Over Nineteen-Eighty-Four en Animal Farm van George Orwell

Civis Mundi Digitaal #151

door Rabin Gangadin

Terwijl er in Nederland gepleit wordt voor meer mediawijsheid opdat mensen zich kunnen handhaven in deze oprukkende digitale wereld, wordt degene die de mensheid voor dit type bestaan had gewaarschuwd in de roman Nineteen Eighty-Four weggezet als een historische figuur uit een vervlogen tijd. Het gaat hier om George Orwell die de mens in zijn werk exact voor datgene wist te waarschuwen wat tegenwoordig verworden is tot een infernale obsessie. Onze onafwendbare mobiel is naast een noodzakelijk gemak ook nog een verrader ten aanzien van onze handel en wandel. Uiteraard is het fraai wanneer een moordzaak dankzij het databestand op de mobiel doeltreffend kan worden opgelost maar ook andere zaken treden daarmee in het daglicht die men liever geheim had willen houden. Hierdoor is de mogelijkheid om hoeder te zijn van een kudde geheimen ook tot een minimum gedaald. 

Orwell was artistiek, intelligent , had een sterke vrijheidsdrang en was zeer kritisch ten opzichte van de maatschappij. Volgens de redactie van een Amerikaanse krant waarvoor hij schreef zou hij tot één van de weinige intellectuelen behoren die uit alle bedrijvigheden moreel en intellectueel ongeschonden tevoorschijn was gekomen. Orwell projecteerde de corruptie en de wantoestanden van zijn eigen tijd in de toekomst en werkte ze consequent uit in de schets van een sadistische maatschappij.

Het idee van een gouden tijd dat in het verleden lag, de verklaring van allerlei historische verschijnselen, processen  en gebeurtenissen uit samenzweringen; de gedachte van een toekomstige apocalypse; de overmatige aandacht voor de ondeugden van de maatschappelijke elite, het geloof in de deugdzaamheid van de eenvoudige burgers; de vereenvoudiging van maatschappelijke verschillen tot de tegenstelling van rijke parasieten en de arbeidzame bezitloze ; verzet tegen de macht van het geld, van de stad  en van de industrie verbonden met verbaal antisemitisme en anti- imperialisme en idealisering van het platteland; vrees voor een wereldomvattende Russische despotie.

In de roman Nineteen Eighty-Four zijn al deze verschijnselen van de één-en-twintigste eeuw in de toekomst geprojecteerd en als blijvend voorgesteld: de totalitaire regimes en de genocide, de politieke propaganda, de manipulatie van de haat, het werken in grote bureaucratische instituties waarin het individu een onbeduidend onderdeel is, het huishouden van een poetsgrage vrouw die via een telescreen geobserveerd wordt, gedachten die worden gedetecteerd, het in kaart brengen van de wensen, voorkeuren motieven die mensen bezielen etc.

Nineteen Eighty-Four heeft zo’n grote opgang gemaakt doordat artikelen en boeken begonnen te verschijnen over de techniek van “brainwashing“ (p205). Ook zonder geweld bleek het mogelijk om grote psychische en geestelijke veranderingen tot stand te brengen door middel van een aantal technieken dat ook in Orwells’ boek worden gebruikt: het isoleren van het individu, het wekken en daarna bespelen van intense schuldgevoelens, het scheppen van infantiele afhankelijkheidsrelaties.

Een sterke invloed op Orwell in zijn tijd was James Burnham met wiens werk hij zich jarenlang heeft beziggehouden en waarover hij van 1944 tot 1947 verschillende opstellen schreef. In Burnham’s boek The Managerial Revolution (1942) is de wereld verdeeld in drie superstaten met een gelijke oligarchische regeringsvorm en een gecentraliseerde economie die gebaseerd is op slavernij. De drie staten kunnen en willen elkaar niet veroveren; er zijn slechts gevechten om nog niet onderworpen randgebieden. In alle drie de staten bestaat een heerschappij van bewindvoerders die geen ander doel hebben dan zichzelf te handhaven. In sommige opzichten zijn deze denkbeelden een voortzetting van de populistische opvattingen van deze tijd. Burnham heeft gelijk, geeft Orwell toe, ten aanzien van het verleden en het heden: er is een groei naar een oligarchische heerschappij en naar centralisatie in het economisch leven.

