Existentialisme is individualisme

Civis Mundi Digitaal #151

door Piet Ransijn

Bespreking van Jean-Paul Sartre, Existentialisme is humanisme. Noordboek, 2024.

 

Dit boek, eigenlijk een lezing, is al eerder besproken in CM 118 als inleiding op de filosofie van Sartre, die ook is samengevat in de boekbespreking van Simon Gusman, Diep van buiten. De mens volgens Sartre in CM 142. De beroemde lezing uit 1945 verscheen in een nieuwe vertaling  met inleiding van Ger Groot, de het “een definitieve doorbraak van het existentailisme” noemt. (p11) Zijn vertaling is besproken in NRC 7 sept. 2024. Sartre vat zijn filosofie in deze lezing samen in antwoord op zijn critici, de christenen en de communisten die zijn existentialistische filosofie te individualistisch, te liberaal en te burgerlijk (bourgeois) vinden. In de lezing oprobeert hij in grote lijnen een existetialistische moraal te schetsen, die hij nooit heeft uitgewerkt.

De inleiding van  Ger Groot is de moeite waard om eerst samen te vatten. Daana volgt een replica van de samenvatting van de lezing in CM 118. “Na de Tweede Wereldoorlog is in Frankrijk de negentiende-eeuwse orde met haar burgerlijke normen en waarden compleet weggebombardeerd.” Dat proces was al veel eerder begonnen zoals Cor Hermansuiteenzet in De uitgewiste horizon. Europa’s obsessie met cultureel verval 1835-1914, besproken in CM 144. 

Op basis van zijn filosofische hoofdwerk Het zijn en net niet probeert Sartre een ethiek op te bouwen en enige morele richting aan het handelen te geven, waarbij vrijheid de centrale notie is. “In dat boek sluit Sartre ele vorm van gezamenlijkheid uit... Het fundament van de menselijke verhoudingen is niet het samen-zijn maar het conflict.” (NRC) “Zelfs de liefde is in Het zijn en het niet één grote strijd om de macht.”’ (p18) Het existentialisme van Sartre slaat door in “hyperindividualisme” volgens Claudia Bouteligier en Timo Slootweg, red. in Rechtvaardigheid, persoon en creativiteit. Personalisme in recht en politiek. (p20) 

Het existentialisme wordt ook een mode en was niet alleen een filosofische stroming, maar werd geassocieerd met een non-conformistische levenswijze zonder veel illusies, die openstond voor alles wat kon doorgaan voor afwijkend, marginaal, provocerend en anarchistisch, volgens Annie Cohen-Solal in haar biografie van Sartre. (p288-89) “Weinigen hadden meer dan een vaag idee van de filosofische achtergronden daarvan,” schrijft Groot in zijn inleiding. (p8)

Het individualisme wekte kritiek van christenen en communisten, die elk op hun maniet meer sociaal geëngageerd waren. Na de oorlog was er behoefte aan engagement en solidariteit om samen een betere wereld op te bouwen. Sartre probeert zijn vrijheidbegrip te combineren met engagement en verantwoordelijkheid. “Trouw blijven aan je vrijheid betekent ook verantwoordelijkheid nemen voor wat je doet, je nooit verschuilen achter excuses, polichten, determinatie, voorbeschikking of ‘Befehl ist Befehl’.” (p16) Als je dat niet doet ben je niet authentiek en ‘te kwader trouw’. Een mens heeft altijd een keuze en dient daarvoor zijn verantwoordeijkheid te nemen in plaats van zich te schikken naar wat van hem verwacht wordt op grond van burgerlijke normen en conventies, die volgens Sartre’s filosofie van de vrijheid hebben afgedaan.

“Als het over engagement gaat, ontkom je er niet aan om met je eigen vrijheid óók de vrijheid van anderen te willen. Je kan je eigen vriheid slechts nastreven als je dat ook voor anderen doet. Oftewel ‘Wie kiest. kiest met die keuze voor iedereen’.” (NRC) Anders gezegd: jouw vrijheid geldt net zo goed voor anderen en jouw vrijheid houdt stuit op de grenzen van de vrijheid van anderen. En wie het meeste macht heeft kan zijn wil doordrukken. een andere mogelijkheid om tot overeenstemming te komen. Maar die weg volgt Sartre’s individualistische filosofie niet. De redenering dat je voor anderen kiest lijkt twijfelachtig. Geldt niet veeleer dat wat voor jou geldt, in principe ook geldt voor anderen? Ook de notie dat een mens zelf zijn waarden, normen  en gedragsvormen kiest is niet houdbaar en niet louter subjectief, maar deze zijn voor een groot deel al gegeven leren de sociale wetenschappen. Op dit punt krijgt hij gefundeerde kritiek van de Canadese filosoof Charles Taylor (zie onder), die geen communist is maar is te beschouwen als een communitarist die aandacht heeft voor de rol van de gemeenschap, evenals bij het personalisme. (Zie CM 139 en 140)

Critici: Olivier Todd, Martin Heidegger, Albert Camus en Charles Taylor

In latere werken probeert Sartre zijn individualistische existentialisme te verzoenen met het communisme, maar er blijft een spanning bestaan. Hij blijft een nogal individualistisch communist die geen partijlid wordt en zich als vrijdenker onttrekt aan partijdiscipline. Het is onduidelijk hoe radicale vrijheid van zijn existentialitische filosofie te verzoenen is met het collectivisme, waarbij het individu onderschikt is aan het collectief, zoals bij het communisme het geval is. Olivier Todd noemt zijn politieke stellingname “naïef”. De zuiveringen van Stalin en de missers van Mao, die talloze mensen het leven kostten, zag hij door de vingers, terwijl het beloofde toekomstige heil op zich liet wachten. “Hij vergeet dat grootse daden en leiders rampzalig kunnen zijn.” (De mandarijn van Parijs: Een kritische blik op Sartre, p272)

