Deel 2: Moraal, recht en economie

Civis Mundi Digitaal #147

https://denieuwestoa.nl/wat-is-het-stoicisme/ Van links naar rechts: Seneca, Epictetus en Marcus Aurelius

Na de invloed van de visie van Spinoza op het gebied van religie en politiek tijdens de Verlichting en daarna volgt hier zijn visie en die van voorlopers en verwante denkers op het gebied van moraal, recht en economie, gevolgd door een commentaar op het boek.

Moraal wordt omschreven als “geheel van waarden (veiligheid, rechtvaardigheid, vrijheid etc.) handelingen en gedragingen die als resultante van belangenafweging... correct en wenselijk wordt geacht (’zoals het hoort’).’ (p119)  Evenals belangen is de moraal tijd- en cultuurbepaald. Respecteren van elkaars belangen, zoals bij de Gulden Regel, lijkt echter een universeel moreel beginsel

Het zogenaamde positieve recht, vastgelegd in (feitelijke bestaande) gewoonten, wetten, regels en jurisprudentie, is onderdeel van de heersende moraal en een weerspiegeling van de machtsverhoudingen. Machthebbers baseren de heersende moraal vaak op de (religieuze) grondwaarheid, die echter ook een seculier karakter kan hebben in de vorm van de grondwet en mensenrechten.

Naast het positieve recht is er het natuurrecht dat “berust op de veronderstelling dat er een universele en onveranderlijke (morele) ‘natuurwet’ bestaat die de toetssteen vormt voor het positieve recht. Traditioneel wordt de bron van de ‘hogere’ natuurrecht” toebedeeld aan ‘god’, die al voor de komst van het christendom in de natuur aanwezig werd geacht, hetgeen de begrippen ‘natuurrecht’ en ‘natuurwet’ verklaart.” (p121)

De natuurwet begint al bij Heraclitus (540-480 v.C), die de goddelijke kosmische wet van de Logos veronderstelde. De Stoïcijnen bouwden voort op het idee van de natuurwet en streefden naar “leven in overeenstemming met de natuur”. Volgens hen “was de natuur een levend lichaam” dat werd bezield door van de adem van God. Zij noemden “God ook wel de Universele Rede of Logos”, waarop de menselijke rede zich kan afstemmen. 

“De Rechte Rede fungeert als een innerlijke wet (het ‘geweten’) waarmee de mens goed en kwaad  kan onderscheiden. “Deugd is leven volgens de Rechte Rede.” (p122) Evenals Spinoza gingen de Stoïcjnen uit van het zelfbehoud als primair levensmotief, inclusief het zelfbehoud van anderen.

Vertegenwoordigers zijn Zeno van Citium (ca.335-262 v.C.), Seneca (ca. 4 v.C.-65), de vrijgelaten slaaf Epictetus (50-130), keizer Marcus Aurelius (121-180). De redenaar, politicus en filosoof Cicero (106-43 v.C.) was de grote popularisator van de stoïcijnse beweging.

https://www.filosofie.nl/john-locke-denk-als-een-rebel/

In het natuurrecht zijn universele natuurwetten te boek gesteld

 Christelijk en modern natuurrecht

Het christelijke natuurrecht wordt verbonden met “de wil [of de rede] van de scheppende God... God was de uiteindelijke oorzaak van de natuurlijke wet”. (p123) Thomas van Aquino veronderstelt een “goddelijke wereldplan”. Met hun door God gegeven rationele vermogens kunnen mensen de beginselen van de natuurlijke wet onderkennen, waarvan “het eerste voorschrijft luidt dat het goede moet worden gedaan en het kwade worden gelaten”. Ook Aquinas ziet een natuurlijke neiging tot zelfbehoud, die overeenstemt met de “neiging tot het goede, overeenkomstig de natuur van de rede... Zo heeft de mens [ook] een natuurlijke neiging tot... het leven in gemeenschap.” (p124,125)