Burnham heeft echter niet zozeer een beeld van de toekomst als wel een beeld van de wensen van de managers voor een toekomstige maatschappij. Zijn primaire fout was de minachting van de gewone man. In het hele werk van Orwell  zijn uitingen  van afkeer van de Verenigde Staten  en van de Amerikanen te vinden. In Down and out in Paris and London stelt hij de Amerikaan  voor als een ruwe dronkaard of als een onnozele hals zonder smaak en goede manieren. Hij zou op slecht gekozen ogenblikken van de dag verkeerde wijn gebruiken en zou hij bizarre eetgewoonten op nahouden. Desalniettemin hebben persoonlijke grieven aan zijn afkeer jegens bepaalde dingen en gedragingen nooit ten grondslag gelegen. Verschillende elementen van de heersende populistische ideologie zijn in gewijzigde vorm en intensiteit blijven voortleven in een vaak wonderlijk mengsel van vooruitstrevendheid en conservatisme.

De mens zou van zichzelf vervreemd zijn, het verleden zou de burger worden voorgesteld als een barbaarse, primitieve tijd. Vrijheid en geluk zouden volgens Orwell niet verenigbaar zijn. Hoe groter het materieel en psychisch welzijn, des te groter de vrijheid zou zijn. De in Nineteen Eighty-Four beschreven totalitaire staat is niet omver te werpen. George Orwell had het bijna zeker geacht dat de mensheid een tijdperk van totalitaire dictatuur te wachten zou staan. Hij was er niet zeker van dat de slavernij nooit zou kunnen terugkeren.

Ook de verdeling van de wereld in enkele grote machtsblokken had hij voor vaststaand aangenomen. Volgens hem zouden er eerst drie kampen ontstaan en ten slotte twee. In Nineteen-Eighty-four wordt de schaarste in stand gehouden door de oorlog, want alleen door de oorlog is het gebrek psychologisch te rechtvaardigen. De oorlogen mogen echter niet op al te actieve wijze worden gevoerd want dan zou het gevaar van revolutie inclusief een daaruit voortvloeiende verandering kunnen dreigen. Deze laatste wil de heersende elite juist voorkomen: de geschiedenis is in Nineteen Eighty Four verstard.

Menselijke relaties in dit boek zijn onpersoonlijk want alleen in een geatomiseerde staat en maatschappij zou volgens Orwell een absolute machtsuitoefening mogelijk zijn. De emotionele labiliteit, veroorzaakt door isolement zou de mensen vatbaar maken voor haatpropaganda die zonder ophouden op hen wordt afgevuurd. Het individu is alleen een cel, ‘own-life’ zou een vergrijp zijn, alle persoonlijke relaties zouden staatsgevaarlijk zijn. Hij formuleerde dit als volgt: “The autonomous individual is going to be stamped out of existence. Man is not an individual, he is only a cell in an overlasting body, and he is dimly aware of it. There is no other way of explaining why it is that men will die in battle“.

Nineteen Eighty-four getuigt van het inzicht in welke mate rationaliteit en irrationaliteit in een moderne technische samenleving kunnen samengaan. Functionele rationaliteit is kenmerkend voor de wijze waarop een zittende partij haar macht handhaaft: de maatschappelijke structuren en de gebruikte middelen leiden tot het beoogde doel. Substantiële irrationaliteit is kenmerkend voor individuen die de situatie waarin ze verkeren niet kunnen doorzien en die bij het uitoefenen van hun macht, fysiek geweld plegen. Om de werkelijkheid naar believen te kunnen verdraaien, laat de politiek deze plaats maken voor een wereld van woorden: If one is to rule, and to continue ruling, one must be able to dislocate te sense of reality. 