De  filosofie van Sartre, met name zijn voorgewend humanisme, werd door zijn voorloper Heidegger, aan wie hij schatplichtig was, bekritiseerd in zijn Brief over het ‘humanisme’. Een mens neemt deel aan een meer omvattend Zijn. Het individu is niet het uiteindelijke fundament. ”Hij is geen heer over de wereld maar een onderdeel daarvan... Een moraal kan dan ook nooit worden afgeleid uit fde grondeloze keuze van het individu, zoals Sartre wilde’...  Ze maakt zich volgens Heidegger kenbaar in het ’luisteren naar het Zijn’...  Wij zouden tegenwoordig eerder zeggen... in het luisteren naar de natuur, naar Gaia of naar de samenhang waarin wij leven en die het individue overstijgt.” (p21) Moraal is een sociaal verschijnsel en heeft te maken met ons gedrag naar anderen toe, dat te beschouwen is als een vorm van engagement. “De mens is geen God die de wereld beheesrt. hij kan niet eens de hele werkelijkheid doorzien. Jacques Derrida volgt Heidegger daarin.” (Groot, NRC)

De botsing met Camus wordt beschreven in de bespreking van Simon Gusmans boek over Sartre Deel 3: Conclusie en commentaar, Sartre en Camus (CM 142, op klkken. De belangrijkste kritiek van Camus in De mens in opstand op het totalitarisme, fascisme en communisme, dat Sarte aanhangt, is het geweld, dat nodig zou zijn voor de proletarische revolutie. Het hogere doel heiligt de gewelddadige middelen. Camus breekt een lans voor de geweldloze opstand. Daarnaast zijn er andere verschillen en geschillen die worden toegelicht in hoofdstuk 20. Camus en Sartre in Piet Ransijn. Herontdekking van Albert Camus

 

Jean-Paul Sartre en Charles Taylor 

Charles Taylor en anderen vinden dat Sartre te ver doorslaat naar individualisme en subjectivisme (zie CM138, zie ook Ger Groot in NRC 7 sept. 2024). “Genietst Zijn is voor Sartre vrijheid... De mens is vrij. Hij kan zich in de wereld begeven (‘zich engageren’) [...en] waarden scheppen... ‘Mijn vrijheid alleen is de grond van waarden’... Dan is hij ook verantwoordelijk ‘voor zichzelf en voor de wereld’... Dit alles houdt in: loochening van elke objectieve maatstaf. Ieder schept zijn eigen waarden alleen. Dat is ‘existentialisme’ op de spits gedreven” (H.J.Störig, Geschiedenis van de filosofie Deel 2, p322). Het ontbreken van objectieve waarden komt overeen met het nihilisme van Nietzsche als het ontbreken en het ‘ontwaarden’ van de hoogste waarden. (CM118)

Het vermogen om te kiezen is cruciaal bij autonomie. Op grond daarvan kan men verlangens goedkeuren of afkeuren, erin meegaan of niet, want die keuze heeft een mens. Hij kan ja zeggen en nee zeggen en zijn keuze motiveren en funderen. Vrijheid neemt toe met het vermogen om zelf te kunnen bepalen wat we willen en hoe we willen zijn. Taylor onderscheidt zwakke en sterke waarderingen of keuzen. Een zwakke keuze betreft alternatieven tegen elkaar afwegen zonder morele diepgang. “In een sterke waardering probeert iemand zijn verlangens op waarde te schatten en daarmee een morele levensstijl in te richten” (p 476). Hierbij spelen waarden en overtuigingen een rol.

Het sluit aan bij het onderscheid van Kierkegaard in de opportunistische esthetische, de zelfverantwoordelijke ethische en de religieuze levenshouding gericht op kwaliteit van leven (p 479-80 en CM 118). Het religieuze betreft het absolute, maar dat heeft men in de posttraditionele samenleving over het algemeen verlaten, hoewel nog ongeveer de helft van de mensen in God of ‘iets ondefineerbaars of iets hogers’ gelooft. Ook bij het humanisme van Dohmen speelt dit geen rol meer. De persoon komt centraal te staan zonder verbondenheid met een ‘hogere’ omvattende orde zoals bij veel grote filosofen.

We zijn ‘van God los’ en “ons leven lang fundamenteel verlaten” volgens het existentialisme van Jean-Paul Sartre. De mens heeft geen essentie en “er bestaat geen morele blauwdruk volgens welke we als mens zouden moeten leven... De existentie gaat vooraf aan de essentie... Daarmee vervalt voor Sartre het apriori bestaan van waarden” (Joep Dohmen, Iemand zijn. Filosofie van de persoonlijke vorming, p 481). Men schept zelf waarden door de (levens)projecten die men kiest en uitvoert.

In Het existentialisme is een humanisme komt Sartre met het voorbeeld van een jongeman die voor de het morele dilemma staat zijn alleenstaande moeder na de dood van haar man en oudste zoon te verlaten om zich te voegen bij de Vrije Franse Strijdkrachten of bij haar te blijven. “Geen enkele gevestigde moraal kan dat uitmaken... het gevoel is het enige wat telt... Je moet het zelf uitvinden. Geen enkele algemene moraal kan je vertellen wat je doen moet” (p 482-83).

Volgens Taylor “gaan aan de beslissing van de jongeman sterke evaluaties vooraf. Het gaat immers om fundamentele existentiële zaken waartussen gekozen moet worden.” Het betreft niet zomaar een keuze tussen twee alternatieven. Er zijn culturele waarden in het spel, namelijk liefde tussen moeder en kind en vaderlandsliefde. Waarden lijken bij Sartre geen rol van betekenis te spelen. Bij hem is de keuze en de keuzevrijheid puur subjectief. “Hij kijkt ‘naar buiten’ en ziet daar God noch gebod. [...Echter] ons bestaan als concrete persoon is ondenkbaar zonder horizon van waarden [...en] sterke evaluaties... In dat proces van sterk waarderen laat ik bepaalde gegeven waarden in mij resoneren. Ik eigen ze mij toe... en handel daar vervolgens naar” (p 484-86). Onze motivaties zijn verbonden met culturele waarden.