“’In de late middeleeuwen begint het idee post te vatten dat mensen subjectieve ‘natuurlijke rechten’ hebben.” Hugo de Groot (1583-1645) benadrukt daarna “de natuurlijke rechten van het individu”. Vooral John Locke heeft grote invloed op de ontwikkeling van de zogeheten ‘universele mensenrechten’. Aangeboren natuurlijke rechten zijn volgens hem “’het recht op leven, vrijheid en bezittingen (‘life, liberty and estate’).” Hij brengt dit onder in het eigendomsrecht, “dat we kunnen aanduiden met de term zelfbeschikkingsrecht... De natuurwet verplicht iedereen zichzelf en de rest van de mensheid in stand te houden en verbiedt inbreuk te maken op elkaars rechten.” (p126) Het zijn wettelijke verplichtingen die door God zijn gegeven via de natuurwet. 

De staat vloeit voort uit een sociaal contract en dient het zelfbeschikkingsrecht van de burgers te beschermen met meerderheidsbesluiten (‘consent of the majority’), waaraan mensen zich naar dienen te schikken. “De burgerrechten in de staat zijn gepositiveerde natuurlijke rechten.” De Schotse verlichtingsdenker Francis Hutcheson (1696-1746) onderscheidt vervreemdbare en onvervreemdbare rechten waarop de staat (bij de laatste) geen inbreuk kan plegen. “Onvervreemdbare rechten zijn essentiële beperkingen van alle regeringen.” (p128)

 

   

Thomas van Aquino en Hugo de Groot, Francis Hutcheson en Hans Kelsen 

Spinoza’s natuurrecht en rechtspositivisme

Spinoza fundeert natuurwetten in de fysica, waaruit de drang tot zelfbehoud (conatus) voortkomt en ook “de neiging om zich tot een collectief samen te voegen”. (p129). Dat bevordert het zelfbehoud. “Het natuurlijke recht van een individueel mens is zijn vermogen om zich te handhaven... Pas door samenwerking... ontstaat macht... of gemeenschappelijke rechten, zoals Spinoza deze collectieve macht noemt... Recht is bij Spinoza onlosmakelijk verbonden met macht... Recht is de overmacht van de menigte over het ndividu.” (p129,130) Dit dient vervolgens in goede banen te worden geleid, niet alleen om het algemeen belang te dienen maar ook individuele rechten te beschermen tegen "meerderheidstirannie", met een latere term van John Stuart Mill in On Liberty.

“De staat creëert hiermee binnen bepaalde grenzen vrijheid voor het individu. Zodat hij of zij in staat is naar eigen inzicht het zelfbehoud - overleving en zelfverwerkelijking - na te streven... Individuele rechten zijn onlosmakelijk verbonden met burgerrechten. De natuurlijke rechten van het individu krijgen pas substantie binnen het collectief, omdat het dan kan overleven en de mogelijkheid heeft zichzelf te ontplooien.” Bij Spinoza gaan natuurlijke rechten niet vooraf aan de staat, maar erkent en legitimeert de staat natuurlijke rechten als burgerrechten.

In de 19e eeuw komt het rechtspositivisme op. Het positieve recht ist door mensen vastgesteld en niet door God. Bij Hans Kelsen (1881-1973) leidt dit tot een scheiding van recht en moraal. Het natuurrecht behoort volgens hem tot de moraal. Het behoort niet tot de feitelijke normatieve ordening. Het blijft echter van belang dat recht strookt met de moraal en opvattingen van gerechtigheid, hoewel opvattingen daaromtrent uiteenlopen en moeilijk kunnen dienen ter bewerkstelliging van het positieve recht. Door open normen in de wetgeving en termen als ‘billijkheid’ en ’redelijkheid’ kan het recht, c.q. de rechter, “inspelen op veranderingen in de maatschappelijke opvattingen over wenselijk recht”. (p132)

 

Dierenrechten zijn door mensen opgesteld om grenzen te stellen aan benadeling van dieren  

Mensen- en dierenrechten

Mensen hebben volgens Locke en Hutchinson “natuurlijke, onvervreemdbare mensenrechten” en ook Kants notie van de menselijke waardigheid heeft bijgedragen aan het geloof in "universele mensenrechten”, dat wordt beschouwd als een vorm van geseculariseerd christendom, (p135,136, zie ook CM 120) 