In de eerste plaats is het al moeilijk de werkelijkheid te leren kennen. Het vereist niet alleen een geestelijke maar ook een morele inspanning. In de tweede plaats spreekt de fictie de mens soms meer aan dan de werkelijkheid zelf. Velen vinden een verhaal over een schietpartij opwindender dan een tankslag die werkelijk heeft plaats gevonden. Om het denken van de mensen volledig te kunnen beheersen wordt de taal vereenvoudigd tot Newspeak: een beperkt vocabulaire van emotioneel geladen woorden.

Taalbederf blijft volgens Orwell niet beperkt tot de totalitaire landen. Allerlei politieke termen hebben betekenissen die niet met elkaar zijn te verenigen. Het gebruik van reeksen cliché ’s vervangt bij velen het denken. Newspeak moet op den duur het bewustzijn geheel uitschakelen want alleen in een toestand van onbewustheid is de orthodoxie te handhaven en kunnen veranderingen in de opvattingen snel overgenomen worden. Het ideaal is niet langer te praten vanuit de hersenen maar vanuit het strottenhoofd.

De beheersing van het geestelijk leven vindt in Nineteen Eighty-Four niet alleen plaats door middel van de taal maar ook door middel van een bepaalde methode van denken: doublethink. Dit is het vermogen en de techniek om een opvatting of mededeling tegelijkertijd of in snelle opeenvolging voor waar en onwaar te houden. In The Road to Wigan Pier gaat Orwell meer wetenschappelijk te werk, althans in het eerste deel maar ook hier spelen literaire motieven een belangrijke rol. Zijn beschouwingen over de stedelijke beschaving in het tweede deel zijn meer persoonlijke reacties óp, dan een analyse van die beschaving. Evenals in Down and Out is ook dit boek meer een verslag van de werkelijkheid dan een wetenschappelijke studie.

De schrijver wil een indruk geven van zijn waarnemingen en ervaringen , hij wil actueel zijn en door worsteling en stijl de publieke opinie beïnvloeden. De toepassing van de theorieën van Burnham in Nineteen-Eighty-Four is hiervan een voorbeeld. Hij gebruikte een te gering aantal verklaringsfactoren waardoor zijn moralisme het moeilijk maakt zijn werk tot de sociaalwetenschappelijke literatuur te rekenen. Orwell zocht niet systematisch naar meer verklaringen voor de verschijnselen die hij behandelde en zijn generalisaties werden niet altijd gerechtvaardigd door feiten.

Overigens had Orwell niet de pretentie sociaalwetenschappelijk werk te verrichten voor de genres die hij koos. Zijn motieven tot schrijven waren andere dan die van de wetenschappelijke onderzoeker: vooral een esthetisch motief bewoog hem ertoe; ook hij zag of raadde het essentiële vaak vóór hij het doordacht. Hij wilde evenals de schrijver en commentator gehoord worden. De verschillen tussen schrijvers van niveau en wetenschapsbeoefenaren waren in die tijd dan ook minder groot dan ze op grond van ideaal-typische voorstellingen leken.

Animal Farm van George Orwell in relatie tot het hedendaagse pluralisme

Animal Farm is een satire op de Russische geschiedenis, een satire ook op de houding van de Westerse regeringen tegenover de Sovjet-Unie. Lenin, Trotski en Stalin worden er voorgesteld door respectievelijk Major, Snowball en Napoleon. Squealer is geïnspireerd door de hoofdredacteur van de Pravda: hij is in staat zwart in wit te veranderen.  De varkens zijn de leden van de bevoorrechte elite en de honden zijn de leden van de Ogpu.  Minimus verpersoonlijkt  de Sovjet-kunstenaars. Whymper die als bemiddelaar optreedt tussen de boerderij der dieren en de mensen, vertegenwoordigt de Engelse “Society for the cultural Relations with Soviet-Russia“. Talrijke speciale comite’s treden op, de varkens schrijven memoranda, zij drukken productiestijgingen in percentages uit, allerlei onbegrijpelijke handelingen leggen zij uit als “tactiek“; er zijn “spontane“ demonstraties en de dictator Napoleon legt “categorische“ verklaringen af.

