kant... vestigde definitief het primaat van de Gematige Verlichting... De rede is het hoogste goed... gepaard met een strijd... tegen irrationele lusten en instincten [...zoals] weerspiegeld in de christelijke moraal.” (p111,112) Het ging gepaard met een onrealistisch vooruitgangsgeloof.

 

   

Montesquieu, Voltaire, Rousseau en Jefferson 

 

“Spinoza bepleitte radicale politieke hervormingen, zoals het terugdringen van de invloed van de geestelijkheid op de staat, directe democratie en een volledige vrijheid van meningsuiting.” Sommige gematigden bepleitten eveneens vergaande hervormingen zoals de Amerikaan Thomas Paine (1737-1809) en de opstellers van de Franse mensenrechtenverklaring van 1789 en degenen die de aanzet hadden geven tot de Franse Revolutie, die echter uitliep op terreur en een bloedbad.

Thomas Jefferson, die de Amerikaanse onafhankelijksverklaring opstelde, had alle geschriften van Spinoza in zijn bibliotheek en ontleende ook via Locke ideeën aan Spinoza. Bovendien verbleef hij zes jaar in Holland, waar hij met bekenden van Spinoza sprak. ”In Spinoza’s denken staat de gedachte centraal dat politieke autoriteit de instemming van het volk behoeft (‘communi consensus’). Deze gedachte nam Locke over in zijn  Two Treatises of Government uit 1689 (‘common consent’, ‘consent of the people’), waarna die via Jefferson in de tekst van de Declaration terechtkwam... Locke is waarschijnlijk onder invloed van Spinoza meer democratische en egalitair gaan denken.” (p115)