Jeremy Bentham (1748-1832), grondlegger van het utilitarisme, “stelde dat het vermogen om te lijden of genot te ervaren de essentiële eigenschap is die een levend wezen het redht geeft  op gelijke consideratie als de mens. Dieren die aan genoemd [lijdens]criterium voldoen hebben volgens humanist-filosoof Peter Singer (1946) een morele status... Zijn Animal liberation geldt als standaardwerk... Het minimaliseren van dierenleed zowel in de veehouderij  als daarbuiten is het centrale thema van zijn praktische dierenethiek. De belangen van het mensdier lijken daaraan volledig ondergeschikt... Singers gelijkwaardigheidsstelling gaat uit van een antropocentrisch wereldbeeld.” (p141) Dit proclameert menselijk recht ook voor dieren.

 

https://cultuurondervuur.nl/artikelen/dierenrechten-en-plantenrechten-zijn-de-afschaffing-van-de-mens

Wat goed is voor de ene soort is nadelig voor de andere soort 

Soortspecifiek overlevingsbelang

De schrijvers leiden uit van de drang van de soort om te overleven conform Darwins evolutieleer een soort-specifiek overlevingsbelang met een soort-specifieke moraal. Anderen schrijven moraal als het morele onderscheid in goed en kwaad alleen toe aan mensen e n niet aan dieren. De term gedragsrepertoire lijkt dan een meer passende term lijkt dan de term soort-specifieke moraal, die de schrijvers huldigen. 

Niet minimalisatie van lijden, maar optimale zelfverwerkelijking is het hoogste goed. Wat goed is voor de ene soort, kan ‘slecht’ uitpakken voor [de overleving en zelfverwerkelijking van] de andere soort. Morele gelijkwaardigheid is voorbehouden aan individuele soortgenoten onderling... Diersoorten verschillen immers in hun soort-specifieke overlevingsbelang... Iets is vanuit een soort-specifieke moraal ’goed’ of ‘slecht’, als daar het meerderheidsbelang van die soort  al dan niet mee gediend is, met als ultiem belang de een optimale kans op overleving en zelfverwerkelijking van die soort... Belangentegenstellingen zijn  inherent aan al wat leeft... Zo is het belang van een arend die een haas vangt... in strijd met het belang van de haas” (p143-145) 

https://nl.pinterest.com/dorienxpeeters/dieren-rechten/ 

Minimaliseren van leed en andere belangen

Singer hanteert echter geen soort-specifieke moraal maar “een menselijke moraal, die morele gelijkwaardigheid veronderstelt van mensen en andere diersoorten die kunnen lijden... Mensdieren mogen andere dieren geen leed aandoen, maar andere diersoorten ‘mogen’ dat van hem onderling wel (zie het voorbeeld van de arend en de haas).” (p145)

“Onnodig dierenleed is in niemands belang... Het is waardevol minimaliseren van leed na te streven. Maar niet onder andere belangen te laten meebewegen... Wie of wat bepaalt wat ‘onnodig’ leed is?”’ (p146) Weegt het meerderheidsbelang van mensen zwaarder dan het daardoor veroorzaakte leed van andere dieren? Bijv. bij voedselbehoefte en dierenexperimenten bij de ontwikkeling van medicijnen.

Volgens de auteurs “is het overlevingsbelang van het mensdier steeds leidend.” En gaat dit dus voor het overlevingsbelang van andere diersoorten. Singer noemt dit speciecisme: discriminatie tussen diersoorten. Daaraan lijkt moeilijk te ontkomen bij het uitgangspunt van gevoeligheid voor pijn, die samengaat met mate van bewustzijn en ontwikkelingspeil, dus verschillend is bij verschillende diersoorten. Geeft ook de term ‘’soort-specifieke moraal blijk van en milde vorm van speciecisme?

De auteurs noemen naast minimalisatie van leed de kans op ziekten en epidemieën door intensieve veehouderij als een ander, rationeler argument tegen het eten van vlees en het voor het ontwikkelen van kweekvlees. Bovendien zijn er nog andere economische, ecologische en gezondheidsvoordelen van vegetarisch en veganistisch eten, die pleiten tegen intensieve dierenhouderij en bio-industrie.  