In Animal Farm leren de varkens bij de voorbereiding van de revolutie al lezen en schrijven in het geheim; na de revolutie breiden ze hun voorrechten steeds meer uit. Ze werpen zich op tot een nieuwe elite wier macht niet geringer is dan die van de oude heersers; op den duur wordt zelfs de gelijkheid als ideaal afgeschaft. In de jaren dertig had Orwell veel vertrouwen in de gewone man, die met zijn natuurlijk gevoel voor “decency“ het ergste altijd wel zou tegenhouden en in verzet zou komen als zijn regeerders al te veel macht aan zich zouden trekken. 

Nog in 1943 noemde hij de arbeiders op den duur de betrouwbare vijanden van het fascisme. In Animal Farm ontbreekt dit vertrouwen ; de andere dieren zijn zelfs tegenover de varkens volkomen passief . Vooral de schapen die zelfs te dom zijn om de zeven geboden van buiten te leren. De dieren verliezen hun geloof in de revolutie niet, maar dit draagt juist bij tot de indruk van onnozelheid die de lezer van hen krijgt. Het toonbeeld van goedwillende domheid is het afgebeulde paard Boxer wiens denken samengevat is in leuzen “I will work harder“ en “Napoleon is always right“.

Door een combinatie van propaganda en terreur weten de varkens zich te doen gehoorzamen; op dezelfde wijze dwingen zij aanvaarding van koersveranderingen af. Radio- en pershypnose kunnen gemakkelijk de opinies en emoties van het volk veranderen, schrijft Orwell elders. De intimidatie van de dieren wordt vergemakkelijkt door het gebruiken van de zondebol Snowball. Ieder die kritiek heeft wordt ervan beschuldigd een aanhanger van hem te zijn.

Animal Farm kan op drie niveaus’ worden gelezen: als een “fairy story“ zoals Orwell het in de ondertitel noemt; als een satire op de geschiedenis van de Sovjet-Unie, maar ook als een satire op de revolutie met een gelijkheidsideaal in het algemeen. In het begin van Animal Farm voorspelt de oude Major wat er met Boxer zal gebeuren als hij oud zal worden en onbruikbaar; boer jones zal hem zonder medelijden laten slachten. Dit is precies wat er met de dociele arbeider onder het nieuwe regime na jarenlange trouwe dienst gebeurt. De enige figuur die dit allemaal door heeft is de cynische ezel Old Benjamin die namens Orwell spreekt.

Op zondagmiddag moet op de boerderij der dieren worden  overgewerkt; het is strikt vrijwillig maar wie niet komt krijgt een half rantsoen. Om de materiële tekorten minder te laten voelen worden substituten versterkt: liederen, redevoeringen, optochten, demonstraties. De zeven geboden worden na koersveranderingen telkens van beperkingen voorzien. Dreigt er verzet dan is de stereotype vraag: “surely none of you wishes to see Jones back?“

Voor de eenvoudigen van geest waren de zeven geboden al vroeg samengevat tot de leuze: “four legs good two legs bad”.  Als de varkens hebben leren lopen, is deze leuze gemakkelijk om te bouwen tot het tegendeel: “four legs good two legs better“.  De intimidatie van de dieren wordt vergemakkelijkt door het gebruiken van de zondebok Snowball, ieder die kritiek had werd ervan beschuldigd een aanhanger van hem te zijn. Animal Farm wordt weer “Manor Farm“. De zeven geboden worden ten slotte vereenvoudigd tot het ene gebod: “all animals are equal but some animals are more equal than others“. Met deze, zijn meest beroemde zin gaf Orwell uiting aan een meer algemeen pessimisme dan dat over de Sovjet-Unie alleen. In iedere revolutie met een gelijkheidsideaal zou al spoedig de ongelijkheid terugkeren, meende hij.

