Twee negentiende eeuwse utopische romans
Deel 2A. The Coming Race: in de onderwereld

Civis Mundi Digitaal #151

door Maarten Rutgers

In deel 1 kwam de reis van de ik-persoon door een hem onbekend landschap, dat er arcadisch uitzag, aan de orde in het vorige nummer. Een gebied bewoond door bijzondere mensen, met bijzondere gewoonten. In het hier te bespreken boek The Coming Race[1] treffen we opnieuw een ik-persoon aan die ons meeneemt op een reis in een onbekend gebied.

 

Edward Bullwer-Lytton

De auteur van The Coming Race Edward Bulwer-Lytton was bij het schrijven ervan al een oude bekende in de Engelse literatuur. Geboren in 1803 publiceerde hij zijn eerste werk in 1820 en nog vele daarna. Toch publiceerde hij in 1871 het verhaal anoniem. Hoewel al in de loop van dat jaar bekend werd wie de auteur was, werd het grote publiek eerst op zijn boek opmerkzaam, toen Samuel Butler in het voorwoord van de tweede druk van zijn boek Erewhon het auteurschap van Bulwer-Lytton bevestigde. Vanwege de interesse in Samuel Butlers boek komt het nu nog steeds ook onder de aandacht van velen.

Er werden al in 1871 meerdere herdrukken uitgebracht onder verschillende titels, The Coming Race, or The New Utopia en Vril, the Power of the Coming Race. Bulwer-Lytton was in zijn tijd in Engeland een zeer gevierd schrijver. Hij correspondeerde met beroemde bevriende tijdgenoten-schrijvers, zoals de Disraeli’s (vader en zoon) en Charles Dickens. Korte tijd na zijn dood was hij alweer compleet vergeten bij het grote publiek[2]. Dit neemt niet weg dat hij tijdens zijn leven ook commercieel een uiterst succesrijk schrijver was. Vele boeken beleefde de nodige herdrukken en werden vertaald. Of de cijfers allemaal kloppen is onzeker, maar Lori Lee Oates, docente aan de Universiteit van Newfoundland, vermeldt 138 herdrukken van The Coming Race, 271 van Zanoni en 945 van The Last Days of Pompei[3].

The Coming Race was direct een gevierd boek en is dat lang gebleven. Nog steeds verschijnen er herdrukken. Dit kan niet gezegd worden van al Bulwer-Lyttons andere boeken, hoewel ook Zanoni nog wel gelezen wordt, evenals The Last Days of Pompei. Enkele andere boeken, evenals een uitgave van zijn complete werken als E-boek (Delphi Complete Works of Edward Bulwer-Lytton Illustrated), zijn nog steeds in relatief recente herdrukken te verkrijgen.

 

communitystories.ca

 

Bulwer-Lytton was zeer betrokken bij de landelijke politiek in Engeland. Hij was vele jaren lid van het Lagerhuis en in 1858 en 1859, lid van de regering als minister voor de koloniën. In de loop van zijn leven werden zijn politieke opvattingen steeds conservatiever, hetgeen hem er toebracht in 1852 voor de conservatieve partij een zetel in te nemen in het Lagerhuis. In 1866 werd hij lid van het Hogerhuis nadat hij in de adelstand was verheven met een erfelijke titel Daar bleek hij weinig actief te zijn, in beslag genomen door zijn literaire werkzaamheden.

 

De diepte in

De verteller begint in de eerste zinnen van het boek aan te geven dat het verhaal zich zou kunnen afspelen in de Verenigde Staten van Amerika. Echter, het blijft wat onduidelijk, daar de verteller aangeeft dat hij aan het reizen is over de wereld als zijn belevenissen starten. Hij is in ieder geval afkomstig uit de VS, opgegroeid in een rijke familie. Uitgezonden op jonge leeftijd naar Engeland en na afsluiting van zijn opleidingen aldaar aan het werk in Liverpool.