 

Economie

Adam Smith wordt bechouwd als de grondlegger van de economie met zijn Inquiry into the Nature and the Causes of the Wealth of the Nations (1776, uitvoerig besproken in CM 103 e.v.) Pijlers van welvaart waren arbeidsdeling, kapitaalvorming, landbouwgrond en economische vrijheid. De verschillende producten die hieruit voortkomen, vragen om een markt om ze te verhandelen. Ook het nastreven van eigenbelang leidt tot welvaart. 

Het model van de homo economicus als rationele beslisser die streeft naar maximale behoeftenbevrediging en eigenbelang behoeft bijstelling gezien de irrationele menselijke strevingen, waarvoor Spinoza oog had. Het begrip ‘kapitalisme’ - anders dan kapitaal -  is overigens niet van Smith en Marx maar van Werner Sombart in Der moderne Kapitalismus (1902). 

Het begrip ‘onzichtbare hand’, dat prominent is in het klassieke laissez-faire kapitalisme, komt maar één (of twee) keer voor in het werk van Smith, die “zag dat er zonder overheidsmaatregelen geen harmonie van belangen tot stand komt”. Hij doet echter geen concrete voorstellen. Ook bij Spinoza is er “geen garantie dat uit individuele eigenbelangen... automatische een harmonische evenwicht opbloeit of... een goed functionerende, naar evenwicht tenderende markt... daarom doet hij in zijn Staatkundige Verhandeling, in tegenstelling tot Smith, voorstellen om belangen institutioneel te kanaliseren." (p157)

Klassieke economen zoals Smith, Ricardo, Malthus en Mill onderscheiden verdiend inkomen uit productie (door kapitaal en arbeid) van “onverdiend inkomen of renteniersinkom(st)en... geldstromen die niet bijdragen aan het creëren van toegevoegde waarde in productieprocessen (reële economie)”. Smith schreef over landheren, die leven van de pacht, dat “ze graag oogsten waar ze nooit hebben gezaaid”. (p159,160) 

Marx staat bekend om zijn kritiek op het kapitalisme met kenmerken als vervreemding, accumulatie van kapitaal, ongelijkheid, crises en stagnatie, ‘verelendung’, enz, 

 

   

Neoliberalisme

Anders dan het klassieke laissez-faire kapitalisme dient de overheid volgens het neoliberalisme marktwerking actief te bevorderen door privatisering van overheidsdiensten en deregulering volgens Von Hayek in The Road to Serfdom (1944, zie CM 113) en Milton Friedman in Captalism and Freedom (1962). Dit zijn omstreden maatregelen, die volgens velen niet aan de verwachtingen hebben voldaan en in het voordeel hebben gewerkt van kapitaalbezitters. Ze hebben voormalige overheidsbedrijven niet efficiënter gemaakt ten en het algemeen belang gediend.

Het neoliberalisme maakt geen onderscheid tussn verdiend en onverdiend inkomen. “De problematiek rondom rentebetalingen speelt in deze visie niet.” Dus het neoliberalisme wil geen belastingheffing op vermogen, terwijl klassieke economen daarmee geen probleem hebben. Neoliberalisten vinden dat “een onaanvaardbare inbreuk op het eigendomsrecht".(p163)

Gevolgen van deregulering 

Deregulering van de financiële sector

Deregulering van de financiële sector konden banken en financiële instellingen vrij en ongereguleerd hun gang gaan met riskante verdienmodellen als woekerpolissen en andere praktijken en ten koste van de bevolking en de belastingbetalers, die ervoor opdraaien als het misging om de banken overeind te houden. “Een reeks financiële schandalen kwam op gang die maar niet lijkt op te houden: de international kredietcrisis (2007-2011), de woekerpolis-affaire (2006), de fraude bij SNS Property Finance (2012), het derivatenschandaal (de Vestia-affaire, 2012), het ING witwasschandaal (2018), enzovoort.”