In het laatmoderne leven zijn definitieve maatstaven echter in verval geraakt en kunnen daardoor onze existentiële keuzen niet zo duidelijk meer ondersteunen. Godverlaten mensen worden meer op zichzelf geworpen bij de vraag wat voor hen het meest waardevol is om hun keuzen op te baseren. Er blijven echter betekenisvolle anderen en een rijke traditie van waarden en filosofieën. 

Ook Ger Groot vindt dat Sartres’s filosofie “geen stand houdt” en merkt er een en ander op aan, voornamelijkm verwijzend naar andere (zie boven). In onze tijd van individualisering en afkalvend neoliberlisme, waarvoor nog geen algemeen alternatief is gevonden, blijft volgens hem en Gusman het exitstentialisme relevant, omdat het ons uitdaagt pwersoonlijke keuzen te maken en daarvor verantwoording af te leggen.

Ethische filosofie in de 20e eeuw  Deel 3C: Het existentialisme van Sartre (CM 118)

Deze replica van een deel van dit eerdere artikel over Existentialisme is humanisme wordt ingeleid door een korte beschrijving van het leven en denken van Sartre aan de hand van zijn hoofdwerk Het zijn en het niet en zijn vroege werk The Transcendence of the Ego, dat in hetzelfde artijkle uitvoerig wordt weergegeven, maar hier wordt weggelaten. 

Beknopte biografie

Sartre verloor evenals Camus zijn vader kort na zijn geboorte en is door zijn moeder en haar ouders opgevoed. Zijn grootvader was een oom van Albert Schweitzer. Op school werd hij wreed gepest. Zijn autobiografische werk Les mots (de woorden), naar aanleiding waarvan hem de Nobelprijs voor literatuur werd toekend, gaat o.m. over zijn jeugd. Hij ontmoette zijn levenspartner Simone de Beauvoir in 1924 op de École normale supérieure, met wie hij een kinderloze open relatie onderhield. Hij ontmoette daar ook de latere vooraanstaande socioloog Raymond Aron, en de latere filosoof Maurice Merleau-Ponty, die naast Albert Camus zijn belangrijkste opponenten zouden worden.Tijdens zijn filosofiestudie raakte hij gefascineerd door de fenomelogie van Husserl en de existentiefilosofie van Heidegger en Jaspers.

Aan het begin van de tweede wereldoorlog werd hij als krijgsgevangene geïnterneerd in Duitsland, waar hij voor de oorlog al een jaar had gestudeerd. In de gevangenis las hij Heidegger. Nadat hij vrijkwam wegens voorgewende gezondheidsproblemen, werd hij wederom leraar aan een lyceum. In het verzet tijdens de oorlog maakte hij kennis met  Albert Camus en publiceerde hij zijn filosofische hoofdwerk L’ Être et le Nëant (1943) en enkele literaire werken. Eerder publiceerde hij de roman La nausée (De walging. 1938) en de vijf novellen van Le mur (De muur, 1939). Na de oorlog volgden o.m. Les chemins de la liberté (De wegen der vrijheid, Deel 1 en 2, 1945), het toneelstuk Huis clos (Met gesloten deuren, 1945), L’existentialisme est un humanisme (1946) en nog meer literaire werken. Sartre is meer bekend als literator dan als filosoof.

Zijn literaire werken kenmerken zich door vrijheidszin en engagement. Na de tweede wereldoorlog ook door sociale en politieke verantwoordelijkheid en stellingname voor het communisme en de revolutie. In de oorlog had hij oog gekregen voor de solidariteit en het heroïsche verzet van communisme. Zijn aanhoudende communistische betrokkenheid bracht hem in o.a. conflict met Aron en Camus. Deze protesteert tegen alle krachten die de mens in zijn waardigheid bedreigen. Dat gold in het bijzonder het totalitarisme, dat Sartre leek te verdedigen, waarbij het grensgebied tussen engagement en politieke propaganda herhaaldelijk werd overschreden. Er zijn meer mensen die vallen over allerlei inconsistenties wat betreft zijn opvattingen over het sociale en de absolute individuele vrijheid.

Politiek gezien was Sartre een marxist. Hij koos tijdens de Koude Oorlog de kant van de Sovjet Unie en leek steeds radicaler te worden, hoewel hij geen lid werd van de communistische partij of een andere partij. Hij schreef in linkse tijdschriften, vooral het door hem en De Beauvoir in 1945 opgerichte Les temps modernes. De inval van de Sovjet Unie in Hongarije in 1956 veranderde zijn visie, maar hij bleef marxist.

Hij koos de kant van Algerije tijdens de onafhankelijkheidsoorlog en keerde zich tegen het kolonialisme en de oorlog in Vietnam. In 1964 weigerde hij de Nobelprijs voor literatuur. Hij sympathiseerde met het linkse studentenprotest, het maoïsme, het Palestijnse verzet en was actief in de linkse journalistiek tot zijn gezondheid dit verhinderde. Tijdens zijn leven genoot hij brede bekendheid als toonaangevend filosoof en literator. Zijn communistische sympathieën zijn door de geschiedenis ingehaald. Het marxistische collectivisme contrasteert nogal met zijn existentialistische flosofie van de vrijheid. Hij slaagde er niet overtuigend in beide te verzoenen. Zijn literaire en filosofische werk heeft een blijvende betekenis verworven, zoals ook hier naar voren komt.