Overigens is Animal Farm niet zozeer anticommunistisch als wel anti-Stalinistisch. Orwells’ houding tegenover de Sovjet-Unie was ambivalent; dit blijkt uit een vergelijking van zijn satire met een bespreking  van een boek van Laski. Hij schrijft het met Laski eens te zijn, dat de Sovjet-Unie een socialistisch land is en hij prijst Laski omdat “he is aware that the U.S.S.R. is the real dynamo of the socialist movement in this country and everything else“. 

Al is het werk van Orwell niet te rekenen tot de sociologische vakliteratuur, het behoort in ieder geval tot het  “sociale denken“. Onder sociaal denken wil ik verstaan de uitlatingen over sociale verschijnselen die een zekere graad van reflexie vertonen maar die nog verboden zijn met attituden, vooroordelen en stellingnamen die niet bewust worden buitengesloten. Dit sociale denken kan voor de socioloog inspirerend zijn als het zich bezighoudt met belangrijke problemen en als het van een zekere kwaliteit is. In alle werken van Orwell staan klasse en stand centraal. De sociale factoren die duidelijk aanwijsbaar of mogelijk van invloed zijn geweest op de voor Orwell kenmerkende , heterogene eigenschappen vormen een complex geheel. Tijdens het schrijven van Animal Farm was Orwell dan ook bezorgd dat het boek niet gepubliceerd zou worden. Deze vrees werd bewaarheid. Op grond van zijn contract met hem zond Orwell het manuscript eerst naar Gollancz, die het weigerde om de anti-Stalinistische strekking ervan.

Daarna weigerde nog een aantal uitgevers het, ook in de Verenigde Staten. Paul Pott vermeldt dat het boek al bijna gepubliceerd zou worden door zijn kleine uitgeverij waarbij Orwell de drukkosten zelf zou betalen.  Deze mededelingen worden bevestigd door een brief van Orwell aan zijn literaire agent in juli 1944. Hierin noemt Orwell een aantal uitgevers dat het manuscript weigerde. hij schrijft dat hij het ook heeft gezonden aan zijn vrienden van de Partisan Review. 

Alleen Warburg moet het nog lezen, maar als ook hij het zou weigeren wil Orwell het zelf uitgeven als een pamflet voor twee shilling. Hij had dit al bijna geregeld en had er ook geld voor geleend. Dit bleek echter niet nodig; hij gaf op een dag een inmiddels verfomfaaid manuscript aan Warburg met de niet hoopvolle mededeling: “I don’t think you are going to like it“. Het viel echter mee: in Februari tekende hij het contract en verscheen het boek in Mei 1945.

In dit genre behoorde Orwell s’ werk tot één van Warburg’s best verkochte boeken.  Dit ogenblik had in politiek opzicht ook niet beter kunnen zijn. Dit werk resulteerde erin dat het enthousiasme voor de Sovjet-Unie na de wapenstilstand ook erg snel daalde.  Meer dan ooit gingen bij Orwell politieke en literaire bedoelingen samen: “Animal Farm was the first book in which I tried, with full consciousness of what I was doing, to fuse political purpose and artistic purpose into one whole“.

Als in geen ander werk houdt hij de emoties in bedwang met de rede. Tal van vertalingen  verschenen waarvoor hij herhaaldelijk afzag van betaling. Hij had met zijn satire ook een politieke bedoeling; hij wilde er invloed mee uitoefenen. Zo is het te begrijpen dat hij zich een pamflettist voelde. Animal Farm heeft door strekking en omvang ook veel weg van een pamflet. Voor dit genre had Orwell zo’n grote belangstelling dat er apart aandacht aan werd besteed.