Een van de gevolgen van de deregulering is “de enorme concentratie van  kapitaal bij een beperkt aantal vermogensbeheerders... Blackrock beheerde in 2022 zo’n 10 biljoen [10.000.000.000.000] dollar...twaalf keer het nationaal inkomen van Nederland in dat jaar... Vermogensbeheerders streven ernaar zoveel mogelijk rendement te behalen... en op zoveel mogelijk en zo snel mogelijk uitkeren van winsten... (renteniersinkomen!). Op de lange termijn kan dit leiden tot de ‘uitholling’ van bedrijven door het achterblijven van investeringen... Een onderneming heeft [aldus] geen sociale verantwoordelijkheid jegens de maatschappij maar enkele jegens zijn aandeelhouders... Eenzijdig maximaliseren van aandeelhouderswaarde ten koste van... andere belanghebbenden (‘stakeholders’) is het hoogste goed in het bedrijfsleven geworden.”

“Illustratie is de waardestijging van aandelen  van 34 biljoen dollar, die het Amerikaanse bedrijfsleven in de periode 1989-2017 creëerde [... door] 44% besparing op arbeidskosten. Kortom: aandeelhouders verrijkten zich ten koste van werknemers." (p167,168) Voor een belangrijk deel bestaat dit vermogen ook uit “bij elkaar gespaarde pensioenkapitalen” belegd door vermogensbeheerders. (p169)

Het neoliberalisme leidt door privatiseringen tot afbouw van het collectieve vermogen van de bevolking, dat wordt geconcentreerd in handen van superrijken. Vermogens- en inkomensongelijkheid neemt dan toe. Het geld dat overheden de economie inpompen in tijden van crises komt vooral ten goede aan een klein aantal bedrijven die de markten domineren.Bijv. farmaceuten en Big Tech tijdens de coronacrisis, vanwege vaccins en toename van online (erk)verkeer. “Oxfam wijst erop dat de rijkste 1% zich sinds 2020 tweederd van de welvaartstoename heeft toegeëigend, bijna twee keer zoveel als de overige 99% van de wereldbevolking.” (p171)

 

https://axento.nl/beleggen/tips/economie/wat-gebeurde-er-tijdens-de-kredietcrisis/ 

Financieel kapitalisme

Het financieel kapitalisme of rentenierskapitalisme is te onderscheiden van het industrieel kapitalisme “dat, in navolging van klassieke economen, negatief staat tegenover rentenieren”. Industrieel kapitalisme leunt op een gemengde economie waarin de nationale overheid zorg draagt voor de infrastructuren en in samenwerking met de industrie en banken streeft naar lange termijn welvaart voor de bevolking... Het kwam in het Westen op aan het einde van de 19e eeuw ten koste van het... laissez-faire kapitalisme... De geschiedenis leert dat alle succesvolle economieën gemengde economieën zijn. De bevindingen van Mariana Mazzucato, die in haar boek The Entrepreneurial State (2018) het belang van een investerende en innoverende overheid aantoont, sluiten hierbij aan.” (p172,173, zie CM 107)

Het neoliberalisme gaat hier dwars tegenin en verzwakt de natiestaten en hun investeringen. De schrijvers noemen het financieel kapitalisme een vorm van parasitisme, conform de visie van de econoom en socioloog Thorstein Veblen.  (Zie CM 105 en 106)

“Het wereldwijde bezit groeide sinds 2000 50% sneller dan de reële economie... Wereldwijde investeringen in ‘productief kapitaal’ (machines etc.) zijn afgenomen. Dit betekent dat de financiële sector een leidende positie in de economie heeft ingenomen en dat leidt tot economische stagnatie. De conclusie van de Bank for International Settlements dat degroei van de financiële sector ten koste gaat van innovatie- en productiviteitsgroei, wijst eveneens in die richting... Economische statistici in het verleden hielden de financiële sector buiten de inkomensstatistieken, als ware het een niet-productieve bedrijfstak.” (p174)

Bij ‘consultancy’ worden ook vraagtekens geplaatst wat betreft de toegevoegde waarde voor de economie. “Teveel taken uitbesteden aan externe adviseurs... ondermijnt de kwaliteit en het lerende vermogen van de overheid.” (p175)