Na de dood van zijn vader besluit hij, 21 jaar oud, te gaan reizen. “En omdat ik niet gehinderd werd door geldgebrek en een voorliefde had voor reizen en avontuur, gaf ik voor een tijdje al het najagen van de almachtige dollar op en werd ik een doelloze zwerver over de hele aardbodem.” (p. 2). Ergens onderweg – de verteller houdt de plek geheim gezien het vervolg – ontmoet hij een mijningenieur die hem een mijn laat zien. Gefascineerd door de mijn blijft de verteller hangen. Hij bezoekt de mijn frequent. Op een dag onderzoekt zijn vriend een nieuwe schacht en komt lijkbleek en in zichzelf teruggetrokken terug.

Hij heeft iets ongelooflijks gezien. Diep in de mijn is licht en hij denkt stemmen gehoord te hebben. De heren besluiten de volgende dag gezamenlijk af te dalen. Ook de verteller ziet, aangekomen op de plek waar zijn vriend de vorige dag was geweest, zeer diep in de mijnschacht licht, veroorzaakt door lantaarns, een weg en de muur van een gebouw. Hij hoort geroezemoes. Met een kleine monoculair neemt hij bewegende gedaanten waar. De mijningenieur en hij besluiten aan een stevige lijn verder af te dalen. De verteller is als eerste beneden. Zijn vriend volgt. De lijn breekt los van zijn bevestiging aan een rotspunt als deze naar beneden komt. Hij valt, komt ongelukkig neer en overleeft het niet. De verteller wordt geraakt door een naar beneden stortend stuk rots, valt op de grond en raakt gedurende enige tijd bewusteloos.

Bijgekomen schrikt hij van een monsterlijk soort reptiel met een grote bek, dat hem aankijkt vanuit een rotsspleet. Hij realiseert zicht in het binnenste van de aarde te zijn. Hij besluit verder de diepte in te gaan, zijn terugkeer naar het bovenaardse is immers niet goed meer mogelijk daar hij nergens naar boven klimmen kan.. In de verte ontwaart hij een vallei met rivieren en begroeiingen. Alles wordt verlicht door ontelbare lampen. “De wereld zonder zon was helder en warm als een Italiaans landschap rond het middaguur, maar de lucht was minder drukkend, de hitte milder.” (p. 13).

Verderop is een gebouw. Uit de deur komt een grote gedaante, op een mens gelijkend, maar toch anders, met een borstbedekking alsof er vleugels samengevouwen zijn, een soort tiara op het hoofd en een dunne staf van op gepolijst metaal lijkend materiaal in de rechterhand. De verteller is diep onder de indruk en “valt op zijn knieën neer en bedekt zijn gezicht met zijn handen.” (p. 17).

 

bol.com

 

Ontmoeting met een andere gemeenschap

De verteller blijkt terechtgekomen in een samenleving van mensachtige wezens, met een lichtbruine tot dieprode huidskleur. Ze zijn in het bezit van vleugels, die ze aan kunnen trekken. Ze kunnen ermee vliegen, zij het op een andere manier dan vogels. Er dringt zich hier een gelijkenis met engelen op. Ze wonen in uitgestrekte ondergrondse ruimten, waarin duizenden kunnen leven. Deze ruimten zijn met elkaar verbonden, maar de woongroepen vormen geen gemeenschappelijke samenleving. Wanneer de groep te groot wordt voor het grondgebied, trekt een deel weg, sticht een eigen samenleving en behoudt het contact.

Al deze groepen beschikken over bijzondere vermogens, zoals telepathie, en beschikken over een nieuwe vorm van energetisch vermogen, Vril genaamd. Mogelijk heeft deze benaming te maken met het Latijnse virilis, manlijk[4]. Het kan door iedereen die weet hoe ermee moeten worden omgegaan met behulp van een speciaal soort metalen staf worden gebruikt. Het lijkt op de toverstaf van een magiër. En daarmee worden de inwoners van deze onderaardse wereld als het ware een volk van magiërs. De vrouwen zijn het beste toegerust, getalenteerd om deze staf te bedienen. Het past bij de verdere beschrijvingen van de vrouw in deze ondergrondse cultuur.