Bewustzijn van vrijheid als kenmerk van de menselijke existentie

Naast secundaire literatuur is deze uiteenzetting gebaseerd op twee korte werken van Sartre, waarin hij zijn bewustzijnsfilosofie en zijn sociale filosofie fundeert en samenvat, nl. The Transcendence of the Ego (1934, vrij vertaalde Nederlandse titel: Het ik is een ding) en Het existentialisme is een humanisme (1946), dat de overgang van zijn tweede periode markeert, waarin sociale verantwoordelijkheid meer naar voren komt.Het existentialisme van Sartre is primair een filosofie van de vrijheid, die voortkomt uit ons bewustzijn, dat ons in staat stelt afstand te nemen en ons los te maken van onze situatie en een keuze te maken uit gedragsmogelijkheden. Mensen hebben door hun bewustzijn het vermogen om zich boven het concrete bestaan te verheffen en het zijn in de wereld der dingen te transcenderen om tot hun ‘eigenlijk zijn’ te komen. Wat is dat eigenlijke zijn? Zijn wij ons bewustzijn of zijn wij onze existentie? De existentie gaat vooraf aan de essentie, is een essentieel uitgangspunt van Sartre. Existentie heeft te maken met (bewust)zijn in de wereld. Het is geen transcendent bewustzijn, dat ervaringen overstijgt, zoals nog wordt toegelicht. Volgens Sartre, “die in veel opzichten als leerling van Heidegger kan worden beschouwd... is existentie puur, eenvoudig, naakt Zijn, Zijn op zichzelf, iets dat ‘zelfs niet is wat het is, maar eenvoudigweg is’” (Störig, p321).

Hij beschrijft dit als volgt in de roman La nausée (De walging):“Nooit tevoren had ik een vermoeden gehad wat het betekent, te existeren. Ik was zoals de anderen... Gewoonlijk houdt de existentie zich verborgen... En nu opeens was het daar, klaar als de zon: de existentie had zich plots onthuld. Zij had haar onschadelijke karakter van abstracte categorie verloren: zij was de stof van de dingen zelf, deze wortel was uit de existentie gesproten... Existeren, dat is eenvoudig bestaan, er zijn; het existeren vertoont zich, kan worden aangetroffen, maar men kan het nooit afleiden... Het moet u plotseling overstromen” (idem).

Delfgauw (p146) schrijft: “Wat is existeren? Existeren is het verwerkelijken van zichzelf in de wereld en daardoor tegelijkertijd het te boven gaan van deze wereld... Werkelijk existeren zelf is echter voorbehouden aan de zeldzame ogenblikken, waarin de mens volledig boven zichzelf uit kan gaan.” In extreme situaties, door Jaspers ‘grenssituaties’ genoemd, kunnen mensen meer bevattelijk zijn voor dergelijke ervaringen. “Dan vraagt de mens naar de zin van zijn bestaan... Aldus ontdekt de mens zijn eigen nietigheid en daarmee zijn eigenlijke zijn” (Delfgauw, p146,148). Het lijkt op een soort van mystieke transcendentie-ervaringen in extistentialistische termen, zoals Camus deze ook had. Mystiek is een te religieuze term voor de atheïstische filosofie van Sartre. Maar transcendentie is zeker aanwezig in zijn filosofie, zoals ook bij Kierkegaard, Jaspers en Heidegger.

Bewustzijn en het zijn van de dingen: het zijn-op-zich en het zijn-voor-zich

Sartre’s vroege werk over het ego en het bewustzijn is een voorstadium van zijn latere werk, met name L’ être et le néant (Het zijn en het niet). Hij onderscheid hierin twee soorten zijn: het op-zich-zijn (l’être-en-soi)en het voor-zich-zijn (l’être-pour-soi), een onderscheid dat aansluit bij dat van Hegel en het dualisme van Descartes. Zijn werk is echter vooral gebaseerd op dat van Husserl, Heidegger en Jaspers. Het op-zich-zijn komt overeen met het stoffelijke zijn van de dingen en het bewustzijn, dat op iets is gericht en intentioneel is, ofwel aan zichzelf voorbij gaat. “Het menselijk bestaan is dus [in die zin] een voortdurende zelf-transcendentie: door te bestaan zijn wij altijd buiten onszelf” (Barrett, Existentialisme, p254).

Volgens Sartre “kan het bewustzijn niet met zichzelf samenvallen, maar ook niet met dat van een ander. Alles wat men liefde noemt, is een vergeefse poging hiertoe... Het bewustzijn heeft niet alleen het verlangen met het bewustzijn van de ander samen te vallen: het wil ook met zichzelf samenvallen, m.a.w. het wil ding en bewustzijn tegelijk zijn. Omdat dit ideaal niet te verwezenlijken is, projectieert de mens die in de Godsidee” (Delfgauw, p151-52). Sartre moet daarvan niets hebben als overtuigd atheïst.

Bij het onderscheid in twee soorten zijn heeft Sartre zich door Heidegger laten inspireren. Heidegger onderscheidt het zijn van de zijnde dingen. “De ontdekking van het zijn in de afwending van de zijnden vervult de mens met vreugde. Wat het zijn zelf is, is niet te zeggen. Het is datgene wat de zijnden doet zijn, doch zelf op geen enkele wijze een zijnde is. Het is niet het totaal der zijnden, het is evenmin God, want God staat boven het zijn. Wat het wel is kan op geen enkele wijze positief uitgedrukt worden, maar toch wordt ieder mensenleven bepaald door de wijze, waarop de mens tegenover het zijn staat” (Delfgauw, p147-47). Het lijkt op (middeleeuwse) negatieve theologie, zie Dionysius de Areopagiet (CM 60) en Cusanus (CM 115). Sartre houdt het meer prozaïsch. Hij heeft weinig op met mystiek en religie. 

‘Nietsen’ en nihilisme

Het bewustzijn is niet zichzelf. “Het [bewust]Zijn nietst zichzelf.., en door de akt van nietsende isolering rukt het zich uit de schoot van het Zijn los... Hieruit vloeit het Sartre steeds voorgeworpen nihilisme voort; zoals men ziet niet zonder grond” (Störig, p322). Meditatie- en transcendentie-ervaringen leren echter dat het wel met zichzelf kan samenvallen. Volgens Sartre is dat een projectie, nl. in de Godsidee kan het bewustzijn wel zuiver en zichzelf genoeg zijn. Het bewustzijn gaat boven een bepaalde situatie uit. Dit maakt vrijheid mogelijk en tevens aanwezig zijn in de dingen. Dat zou ook mogelijk zijn in meer verlichte toestanden van bewustzijn, kosmisch bewustzijn en eenheidsbewustzijn genoemd, zoals mystieke ervaringen laten zien, waar Sartre zich niet mee bezig houdt.