Om het financiële kapitalisme en de extreme accumulatie van kapitaal te beperken wordt door Thomas Piketty hogere vermogensbelasting en meer belasting op topinkomens voorgesteld.  Een ander pensioenstelsel, bijv. een omslagstelsel, zoals bij de AOW, waarbij actieve werknemers het pensioen van gepensioneerden betalen, heeft het nadeel dat dit het afnemende aantal werkenden zwaar belast vanwege het grote aantal gepensioneerden en de vergrijzing. Verder dient het internationale kapitaalverkeer, met name naar ‘belastingparadijzen’ te worden beperkt, daar het ”weinig bijdraagt aan economische groei, maar wel zorgt voor internationale financiële instabiliteit (kredietcrisis)”. (p175)

De macht van financiële instellingen werkt maatregelen echter tegen en is gericht op “vermogensvriendelijke belastingheffing”. (p176, zie Katharina Pistor, The Code of Capital. How the Law Creates Wealth and Inequality, 2019) “Spinoza’s vaststelling - recht is macht – wordt hiermee empirisch bevestigd… Organisatie van een tegenmacht (sterke vakbonden!) is nodig om hogere belastingen op, vermogen af te dwingen ter verbetering vn de publieke infrastructuur en het aan banden leggen van de financiële sector,” zo besluiten de auteurs nogal abrupt met een summiere verwijzing naar Spinoza.

 

Commentaar en voorstellen tot nadere uitwerking

De uiteenzetting van de filosofie van Spinoza is verspreid over het hekle boek in diverse grondgedachten weer op boven beschreven gebieden en verbonden deze met die van anderen. Ze hebben het boek compact gehouden. Daardoor blijft het wat algemeen. Het was niet hun bedoeling in te gaan op problemen waar we nu voor staan. Zoals het milieu- en klimaatprobleem en de mogelijk geachte bedreiging van de rechtsstaat en de mensenrechten door verzwakking van democratie en rechts populisme, dat een volk-specifieke moraal met bijbehorende rechten lijkt voor te staan in contrast met universele mensenrechten.

https://duurzaamheidsrecht.nl/duurzaamheidsrecht/milieurecht/ 

Dierenrechten en mileurecht

Een specifiek gebied waarop de schrijvers meer ingaan betreft dierenrechten, die ze niet onderschrijven.  Ze gaan uit van een soort-specifieke moraal, die botst met universele dierenrechten naar het voorbeeld van mensenrechten. Ze gaan voorbij aan (milieu)rechten voor landschappen en ecosystemen, die tegenwoordig ook de actualiteit halen. Soort-specifieke belangen hoeven in principe niet strijdig te zijn met universele rechten, die per dier ein zijn leefomgeving kan variëren, en kunnen worden uitgewerkt in soort-specifieke dierenrechten. In de praktijk wordt daarmee al rekening wordt gehouden in natuurgebieden en reservaten wat betreft de natuurlijke habitat en leefomgeving van wilde dieren zoals mensapen, olifanten, neushoorns en andere steeds zeldzamer wordende dieren. Ook kunnen belangen van  verschillende dieren tegen elkaar worden afgewogen om te komen tot een algemeen belang, met speciale aandacht voor bedreigde diersoorten.

De rechten van de in ons land en andere landen zelfzame wolf staan haaks op die van de schapen en hun herders, die volgens de auteurs en vele anderen voorrang dienen te krijgen. Maar komt de natuur, in elk geval een deel ervan, waaronder de wolf, niet in de verdrukking als we eenzijdig uitgaan van menselijke belangen? En zijn (kortzichtige) belangen die de natuur schaden uiteindelijk ook niet nadelig voor de mensen en de mensheid als deel van de natuur? En om wiens belangen gaat het? Die van Tata, Shell en andere multinationals of die van omwonenden en inwoners van geëxploiteerde gebeiden?

Ook volk-specifieke belangen hoeven universele mensenrechten niet uit te sluiten. Politiek is een strijd tussen belangen en een streven om tot een vergelijk te komen en belangentegenstellingen te overbruggen. Dat de visie van Spinoza daarbij ondersteunend kan zijn, geven de schrijvers aan, maar het vraagt een meer concrete uiitwerking en toepassing.

