Een nieuw soort zijnsleer: Deel 1

Civis Mundi Digitaal #147

door Herman Hümmels

Bespreking van Graham Harman, Objectgeoriënteerde ontologie. Een nieuwe theorie van alles. Boom, 2024.

 

Graham Harman is een invloedrijke hedendaagse filosoof, vooral bekend om zijn ontwikkeling van de object-georiënteerde ontologie (OOO). Harmans werk is een belangrijk onderdeel van de speculatieve realisme beweging, die zich richt op het heroverwegen van de relatie tussen menselijke perceptie en de werkelijkheid van objecten.
In dit werk geeft Harman een uitgebreid overzicht van OOO, de implicaties ervan en de verschillen met andere filosofische benaderingen.

Nieuwe ontologie
De term ‘ontologie’ is hier opgevat als de filosofische studie van ‘het zijn’, van ‘het bestaan’: de fundamentele aard van de werkelijkheid. Vanaf het begin van de zeventiende eeuw zijn er verschillende ontologieën ontwikkeld, die het christelijke scheppingsverhaal onderuit haalden. Nieuwe ontologieën ontstonden als reactie of aanvulling op bestaande inzichten. De OOO is een reactie op Latours ANT.

ANT
Bruno Latour (1947–2022) bestudeerde de verschillende manieren waarop entiteiten bestaan en had kritiek op de traditionele opvattingen betreffende de rationaliteit, die te simplistisch waren om de moderne wereld te bevatten. Hij is een van de grondleggers van de Actor-Network-Theory (ANT), een theoretisch kader dat de relaties tussen actoren (zoals mensen, dingen, technologieën, instellingen, enz.) en de netwerken waarin ze zich bevinden, onderzoekt.

In ANT wordt gesteld dat er buiten deze relaties niets bestaat. (Dit is een punt waarop Harman kritiek heeft.) Alle factoren die betrokken zijn bij een sociale situatie bevinden zich op hetzelfde niveau, en er zijn dus geen externe sociale krachten die verder gaan dan hoe de netwerkdeelnemers momenteel met elkaar omgaan.
ANT onderstreept het belang van niet-menselijke actoren en stelt dat sociale structuren voortkomen uit de interacties tussen menselijke en niet-menselijke entiteiten. Graham Harman heeft op basis van ANT en zijn kritiek op onderdelen een nieuwe ontologie ontwikkeld. Latour wordt op veel momenten in het boek besproken als aandrager van ideeën.

Onjuiste aannames
Harman begint, met aan te tonen waarom de (natuur)wetenschappen niet kunnen voorzien in een theorie van alles. Niet alles wat bestaat, is fysieke materie. Het idee van de natuurwetenschappen, dat alles is terug te brengen tot een soort ‘kleinste onderdelen’ (kleinisme) gaat voorbij aan het fenomeen van de emergentie, waarbij nieuwe eigenschappen verschijnen wanneer kleinere objecten worden samengevoegd tot een nieuw object. Het gaat bij emergentie om onvoorziene en onbedoelde nieuwe eigenschappen. Ook het vooroordeel dat alleen wat ‘natuurlijk’ is werkelijk is, wordt in OOO afgewezen. De derde onjuiste aanname is: alles wat bestaat moet echt zijn. Bovendien is het onjuist om er van uit te gaan dat alles wat bestaat accuraat in letterlijke, proportionele taal gevat kan worden.

Kennis
OOO huldigt het standpunt dat er geen directe kennis van wat dan ook mogelijk is. ‘Directe kennis’ is de onmiddellijke, ongefilterde toegang tot een object of werkelijkheid. Filtering vindt plaats door onze zintuiglijke waarneming of intuïtieve ervaring.

Ondermijning
Er zijn maar twee manieren om aan te geven wat iets is: door aan te geven waarvan het gemaakt is of wat het doet. Dit zijn ‘vormen’ van ‘kennis’. Het probleem is dat sommigen denken dat dit de enige nastrevenswaardige cognitieve activiteit is. Door dit als fundament van alles te beschouwen negeert men een aspect van de werkelijkheid. Deze kleinistische (atomistische) denkwijze ondermijnt het bestaan van de alledaagsheid als de beleving van een tafel, door er niet van uit te gaan dat deze beleving in dezelfde mate bestaat als de ‘echte’ fundamenteel kleinste dingen.