“Het woord A-Vril is gelijk geworden aan samenleving; en Vril-ya, “De Beschaafde Landen” betekenend, is de algemene benaming …” (p. 51).

De bewoners noemen zichzelf de Ana. Mannen worden An, meervoud Ana genoemd, vrouwen in meervoud Gy-ei, in enkelvoud Gy. Geoffrey Wagner, bij leven hoogleraar Engels in New York, wijst er fijntjes op dat Bulwer-Lytton hier in zijn tekst tussen haakjes aan toevoegt[5]: “uitgesproken met een harde g, als in Guy.”

Vrouwen zijn in deze samenleving groter en krachtiger dan mannen en ook intelligenter. Hoewel er formeel sprake is van gelijkwaardigheid spelen de vrouwen een belangrijker, meer actieve rol. Hun invloed is groot. Er is geen sprake van ondergeschiktheid, zoals in Engeland in die tijd. Vrouwen kunnen zich vrij bewegen. Ze doen datgene waar ze zin in hebben. Mannen doen het werk, voor zover de overvloedig aanwezige automaten – robotachtigen – het niet doen. Ook bij de partnerkeuze is het initiatief aan de vrouw.

De bewoners zouden afstammen van een beschaving die voor de Zondvloed aan de oppervlakte van de aarde leefde. Heftige overstromingen – voor de ons bekende Zondvloed gedateerd – dwong hen in het binnenste van de aarde te vluchten. Hier ontwikkelden ze de bijzondere krachten om daar te kunnen overleven en ontdekten Vril[6]. Hiermee kun ze grote energie vrijmaken en veel vernietigen, maar ook genezen en nog veel meer (zie onderstaand). Wilskracht bedient de Vril. Hoe goed ze ermee kunnen omgaan hangt af hun afstamming. De ene familie kan het beter dan anderen.

 

Arcadië

De ik-persoon beschrijft de samenleving als een soort Arcadia, maar dan ondergronds.

Als hem gevraagd wordt te beschrijven uit welke wereld hij komt, geeft de verteller een enthousiaste beschrijving van de Amerikaanse samenleving, die al in 1871 door de Engelse lezers als een satire werd gezien. “Natuurlijk verlangend om in de meest gunstige kleuren de wereld waar ik vandaan kwam te beschrijven, heb ik aan de verouderde en in verval zijnde instellingen van Europa maar lichtjes en vergevingsgezind aandacht besteed, om vooral uit te weiden over de huidige grootsheid en toekomstige superioriteit van die schitterende Amerikaanse Republiek, waarnaar Europa jaloers opkijkt en bevend zijn eigen ondergang voorziet.” (p. 39). En zo gaat hij nog even door.

Het lukt hem niet de Ana te overtuigen. In de loop van zijn verblijf ontdekt hij hoe zij hun samenleving totaal anders hebben ingericht, half als een kolchoz, half als Eden[7].

De verteller wordt opgenomen in het gezin van een inwoner, Aph-lin[8] geheten en leert zo de ondergrondse wereld kennen. Er ontstaat een liefdesrelatie met de dochter des huizes, Zee geheten, hetgeen de vader niet bevalt. Relaties met andere, inferieur geachte wezens, waartoe ook de verteller gerekend wordt gezien zijn afkomst uit het bovenaardse, worden niet toegestaan[9]. Bij pogingen daartoe wordt de betrokkene gedood, hetgeen moeiteloos mogelijk is met Vril. Dit zal de verteller dan ook ten deel vallen als duidelijk wordt dat meerdere Gy-ei op hem verliefd geworden zijn. De enig denkbare oplossing in deze situatie, waarmee de dood van de verteller wordt vermeden, is dan ook dat Zee uiteindelijk de verteller terugbrengt naar waar hij vandaan gekomen is, het bovenaardse leven.

Bulwer-Lytton beschrijft de verhouding sober, zonder seksuele toespelingen. Bruce Mazlish, bij leven hoogleraar geschiedenis aan de Massachusetts Institute of Technology (MIT), meent – rekening houdend met de situatie in Victoriaans Engeland – dat de verteller als buitenstaander hier staat voor het verboden erotische seks object[10]. Bulwer-Lyttons houding ten opzichte van het “eeuwig vrouwelijke” zou mede “beïnvloed zijn door zijn eigen ongelukkige en onbevredigende huwelijk”[11].