De natuur als wetgever is een sprekende titel. Maar hoe dat doorwerkt bij de mens als wetgever vraagt gedegen uitwerking, waarbij het heel goed mogelijk is dat mensen zich meer afstemmen op de natuur, zoals in de traditie van het natuurrecht. In onze tijd behoeft deze afstemming echter aanpassing aan de huidige problemen en ontwikkelingen. 

Het spinozisme is een verheffende filosofie die niet leidt tot atheïsme maar ‘ware religie’ nastreeft

http://www.spinozaetnous.org/blog/2002/06/06/spinozisme-atheisme/ 

Verlichting, natuurrecht en economie

Het boek geeft een beknopt encyclopedisch overzicht van de Verlichting. De schrijvers sympathiseren met de Radiale Verlichting van Spinoza en zijn minder enthousiat over de Gematigde Verlichting van Locke, Kant, Voltaire en anderen, die het christendom en de gevestigde machten tegemoet komen. De latere invloed van Spinoza op Lessing, Goethe, Herder, Schelling en andere schrijvers en denkers tijdens de Romantiek, wordt alleen genoemd en ook de doorwerking daarna tot in de huidige tijd en actualiteit komt niet aan de orde.

Tijdens de Romantiek makte de mechanistische visie plaats voor een meer organische visie, die later weer werd overvleugld door mechanistisch materialisme, dat zich onderscheid van het mechanisch denken van Spinoza, die geest en materie in een onlosmakelijke  verbinding zag. God ofwel de Natuur vatte hij op als zowel fysisch als geestelijk. Dat was ook het geval in de identiteitsfilosofie in het Duitse idealisme bij Schelling. De kwantumfysica laat meer ruimte voor het bewustzijn dan de mechanistische visie van Newton en de zogheten klassieke fysica en komt dus meer in de richting van de complementaire visie van Spinoza op materie en geest of bewustzijn.

Ook het natuurrecht komt uitvoerig en verhelderend aan de orde inclusief het verband met positief recht en universele mensenrechten. Maar de actualiteit daarvan wat betreft onze rechtsstaat en eventuele bedreigingen komt niet naar voren. Dat was meer het geval bij een eerdere boekbespreking over het personalisme, dat voortkomt uit een (gematigde) christelijke visie (CM 139,140)

De auteurs geven blijk van reserve ten opzichte van een christelijke visie en degenen die deze ondersteune, zoals Locke en Kant. Ze geven duidelijk blijk van hun reserve tegen vrijheidbeperkende gevestigde machten en godsdiensten, die Spinoza en anderen hebben beknot. Maar het christendom en religie in het algemeen hebben ook positieve bijdragen, waarvoor Spinoza volgens hen oog had. Religie, zingeving en het streven naar waarheid, houvast en gemeenschapzin zijn algemeen menselijke behoeften, waarin religie voorziet. Daarom verzetten de schrijvers zich tegen antireligieus atheïsme, dat fundamentalistisch en intolerant overkomt. De kritiek van Spinoza gold vooral de superstitie, die van alle tijden is en ook in onze tijd nog welig tiert in complotdenken en misinformatie op internet en elders, zoals de schrijvers aangeven. Ook wat dat betreft heeft Spinoza weinig aan actualiteitswaarde ingeboet.

Wat betreft de economie zijn de schrijvers geen voorstander van het neoliberalisme, maar van een gemengde economie, zoals bij Keynes en Mazzucato. Ze neigen naar sociaaldemocratie, maar geven niet aan hoe dit oplossingen kan bieden voor huidige problemen. Ze eindigen abrupt met een voorstel tot versterking van de tegenmacht van bijv. vakbonden tegen de toenemende kapitaalconcentratie. Maar hoe dit in zijn werk kan gaan en wat er nog meer bij komt kijken vraagt een nadere inbreng.

Het is een verdienste van het boek een Spinozistische maatschappijvisie compact naar voren te brengen op velerlei gebied. Het is aan de lezer om hun waardevolle bijdragen verder uit te werken en toe te passen. Spinoza was een verlichte filosoof aan wie wij een voorbeeld kunnen nemen.