In 1948 verscheen het eerste deel van een verzameling Engelse pamfletten onder redactie van George Orwell en Reginald Reynolds waarvoor Orwell een inleiding schreef. “A pamphlet is a short piece of polemical writing, printed in the form of a booklet and aimed at a large public”, werd zijn bondige definitie. Hij noemde het pamflet in wezen een protest  waarvan de vorm vrij is. De pamfletschrijver kan kiezen tussen proza en poëzie en een fabel of een essay schrijven. Goede pamfletten worden doorgaans geschreven door mensen met een individuele opvatting verkondigen en een waarheid willen openbaren die naar hun mening aan het publiek onthouden wordt.

Hoe verhoudt dit relaas van Orwell zich tot het hedendaagse oprukkende pluralisme?

Pluralisme verwijst doorgaans naar het naast elkaar bestaan van verschillende sociale en culturele groepen binnen een samenleving. Pluralisme verwijst niet alleen naar het bestaan van deze groepen, maar ook naar de verschillende belangen die deze groepen hebben die in strijd met elkaar kunnen zijn. Van de Nederlandse samenleving wordt vaak gezegd dat er sprake is van pluralisme. Dit houdt in dat verschillende groepen, dit kan op basis van inkomen, religie of etniciteit zijn, langs elkaar leven. Deze groepen hebben allemaal verschillende belangen die niet tegelijkertijd kunnen worden verenigd.

Pluralisme is daarnaast een term die veelal in de filosofie wordt gebruikt. Binnen dit vakgebied verwijst pluralisme naar de veelheid aan principes waarvan moet worden uitgegaan bij het vaststellen van de objectieve waarheid. In andere woorden, er zijn verschillende manieren waarop we naar de wereld buiten ons bewustzijn kunnen kijken en verschillende manieren om deze wereld te interpreteren.

Verder wordt binnen de ethiek wel van pluralisme gesproken wanneer bepaalde morele opvattingen niet met elkaar kunnen worden verenigd. Men kan vanuit een bepaalde ethische opvattingen bijvoorbeeld stellen dat liegen altijd slecht is, maar vanuit een andere opvatting juist stellen dat een leugen goed kan zijn wanneer er bijvoorbeeld schade aan mensen mee kan worden voorkomen. Binnen de filosofie is de kern van pluralisme dus het bestaan van meerdere opvattingen naast elkaar.  

Minister Blok van Buitenlandse Zaken zei een keer: ”Waarschijnlijk zit ergens diep in onze genen dat we een overzichtelijke groep willen hebben om mee te jagen of om een dorpje te onderhouden. En dat we niet goed in staat zijn om een binding aan te gaan met voor ons onbekende mensen." Deze uitlating doet mij terugdenken aan mijn jeugdperiode in Suriname toen Surinaamse–Nederlanders, ostentatief uitgedost in winterkledij, met vakantie naar Suriname kwamen, het volgende waardeoordeel met een gesmoorde koloniale spraakklank over Nederlanders ten beste gaven: “Nederlanders zijn solitaire, in zichzelf verzonken creaturen die desnoods met detectiepoorten over elk vierkant centimetertje van hun eigendom waken, niet makkelijk contacten leggen met wat niet-Hollands is en niet eens weten wanneer één van de buren al maanden dood ligt te rotten in eigen huis“.

Socioloog en publicist H. Vuijsje meent in dit verband dat de overheid slechts in beperkte mate kan bijdragen aan de overdracht van normen en waarden in een sterk verstedelijkte, geïndividualiseerde en geseculariseerde samenleving als de Nederlandse. In onze verzorgingsstaat heeft de overheid ’het te druk met het onderhoud van al die volgeladen pruimenbomen om alle Jantjes ook nog op hun vingers te kijken’. De overheid kan slechts bijdragen aan het morele gehalte van de samenleving door een zo goed mogelijk toezicht uit te oefenen en sancties op te leggen. Daarbij moet zij afrekenen ’met taboes als het gedoog-denken, het non-interventiebeginsel en de koudwatervrees voor de etnische factor.’