“Genietst Zijn is voor Sartre vrijheid... De mens is vrij. Hij kan zich in de wereld begeven (‘zich engageren’) [...en] waarden scheppen... ‘Mijn vrijheid alleen is de grond van waarden’... Dan is hij ook verantwoordelijk ‘voor zichzelf en voor de wereld’... Dit alles houdt in: loochening van elke objectieve maatstaf. Ieder schept zijn eigen waarden alleen. Dat is ‘existentialisme’ op de spits gedreven” (Störig, p322). Het ontbreken van objectieve waarden komt overeen met het nihilisme van Nietzsche als het ontbreken en het ‘ontwaarden’ van de hoogste waarden.

Bij Sartre gaat het Zijn, de essentie, niet vooraf aan de individuele existentie, zoals bij Heidegger, Camus en anderen, die zich distantiëren van het existentialisme van Sartre. Er is geen (aldoordringend) Zijn dat het zijn van de dingen en het bewustzijn omvat, geen omvattende transcendentie, zoals bij Jaspers. Bij Sartre is er een dualisme van het zijn-op-zich en het zijn-voor-zich, ofwel object en subject, zoals bij Descartes e.a. Hij ontkent dat zijn filosofie een nihilistische strekking heeft en noemt het ‘humanisme’, omdat hij positief handelen en engagement voorstaat. “Zoals ieder humanisme laat het de vraag: wat is de wortel van de mens? onbeantwoord... Hij laat de mens zonder fundament” (Barrett, p259). Dat gaat wat ver. Sartre fundeerde het ego in het lege transcendente bewustzijn en de wereld, waaruit het zijn inhouden verkrijgt, maar ook zijn bedreigingen.  

 

Existentialisme is humanisme

In L’ existentialisme est un humanisme verdedigde Sartre in 1945 zijn filosofie tegen aantijgingen van communisten en katholieken dat het een vorm van ‘bourgeois individualisme’ of ‘nihilisme’ zou zijn. Het is geen nihilisme, noch pessimisme, zoals bij het literaire naturalisme en determinisme van Emile Zola e.a. (zie CM 111 en 113). En het neemt wel degelijk verantwoordelijkheid voor andere mensen en voor de samenleving. In die zin is het niet alleen een individualistisch maar ook een sociaal humanisme.      “Vrijheid vormt de belangrijkste waarde voor de existentialisten, zoals authenticiteit hun primaire deugd is... De individuele vrijheid... probeert zich uit te breiden door de vrijheid van anderen... Met andere woorden, mijn vrijheid wordt bevorderd, niet verminderd, als ik poog deze uit te breiden tot de vrijheid van anderen... Mijn concrete vrijheid vraagt dat ik kies voor de vrijheid van anderen, als ik een keuze maak. En ‘vrijheid’ betekent in deze concrete zin het nastreven van een ‘open toekomst’ van anderen, dat wil zeggen, de maximalisering van hun mogelijkheden zowel als de mijne. In die zin zou het ‘inauthentiek’ zijn anderen in slavernij te laten of een toestand van onderdrukking” (Flynn, Existentialism, p79,80. Het betreft hier een uitwerking van de visie van Sartre door Simone de Beauvoir in The Ethics of Ambiguity).

Vrijheid en authenticiteit

Existentialistische authenticiteit omvat “het nastreven van vrijheid voor zowel zichzelf als alle anderen”. In de maatschappelijke praktijk gaan individuele belangen en vrijheden niet altijd samen met algemene belangen. Bij de coronamaatregelen werden concessies gedaan aan individuele vrijheden. Ook het utilitarisme slaagde er niet altijd in beide te verzoenen (zie Sidgwick, CM 116). Hoewel vanuit de meer omvattende rationaliteit van het gezichtspunt van het universum individuele en maatschappelijke belangen wel verenigbaar lijken. Maar vanuit een individualistisch hedonistisch standpunt niet altijd.

Het humanisme van Sartre blijft vooral individualistisch, ondanks de pogingen anderen erbij te betrekken. De Beauvoir lijkt daarin meer geslaagd dan Sartre, bijv. in haar manifest tegen de onderdrukking van de vrouw. In Het existentialisme is een humanisme schrijft Sartre: “De mens is wat hij van zichzelf maakt... De mens is in de eerste plaats een project dat zichzelf subjectief beleeft... zoals hij zichzelf projecteert... Er is geen menselijke natuur.” Het is een subjectivisme waarbij de mens “ten volle verantwoordelijk is” voor zichzelf en anderen en een vrije keuze heeft om zich te engageren. Het is ook een radicaal atheïsme. “Dostojevski heeft geschreven: ‘Als God niet bestaat, zou alles geoorloofd zijn’. Dat is precies het uitgangspunt van het existentialisme” (Sartre, Existentialisme is humanisme in Filosofie: De 20ste eeuw, Company of Books, p177, 183, 189).

Wij moeten zelf ons bestaan rechtvaardigen en zin geven. “De mens denkt de mens uit.” Bovendien handelt hij naar zijn gevoel, niet naar een algemene moraal. Het woord ‘geweten’ komt bij Sartre niet naar voren, wel het begrip goede of kwade trouw. Dat komt neer op al of niet authentiek zijn. “Werkelijk authetiek zijn is het hebben gerealiseerd van iemands individualiteit en vice versa” (Flynn, p74), een circulaire tautologie die het begrip niet definieert. Het komt neer op het maken van een (authentieke) keuze voor vrijheid, waarbij men verantwoordelijkheid neemt voor zelf realisatie en zelfbevrijding en geen concessies doet aan conformisme, zelfbedrog en determinisme van de omstandigheden: “het is nu eenmaal zo” of “zo ben ik nu eenmaal” (p72). Men maakt een fundamentele keuze vanuit de eigen identiteit en individualiteit, het omarmen van het eigen leven, de eigen existentie in een “levensbepalende keuze” (life-guiding choice, p76).