Zee leert de verteller hoe de samenleving in elkaar steekt. Ze is lid van het College of the Sages, de Hogeschool der Wijzen, waar voornamelijk vrouwen, weduwen, kinderloze vrouwen en jonge ongetrouwde vrouwen, doceren. Jongens en meisjes genieten hier onderwijs. Dit op het terrein van studies die als minst geschikt voor het praktische leven gelden.

 

voyagesextraordinaires.blogspot.com

 

Een bijzondere samenleving: A-Vril

Het verhaal gaat zeer uitvoerig in op alle bijzonderheden van deze samenleving, waaronder de taal en de democratie, iedereen is gelijk, er is geen hiërarchie, één leider, de Tur, met een beperkte taak. De Tur bepaalt zijn eigen opvolging. In de situatie dat de Tur geen keuze wil maken, wordt uit drie leden van de Hogeschool der Wijzen één bij loting aangewezen die vervolgens een keuze maakt. In de Vril-ya samenleving is men van mening dat een dergelijke keuze beter door één persoon gemaakt kan worden dan door een groep, hoe klein dan ook. “De slechtste keuze gemaakt door iemand die geen motief heeft om verkeerd te kiezen, is beter dan de beste keuze gemaakt door velen die meerdere motieven hebben om niet goed te kiezen.” (p. 166). Een belangrijk ander personage is degene die als voornaamste taak heeft ervoor te zorgen dat het licht blijft branden. Het blijkt Aph-lin te zijn, de gastheer van de verteller.

Het opmerkelijke aan de samenleving is, zoals de verteller zegt, dat het een soort familie is. Zij gedragen zich ook zo in zijn ogen. Er zijn regels, maar niet al te veel. Er is geen instantie die rechtspreekt. Het probleem wordt onder elkaar opgelost of hoogstens door een soort arbitrage en mediatie door zelfgekozen medebewoners. Indien daarmee het probleem niet is opgelost of niet zoals een van de partijen wil, staat het de betrokkenen vrij ergens anders heen te trekken. Sanctiemogelijkheden zijn er niet.

De Ana geloven in een soort Hoogste Wezen, in het gewone taalgebruik aangeduid als All-Good. Dit Wezen was verantwoordelijk voor het begin van leven. De beschrijving van hun afstamming, van een soort kikkerachtige voorvader, zou Bulwer-Lyttons satirische antwoord op de evolutie van Darwin kunnen zijn. Daarnaast verneemt de verteller dat de Vril-ya overtuigd zijn “van een toekomstige staat, gelukkiger en volmaakter dan de huidige.” (p. 79). Hierin zouden ze na hun overlijden verder leven.

De verteller plaatst bij veel elementen zijn kanttekeningen. Opmerkelijk vindt hij de volledige omkering van veel elementen uit zijn eigen tijd. De lezer ontdekt wat er allemaal anders is dan hij in de eigen samenleving ondervindt. Wagner betitelt het als pseudo-Amerika. De toekomst zou kunnen zijn, aldus de verteller, dat de Ana besluiten toch bovenaards te leven, hetgeen tot een overvleugeling van de huidige aardebewoners zou leiden.

De verteller wijdt een heel hoofdstuk aan de taal van de Vril-ya en voegt zelfs een appendix met alle mogelijke details erover toe. Hij deelt de taal in bij de Arische of Indo-Europese taalgroep. Bij nadere analyse van zijn kunstmatige taal worden elementen gevonden die overeenkomen met Sanskrit. VR is de omzetting van de Sanskrit woordstam voor levenskracht (vir). Daarnaast zijn VR en AN de woordstam voor verschillende namen waarmee Shiva wordt aangeduid. Ana zou een relatie hebben met ananda, hetgeen gelukzaligheid betekent.