Prof. C.W. Mans vraagt zich  af in hoeverre de overheid de morele taak heeft om burgers tot deugdzaamheid op te voeden en om welke deugden het daarbij gaat. Ter beantwoording van die vraag behandelt hij verschillende opvattingen over de verhouding tussen recht en moraal. Deze bevinden zich tussen de twee extremen van het anarchisme, dat overheid en recht per definitie als immoreel ziet, en het perfectionisme, dat vindt dat overheid en recht de burgers moeten vervolmaken.

In Nederland worden beide extremen afgewezen. Hier wordt in het algemeen het politiek liberalisme aanvaard dat voorwaarden schept voor een vreedzaam en rechtvaardig maatschappelijk verkeer en levensbeschouwelijke zaken overlaat aan de persoonlijke keuze van de burgers. Op grond van deze vorm van liberalisme zou de overheid volgens Mans slechts moreel competent zijn op een beperkt aantal gebieden. Ik wil dit als issue gebruiken om het over de gevolgen van pluralisme te hebben.

Het pluralisme verwijst doorgaans naar het naast elkaar bestaan van verschillende sociale en culturele groepen binnen een samenleving. Pluralisme verwijst niet alleen naar het bestaan van deze groepen, maar ook naar de verschillende belangen die deze groepen hebben die in strijd met elkaar kunnen zijn. Een homogene samenleving kan even zwak gefundeerd zijn als een heterogene. In allebei de samenlevingsstructuren is er sprake van een competitie op de sociale ladder, van het waken over eigen waarden en verworvenheden, van het trachten overrulen van een andere groep etc.

De VU hoogleraar in de toegepaste en wiskundige sociologie, G.J. Kruijer had in zijn geschriften er eerder voor gewaarschuwd dat pluralisme niet zelden gepaard gaat met een sociale competitie. De Franse filosoof Jacques Derrida daarentegen vindt dat pluraliteit niets minder is dan het wezen van de beschaving zelf. Hij wijst Amerika aan als de eerste nieuwe globale samenleving die gevormd wordt door alle wereldreligies en beschavingen. Amerika integreert alle wereldreligies, op dezelfde manier zoals het vroeger de religies van de migranten opnam. Hindoes, boeddhisten en moslims veramerikaniseren en beïnvloeden op hun beurt de bestaande religies. In Amerika wordt de islam steeds meer beschouwd als een van de Abrahamitische religies, al blijven sommige fundamentalistische protestanten zich fel tegen de islam keren.

Het Europese debat over de islam kun je volgens hem vergelijken met het Amerikaanse debat in de negentiende eeuw over het rooms-katholicisme dat als fundamentalistisch, autoritair, antimodern en antidemocratisch werd beschouwd. En als onveranderlijk, niet openstaand voor vernieuwing.

De Rotterdamse cultuursocioloog Zijderveld heeft in zijn boek over de staccatocultuur (Boom, 1991) betoogd dat de moderne samenleving met haar complexe industriële netwerken en bureaucratieën, haar ver voortgeschreden technologie en wetenschap zeer ondoorzichtig is geworden. Zo ondoorzichtig dat burgers vaak geen greep meer hebben op hun leefwereld en geen verband meer weten te leggen tussen het eigen gedrag en de effecten veraf. Gevolgen bleven niet uit. De moderne mens vraagt niet meer: ’is dit waar of goed?’, maar: `voel ik dit zo aan?’ (Zijderveld, 1991, p19). Hij gaat intuïtief leven en vaart — soms bij gebrek aan beter — op het kompas van zijn emoties en gevoelens. Deze constatering heeft velen ertoe gebracht om een sterke staat met veel bevoegdheden te bepleiten. Als burgers en hun instellingen niet meer vertrouwd kunnen worden, moet een elite van politici, ambtenaren en adviseurs het heft maar in handen nemen.