Sartre heeft zijn ethiek van authenticiteit verder uitgewerkt in zijn postume Notebooks for an Ethics, maar onvoltooid gelaten. De Beauvoir heeft zijn en haar ethiek verder uitgewerkt in haar eerdergenoemde Ethics of Ambiguity. Hun ethische visie is te relateren aan die van Max Weber en lijkt op een combinatie van gewetens- of gezindheidsethiek en verantwoordelijkheidsethiek. En ook van een ethiek van absolute principes versus een utilitarische geluksethiek. Sartre’s absolute principe en waarde is vrijheid. Tegelijk dient die vrijheid om persoonlijk geluk en zelfrealisatie te realiseren. De gewetensethiek of ‘Gesinnungsethik’ van Max Weber is eigenlijk een gevoelsethiek, die berust op een gevoelsmatige (geloofs)overtuiging of dominante waarde. Verantwoordelijkheid is bij Sartre een centrale waarde die samengaat met vrijheid. In die zin lijkt zijn ethiek meer op een actieve ethiek van verantwoordelijkheid dan op een gevoels- of gewetensethiek, hoewel het gevoel van vrijheid bepalend is.

In Existentialisme is humanisme vervolgt hij: “Existentialisme staat tegenover berusting.” Het is te beschouwen als een actieve, subjectieve ethiek. “De mens is wat hij doet.” Door handelen kan hij zijn bestaan veranderen. Het is een “optimistische leer... want de lotsbestemming ligt hier bij de mens zelf... In zijn handelen is hoop te vinden... Wij hebben dan ook te maken met een moraal van handelen en engagement” (p193). Engagement heeft een sociaal en politiek aspect, dat bij Sartre onmiskenbaar aanwezig was. 

De mens is veroordeeld vrij te zijn

Totale vrijheid

Maar wat is het perspectief? “Sartre... maakt de vrijheid van keuze, die de vrijheid van bewust handelen is, totaal en absoluut.” Bij hem geen onbewuste levenswil of drijfveer die zich slechts voor een klein deel bewust wordt, maar waaraan wij grotendeels onbewust zijn overgeleverd, zoals bij Schopenhauer en Freud e.a.. “De mens van Sartre existeert in de vrijheid van zijn ontwerp dat hem feitelijk volkomen van de natuur scheidt... Heel de psychologie van Sartre is dus het cartesiaans dualisme dat een nieuwe en schokkende moderne inhoud heeft gekregen... Wanneer zij zich tot het bewuste beperkt, wordt zij onvermijdelijk een psychologie van het ego; de vrijheid wordt dan ook opgevat als niets anders dan het vastberaden ontwerp van het bewuste ego” (Wiliam Barrett, Existentialisme, p268 e.v.).

Dit ego blijkt volgens de dieptepsychologie niet vrij te zijn, slechts in zeer beperkte mate, en wordt gedreven door genen en omgeving, driften en instincten, maar ook door intuïtie en idealen. “Sartre’s leer van de vrijheid omvat niet echt de concrete mens die een ongedeelde totaliteit van lichaam en geest is, tegelijk en zonder verdeeldheid zowel op-zich als voor-zich. Zij [vrijheid volgens Sartre] is veeleer een op zichzelf staand aspect van deze totale conditie” (idem).

Het verloochenen, afstand doen of laten beperken van de vrijheid en verantwoordelijkheid voor ons leven noemt Sartre ‘kwade trouw’. Hij wil er niet van weten dat er soms geen keuze is. We hebben altijd een keuze, ook al zijn de opties beperkt, en zijn niet overgeleverd aan de omstandigheden of aan onbewuste drijfveren.

Sartre’s vrijheidsbegrip komt nogal absoluut en abstract over. Het is niet “de vrijheid van de geestelijke mens”, die tot geestelijke bevrijding of verlichting komt. Verder blijkt het leven feitelijk en concreet gezien “meer de ontplooiing van de natuur” die door ons heen werkt en slechts voor een betrekkelijk klein deel een eigen vrij ontwerp. “De vrijheid van Sartre... is een vrijheid zonder basis. (p271). Het is ook een vrijheid zonder doel en zonder zin, anders dan die welke we er zelf aan geven. 

Een uitspraak die voortvloeit uit het op de spits gedreven subjectivisme van Sartre 

Subjectivisme

Geen wonder “dat een mens zich vreemd voelt in een wereld zonder zin... Er bestaan geen eeuwige waarden of normen waar we ons naar kunnen richten...Maar de vrijheid gebiedt ons onszelf tot iets te maken, gebiedt ons om ...  echt te existeren... We moeten zelf zin aan ons eigen leven geven. Existeren betekent je eigen bestaan scheppen” (J Gaarder, De wereld van Sophie, p488-90). “De vrijheid als fundament van alle waarden” (Sartre, p201). “‘In deze wereld waarin ik mij instel engageer, jagen mijn handelingen waarden, als patrijzen, op.’ Alleen op deze wijze bestaan er voor Sartre waarden” (Sartre, in Störig, p322).

Het lijkt meer op een kat die in zijn staart bijt en in kringen ronddraait rond zijn eigen vrijheid in “het universum van de menselijke subjectiviteit” (p205). “Het is waar ... dat wij niet in vooruitgang geloven... De mens is tegenover een veranderende situatie altijd dezelfde” (Sartre, p200). Vrijheid kan echter nogal verschillend zijn voor verschillende mensen. Het is een relatieve vrijheid, die afhankelijk is van anderen, zoals Sartre bevestigt. Het “vrije engagement” heeft geen “absoluut karakter”, zoals Sartre veronderstelt in Existentialisme is humanisme (p196). Een mens kan in de praktijk niet doen wat hij wil. Er is een beperkte keuzevrijheid, zelfs al “heeft hij geen andere wetgever dan zichzelf en hij in verlatenheid over zichzelf moet beslissen... Het existentialisme... is een leer van de daad.” In die zin is het optimistisch. De mens neemt zijn bestaan in eigen hand. hij moet zichzelf zien te redden “Niets kan hem van zichzelf redden” (p206). Ook in die zin is het humanisme.  