In dit Arcadië is nog veel meer te vinden. Enkele bijzondere facetten, ook in het licht van de literatuur over The Coming Race en de nog steeds lopende discussies erover, komen in het volgende deel aan de orde.

 

Noten


[1]      Bulwer, E., Lord Lytton.: The Coming Race. William Blackwood and Sons, Edinburgh and London, 1871

[2]      Simons, I.: Book review. David Seed (Ed.), The Coming Race by Edward Bulwer-Lytton, Wesleyan University Press, Connecticut, 2005. Futures 38: 1125-1127, 2006 (www.academia.edu/74445808/David_Seed_Editor_The_Coming_Race_by_Edward_Bulwer_Lytton_Wesleyan_University_Press_Connecticut_2005_279pp_34_95_)

[3]      Oates, L.L.: Edward Bulwer-Lytton: Anti-Materialism and the Return to Nature in a Commercial Economy. www.academia.edu/7289285/Edward_Bulwer_Lytton_Anti_Materialism_and_the_Return_to_Nature_in_a_Commercial_Economy?email_work_card=view-paper

[4]      Choné, A.: La force Vril entre science, fiction et occultisme: les enjeux de la reception ésotérique du roman d’ Edward Bulwer-Lytton, The Coming Race (1871). In: Willmann, F. (Ed.): La science-fiction entre Cassandre et Prométhée: 103-130. Presses Universitaires de Nancy, Nancy, 2010

[5]      Wagner, G.: A Forgotten Satire: Bulwer-Lytton’s The Coming Race. Nineteenth-Century Fiction, 19(4), 379–385, 1965. (doi.org/10.2307/2932877)

[6]      Het woord leeft voort in een in 1870 ontwikkelt product, genaamd Bovril, een soort vleespasta. De geschiedenis hiervan wordt belicht in Wikipedia (https://en.wikipedia.org/wiki/Bovril)

[7]      Wagner, G.: A Forgotten Satire: Bulwer-Lytton’s The Coming Race. Nineteenth-Century Fiction, 19(4), 379–385, 1965. (doi.org/10.2307/2932877)

[8]      In 2003 verscheen een album met ambiente muziek van twee Italiaanse musici en componisten met synthesizers, Oöphoi (pseudoniem van Gianluigi Gasparetti (1958-2013) (https://en.wikipedia.org/wiki/O%C3%B6phoi)) en Tau Ceti (pseudoniem van Enrico Cosimi (*1961), een zeer bekende componist en docent (www.fonderiesonore.it/docenti/enrico-cosimi/)) onder de titel Subterranea, waarin het nummer Aph-Lin voorkomt (https://soundcloud.com/oophoitauceti/aph-lin). De titel, de muziek en de namen van de musici verwijzen naar esoterische inhouden en ook naar The Coming Race.

[9]      Hier wordt zichtbaar hoe Bulwer-Lytton het Darwinisme opvat en hoe hij over de verschillende volkeren op aarde denkt vanuit zijn positie als hoogstaand vertegenwoordiger van het Britse volk, dat superieur geacht wordt aan alle andere volkeren. Vermenging van volkeren zou tot degeneratie van het superieure volk kunnen leiden. En ook tot aanpassing van de hoogstaande cultuur en samenleving.

[10]   Mazlish, B.: A Triptych: Freud’s The Interpretation of Dreams, Rider Haggard’s She, and Bulwer-Lytton’s The Coming Race. Comparative Studies in Society and History, 35(4), 726–745, 1993. doi:10.1017/S0010417500018685

[11]   Mazlish gebruikt hier, zover te overzien, met opzet de door Goethe aan het einde van het tweede deel van Faust gebruikte woorden – das Ewig Weibliche – om op het antifeministische in The Coming Race te wijzen, ook al komt Zee naar voren als de representant van dit eeuwige vrouwelijke, de zonder smet zijnde vrouwenfiguur, waarover in de verklarende literatuur veel geschreven is. Hij gaat niet in op Bulwer-Lytton’s verhouding tot esoterie, waarin het eeuwig vrouwelijk de mystieke liefde zou symboliseren.