Van de Nederlandse samenleving wordt vaak gezegd dat er sprake is van pluralisme. Dit houdt in dat verschillende groepen op basis van inkomen, religie of etniciteit, langs elkaar leven. Deze groepen hebben allemaal verschillende belangen die niet tegelijkertijd kunnen worden verenigd.

Pluralisme is daarnaast een term die veelal in de filosofie wordt gebruikt. Volgens de Amerikaanse linguïst en filosoof Noam Chomsky verwijst pluralisme naar de veelheid aan principes waarvan moet worden uitgegaan bij het vaststellen van de objectieve waarheid. In andere woorden, er zijn volgens Chomsky verschillende manieren waarop we naar de wereld buiten ons bewustzijn kunnen kijken en verschillende manieren om deze wereld te interpreteren (Over het interpreteren en veranderen van de wereld. Van Gennep, 1972). Daarnaast wordt binnen de ethiek van pluralisme gesproken wanneer bepaalde morele opvattingen niet met elkaar kunnen worden verenigd. Men kan vanuit een bepaalde ethische opvattingen bijvoorbeeld stellen dat liegen altijd slecht is, maar vanuit een andere opvatting juist wordt er gesteld dat een leugen goed kan zijn wanneer er bijvoorbeeld schade aan mensen mee kan worden voorkomen.

Binnen de filosofie is de kern van pluralisme dus het bestaan van meerdere opvattingen naast elkaar. Voor de Nederlandse situatie wil ik mij beperken tot de geschriften van G.J. Kruijer als voornoemd en daarbij George Orwells Animal Farm als decor gebruiken om het pluralisme van Nederland onder de loep te nemen. Dat wat de laatste jaren sterk in het oog springt is de vraag vanuit de pluraliteit van Nederland: “who’s the boss ?“. Hoe moet dit worden gezien en begrepen?

In Animal Farm van George Orwell begon het ermee dat alle rivaliserende dieren de strijdbijl begroeven omdat de dieren zich met vereende krachten op de Hitlerachtige boer gingen richten. Het varken en de neushoorn staakten ten tijde van hun strijd tegen de boer met het maken van snerende grapjes over de vorm van hun neuzen maar na de revolutie werden die kenmerken de centrale opgave binnen hun onderlinge bestrijding. Tot slot moet er gevreesd worden voor een ontwikkeling als deze in Nederland waarvan de hoofdoorzaak de toenemende etnische polarisatie zal zijn.

Moraal van George Orwells publicaties

De moraal van een geschreven relaas is vaak een pedagogische vingerwijzing. Orwell heeft met 1984 niets doen bewerkstelligen maar deed een utopisch relaas de wereld in slingeren dat qua strekking niet veel lijkt af te wijken van wat thans in deze eeuw manifest is.  Hij had de hedendaagse ontwikkeling in zijn tijd reeds in gedramatiseerde vorm weten vast te leggen. Zijn pretentie was ook niet geweest om de mensheid te waarschuwen voor wat als een dreiging boven het hoofd van de mensheid zou kunnen gaan hangen. Het is allemaal coïncidentie, zoals Sartre schreef.

Animal Farm daarentegen is weliswaar een persiflage en aanfluiting op het totalitaire systeem van communistisch Rusland, maar de uitwerking ervan reikt voldoende handvatten aan om er de oprukkende etnische polarisatie in bijvoorbeeld Europese landen mee te kunnen illustreren.

In tijden van een collectieve strijdvoering tegen het regime van het ontvangende land worden alle etnische groepen voor het moment één. Nadat de strijd gestreden is, begint het onderlinge gekrakeel over wie na de autochtonen als de super allochtone groep mag worden neergezet. Middels een etalage van de eigen culturele attributen en symbolen als de beste probeert de etnische groep die zich voortreffelijker waant dan de rest, zich als de meest eclatante groep te positioneren. Toegegeven dat er wat nuanceverschillen zijn met het vervatte in Animal Farm, maar toch zijn er voldoende overeenkomsten en aanknopingspunten met het hedendaagse ontwikkelingsproces.