Het probleem is dat dit kleinisme geen verklaring toestaat voor het bestaan van de emergentie en de voortdurende veranderingen. Er moet een surplus (de emergent) in de dingen zijn die tegelijkertijd dieper is dan zijn effecten en oppervlakkiger dan zijn samenstellende delen. Ook is het ding niet zowel hetgeen waarvan het gemaakt is als hetgeen het doet (duomijnen). “De natuurwetenschappen duomijnen bijvoorbeeld door gelijktijdig te spreken over de natuur als iets wat opgebouwd is uit kleine uiteindelijke bestanddelen (ondermijnen) én als iets wat kenbaar is door middel van de wiskunde (overmijnen).” (p47/8)

Overmijning
In de moderne tijd nam de populariteit van het ondermijnen als filosofische methode af. Men is minder geïnteresseerd in het vraagstuk naar de uiteindelijke substantie waaruit alles opgebouwd is. Deze manier van kijken noemt Harman ‘overmijnen’: je alleen bezig houden met wat direct aan de menselijke geest verschijnt. Objecten kunnen niet begrepen worden door ze volledig te reduceren tot hun componenten, functies, of effecten. Bij overmijning worden objecten gereduceerd tot de effecten die ze produceren of de rol die ze spelen binnen een systeem. Dit gebeurt in plaats van te kijken naar de intrinsieke eigenschappen van een object: overmijning richt zich alleen op wat objecten doen of hoe ze functioneren in een netwerk van relaties.
“Een voorbeeld van overmijnen is het reduceren van een complexe entiteit, zoals een kunstwerk, tot enkel de reacties die het bij mensen oproept of de functies die het vervult in een bepaalde culturele context, zonder rekening te houden met de specifieke eigenschappen en autonomie van het kunstwerk zelf.” (ChatGPT)

Objecten
Een ’object’ is volgens OOO simpelweg alles wat niet naar boven of naar beneden toe gereduceerd kan worden. Een object is meer dan zijn delen en minder dan zijn effecten. Mensen hebben een fenomenale en een noumenale kant. Reeds Kant (1724–1804) wist dit: “Ethisch leven is alleen mogelijk omdat ik ook binnen in mijzelf een noumenale vrijheid ontwaar, een vrijheid waardoor ik los kan breken en de soms ongefundeerde dogma’s van de groepen en situaties waartoe ik behoor ter discussie kan stellen.” (p62) 

Gebeurtenissen
Soms wordt beweerd dat de ingrediënten van een gebeurtenis geen sterk bestaan hebben buiten die gebeurtenis. Dit is onjuist. Een object bestaat meestal al voor een gebeurtenis [tenzij: in het geval van een emergentie]. Elke gebeurtenis is in OOO bovendien een reëel object.

Platte ontologie
Een platte ontologie behandelt alle objecten in eerste instantie op dezelfde manier, en niet elk object op zich in een eigen ontologie. De moderne ontologie (vanaf René Descartes (1596 –1650)) is niet plat, omdat ze een strikte scheiding veronderstelt tussen menselijk denken en al het andere.

Latour en OOO huldigen de opvatting dat het modernisme uitgaat van twee koninkrijken, natuur en cultuur, en dat die twee van elkaar gezuiverd moeten worden. “Alle menselijke en niet-menselijke actoren proberen verbindingen te vormen met andere actoren, om zo sterker en overtuigender [emergenter] te worden. Deze aanpak staat bekend als de actor-netwerktheorie (ANT).” (p53/4)
De meeste theorieën van alles hebben vier fundamentele gebreken: fysicalisme, kleinisme, anti-functionalisme en letterlijkheid.

Letterlijkheid
Als we de letterlijkheid van onze woorden laten varen als de bevoorrechte toegangsweg naar waarheid, hoe behoeden we ons dan voor een reeks onverifieerbare mystieke beweringen? Begrippen zijn soms te verduidelijken met behulp van metaforen. OOO maakt van deze stijlfiguur gebruik. Een metafoor kan gebruikt worden om te verduidelijken, maar ook om een voorstelling aantrekkelijker (mooier) of afstotelijker te maken

Esthetica
Harman gebruikt de esthetica van de metafoor ‘de cipres is als de geest van een dode vlam’ van de dichter Josep López-Picó als voorbeeld om te laten zien, dat de metafoor ons voldoening geeft omdat we het samengaan van twee dingen ontwaren die diepgaander is dan de letterlijke betekenis.
Harman trof deze metafoor aan in een essay van de filosoof José Ortega, die daarmee het belang van kunst aantoonde. Om een metafoor te laten werken, kan de letterlijke basis tussen twee termen (cipres en vlam) niet belangrijk zijn, omdat we anders een puur letterlijke bewering hebben: ‘Amsterdam lijkt op Venetië’. Harman zet zich af tegen ‘de letterlijkheid’.
“Het esthetische object is innerlijkheid als zodanig – het is elk ding als ‘ik’.” (p64) Kunst is het ontsluiten van Kants noumenale rijk. Een kunstwerk verschaft het bijzondere genot dat we esthetisch noemen “door het te laten lijken alsof de innerlijkheid van de dingen, hun voltrekkende realiteit, voor ons geopend wordt.” (p64)