De Beauvoir, Sartre en  Fidel Castro 

Literatuur, communisme en polyamoureuze relaties

Literatuur is voor Sartre en ook voor Camus een wijze van handelen en sociaal engagement. In Les chemins de la liberté (De wegen van de vrijheid) staat het streven naar vrijheid centraal. Ondanks zijn literaire kwaliteiten is zijn werk nogal intellectueel, anders dan dat van Camus, dat veel meer appelleert op het gevoel.

Sartre was behalve met de literatuur geëngageerd met het revolutionaire communisme. Camus en andere schrijvers, zoals André Gide, Arthur Koestler en George Orwell, distantieerden zich daarvan, toen het gewelddadige totalitaire karakter aan het licht kwam. Revolutionaire activiteit was toen bij het communisme geen vrije keuze meer, zoals bij Sartre. “In de praktische politiek toonde Sartre zich zeer naïef” ondanks zijn polemische twisten met communisten (Barrett, p27).

Sartre had verder een ingewikkelde, polyamoureuze, vrije en open relatie met Simone de Beauvoir. Beide waren ook sterk met zichzelf en hun eigen carrièrre bezig, waarbij ze elkaar stimuleerden als intieme geestverwanten. Ze waren elkaars ‘noodzakelijke liefde’. Daarnaast tolereerden zij elkaars ‘contingente’ relaties. “In de jaren dertig waren De Beauvoir en Sartre allebei leraar filosofie, onbekend maar brandend van ambitie. De Beauvoir knoopte lesbische relaties aan met drie jonge vrouwen, die kort daarvoor haar leerlingen waren geweest. Twee van die vrouwen werden ook door Sartre verleid. Tegenwoordig zou je daarvoor een #Me Too-aanklacht aan de broek krijgen... Ze beschrijft dat Sartre en zij ten prooi waren gevallen aan ‘spirituele hoogmoed’, waardoor ze hun verantwoordelijkheid voor de gevoelens van deze jonge meisjes niet erkenden... Achteraf besefte De Beauvoir dat ook. Het betekende een ommekeer in haar filosofie, de reden waarom ze naar een existentialistische ethiek zocht” (Volkskrant 7 sept 2019, Interview met Kate Kirkpatrick, auteur van Simone de Beauvoir: Een leven).

“Ze gaf het existentialisme een ethische dimensie: persoonlijke vrijheid impliceert rekening houden met anderen” (Volkskrant 27 maart 2020, “Niemand wordt zichzelf alleen’. Recensie.). Sartre nam deze ethische dimensie over. Zijn ethiek blijft echter weinig gericht op anderen. En zijn politiek, die het onderdrukkende communiame steunde, bleek ethisch gezien discutabel, ook vanuit zijn eigen filosofie van de vrijheid. Het is een filosofie en psychologie van het ego, “een ontwerp van het bewuste ego [en...] een mannelijke aangelegenheid” (Barrett, p270,271).

Sartre komt over als een gepassioneerde intellectueel, die bepaalde gevoeligheden mist. Mede daardoor kwam het tot een breuk met de gevoelsmens Camus. De biograaf van Simone de Beauvoir, Jane Kirkpatrick, zei in bovengenoemd interview: “Ook emotioneel schoot Sartre tekort. Toen haar moeder op sterven lag, nam De Beauvoir tranquilizers voordat ze Sartre zag, omdat ze niet emotioneel wilde zijn. Dat getuigt niet van een gezonde relatie. Sartre zag emoties als inbreuk op zijn vrijheid... Maar ondanks alles was hij voor De Beauvoir ‘de onvergelijkbare vriend van mijn denken’”. Ze hadden vooral ook een intellectuele relatie. Zie ook Bianca Lamblin, A Disgraceful Affair: Simone de Beauvoir, Jean-Paul Sartre, and Bianca Lamblin.

Barrett schrijft: “Het genie van Sartre... heeft ontegenzeglijk een ziekelijk aspect... De morbiditeit van Sartre heeft haar eigen onthullende kracht” (p14). Dat gold ook voor het existentialisme, als een wat ver doorgedreven absurdistische filosofie en levensbeschouwing van Parijse bohemiens in de jaren ’50. “Zo werd het existentalisme een mode met losse zeden, zwarte coltruien en jazzmuziek, niet alleen in de wijk Saint-Germain-des-Prés maar over de gehele werleld” (Volkskrant 7 sept 2019). Wat de ziekelijke morbiditeit van Sartre verder inhield, schrijft hij niet expliciet.

Resumerend

Vloemans schetst deze donkere kant van het existentialisme iets pregnanter, hoewel hij misschien wat overdrijft:  “Het menselijk leven is een absurditeit, d.w.z. de mens leidt een bestaan te midden van onzin; geluk is waan, idealen zijn begoochelingen, werkelijke doeleinden, die zin zouden kunnen geven aan het menselijke bestaan, heeft het leven niet. Moraal is een zinloos begrip, want de mens zit in zichzelf opgesloten; zijn contact met de medemensen bestaat alleen daarin, dat hij hen gebruikt” (p221). Sartre beschrijft dit in zijn stukken, bijv. in Huis Clos, Met gesloten deuren, waarin de beroemde zin voorkomt, ‘’De hel dat zijn de anderen”. Geen wonder dat Vloemans meent “dat met het existentialisme de wijsbegeerte in een slop geraakt, waaruit zij zich alleen door een ommekeer kan bevrijden” (p222). De vraag is dan: wat voor ommekeer? Camus heeft zich ervan afgekeerd en geeft wellicht een antwoord, evenals andere filosofen na hem. Enkele van hen komen in het volgende deel naar voren.