Asymmetrie
Met asymmetrie bedoelt Harman het verschijnsel dat blijkt uit de omkering van de metafoor. De omkering (een vlam is als de geest van een dode cipres) klopt niet. Harman concludeert hieruit dat een metafoor niet letterlijk genomen kan worden. Kennis daarentegen is letterlijk. Het verschil tussen beide komt vooral naar voren in de kunst en de filosofie: in de filosofie wordt veelvuldig gebruikgemaakt van metaforen om iets duidelijk te maken.

Object en eigenschappen kunnen niet omgekeerd gebruikt worden, zoals je ook de essentie mist als je een kunstwerk letterlijk neemt (bijvoorbeeld als je het beschrijft in termen van de kleuren die je ziet). Cipres en vlam staan niet op gelijke voet. Cipres speelt de rol van object en vlam de rol van eigenschappen. De cipres, het reële object, trekt zich in OOO altijd terug uit de directe toegang. De betekenis van ‘cipres’ verdwijnt en is niet geschikt voor metaforische doeleinden.

Reële objecten
Er is een fundamenteel verschil tussen de zich voltrekkende realiteit van op zichzelf staande objecten en de manier waarop ze beleeft of gebruikt worden. Die twee zijn asymmetrisch. Objecten kunnen nooit volledig toegang tot elkaar hebben, ze houden altijd iets verborgen, een kern die onzichtbaar blijft voor andere objecten. Op zichzelf staande objecten worden ’reële objecten’ genoemd.

Sensuele objecten
Naast reële objecten noemt Harman ook het bestaan van ‘sensuele objecten’. Dit is de categorie objecten die geen innerlijk hebben en niets méér zijn dan correlaten van onze beleving. Een hamer is bijvoorbeeld niet een bundel hamer-eigenschappen, maar een bestendig object dat anders is dan de relatief kleine collectie omtrekken of eigenschappen die het op welk gegeven moment of op welk geheel van momenten dan ook toont. Hoe we de hamer ook beleven, bijvoorbeeld als ‘pijn’ als we onze duim raken, het blijft altijd hetzelfde (reële) ding, maar we nemen het op elk moment anders waar: het verandert voortdurend. Het onderscheid tussen het reële object en zijn sensuele eigenschappen is essentieel, is ’asymmetrisch’. Tussen een sensueel object en zijn sensuele eigenschappen is het symmetrisch.

 

Aangezien objecten niet kunnen bestaan zonder eigenschappen, zijn er slechts vier combinaties mogelijk (de lijnen).


Theatraliteit
Kunst is een object-eigenschap spanning (RO-SE). Hoe weten we welke rol RO speelt in de metafoor ‘cipres is een vlam’? De metafoor werkt alleen als de vlam-eigenschappen versmelten met een object… Er is nooit een bepaald object afwezig; wijzelf zijn nooit afwezig. Bij authentieke esthetische beleving zijn we niet alleen toeschouwer: we zijn deelnemer. Bij de beleving van kunst spelen we een actieve rol doordat wij het zijn die het object op onze eigen manier beleven. Wij acteren (verhouden ons tot…) in de plaats van SO. Wij zijn actant. Wij leven ons in, zoals een acteur zich in zijn rol inleeft.
Schoonheid moet niet verward worden met het aangename; wat ik mooi vind, hoeft niet door anderen worden gedeeld. “Kunst is, net als ethiek, een plek waar mensen een noodzakelijk onderdeel van de mix zijn.” (p89) In de OOO hebben objecten ‘diepte’ die niet formalistisch gevangen kan worden. Theatraliteit is een noodzakelijk onderdeel van de esthetica. De architectuur hoeft niet uitgesloten te worden van het terrein van de schone kunsten (louter omdat zij verstrengeld is met functies en doelen).

Conclusie
Graham Harman bouwt voort op de filosofie-traditie, vanaf Galileo (1564-1642), maar hij komt, zoals in dit eerste deel beschreven, tot nieuwe inzichten. Hij doet dit aan de hand van een metafoor van de dichter Josep López-Picó (1886-1959). De Spaanse filosoof José Ortega (1883-1955) gebruikt deze metafoor om de essentie van een metafoor te verduidelijken.
De beschrijving van de hieruit voortvloeiende concepten beslaan de eerste twee (van zeven) hoofdstukken. De toepassingen die de rest van het boek beslaan, zijn interessant genoeg voor een Deel 2.