Vloemans vat Sartre’s filosofie samen in zes punten:

1. “De existentie gaat aan de essentie vooraf”. Iets moet eerst bestaan voor de essentie ervan bepaald kan worden, als die er zou zijn.

2. Wat de mens betreft, heeft hij niets anders dan zijn leven, dus geen ‘ziel’ of soortgelijke essentie.

3. “De mens is verantwoordelijk voor zichzelf, doch door coor zichzelf te kiezen, kiest hij voor de mensheid”.

4. Het enige oordeel hierbij is geen waarde-oordeel, maar het gaat om de echtheid (autheticiteit).

5. “De mens is in geen enkel opzicht gebonden, we zijn integendeel veroordeeld om vrij te zijn… Want als God niet bestaat is alles geoorloofd, herhaalt Sartre met Dostojewski”.

6. “Veroordeeld, omdat de mens ‘geworpen’ is in deze wereld” (p221).

Het is opmerkelijk hoe Sartre zijn subjectivisme weet te rijmen met het het marxisme dat neigt naar  economisch determinisme en onvrijheid. “Het is te beschrijven als...’het existentialisme ontmoet het marxisme en probeert het te humaniseren’” (Thomas R Flynn, ExistentialismA Very Short Introduction, p101 en diens boek Sartre and Marxist Existentialism: The Test Case of Collective Responsibility). Dit humaniseren is niet gelukt. Het leidde tot het eind  van het Russische communisme bij de glasnost en perestroika van Gorbatsjov.

Nabeschouwing

In de subjectivistische filosofie van Sartre lijkt mij weinig heil te vinden. Mensen worden op zichzelf geworpen, op hun eigen vrijheid en verantwoordelijkheid. Er worden geen leefregels of principes gegeven. Die kunnen en mogen mensen zelf bepalen met alle consequenties van dien.

Bij Kierkegaard lijkt er zoiets als een persoonlijke levensmissie te zijn, die wordt gekozen vanuit de eigen existentie en het eigen geweten, Bij Nietzsche heet dat een “in der Tiefen gebietenden Grundwillen der Erkenntnis” (J Goudsblom, Nihilisme en cultuur, p123). Bij Kierkegaard speelt iets dergelijks hem parten. Schweitzer spreekt van de levenswil die ons aanzet tot persoonlijke vervolmaking en inzet voor anderen.

Bij Heidegger wordt ethiek overvleugeld door zijn zijnsleer waaruit de opdracht voortvloeit om te zijn, om authentiek en totaal aanwezig te zijn in ons ‘Dasein’ en zo onze existentie te verwezenlijken.

Bij Jaspers komt daarbij nog de verantwoordelijkheid als wereldburger om vanuit een meer universele visie en wereldbeschouwing boven groepsbelangen uit te stijgen met het algemeen belang van de samenleving en de mensheid in het vizier, zoals dat ook bij Schweitzer en Bergson naar voren komt.

De 20e eeuw is een complexe eeuw, die weinig richtlijnen geeft en een verval van normen en waarden laat zien. Bij Kant en de utilitaristen bijv. zijn er algemene principes. Maar deze blijken niet altijd direct toepasbaar in concrete situaties, waarin men een existentiële keuze moet maken, zoals Kierkegaard liet zien. Het is dan zaak te kiezen vanuit geweten en/of verantwoordelijkheid. Het geweten wordt beschouwd als een innerlijke drijfveer die voortvloeit uit verinnerlijke normen en waarden en als we Kierkegaard mogen geloven uit een ‘hogere instantie’, een soort roeping of levensmissie. 

Verantwoordelijkheid en geweten

Verantwoordelijkheid heeft een rationeel, berekenend aspect van de minste schade en het meeste nut, het afwegen van belangen, zoals bij het utilitarisme en de verantwoordelijkheidsethiek van Max Weber. “Een ethiek van verantwoordelijkheid leidt [tot] een middel-doel interpretatie van het handelen” (Raymond Aron, Main Currents of Sociological Thought, Max Weber, p213). Maar ook daar speelt zoiets als het geweten vaak een beslissende rol, vooral bij principiële of existentiële kwesties inzake leven en dood, waar bij men niet denkt aan het nut van een persoon, maar wel diens diepere zin en betekenis. “Er is geen moraal van verantwoordelijkheid die niet door overtuigingen wordt geïnspireerd, want bij de uiteindelijke analyse streeft een moraal van verantwoordelijkheid naar effectiviteit en rijst de vraag effectiviteit waarvoor?” D.w.z. om welke waarden te realiseren? (Aron, p216).

Welke waarden prioriteit krijgen en hoe een compromis gevonden dient te worden, dringt zich ook aan ons op bij de coronamaatregelen. Het betreft hier een trilemma tussen vrijheid, gezondheid en economie, zie de bespreking van Peter van Bergeijk, De volgende pandemie. Een deltaplan voor overleving in CM 116 en 117.

Een ander betrekkelijk recent voorbeeld is: “Wir schaffen das” van Angela Merkel, vanuit humanitaire overwegingen, terwijl de praktische consequenties op korte en lange termijn nog niet goed waren te overzien. Er moest een keuze gemaakt worden uit verschillende waarden en doelen. Een criterium zou dan de minste schade en de meeste ontplooiingmogelijkheden voor het leven kunnen zijn, zoals bij Schweitzer. Maar als het leven op zijn einde loopt, als voltooid wordt beschouwd en geen ontplooiingmogelijkheden meer biedt, wat dan? Uiteindelijk is het een persoonlijke keuze, een zaak van het eigen geweten of de levensovertuiging, waarover men verschillend kan denken. Daar stuit men ook op bij ethische kwesties in de politiek. 

Geweten

Wat betreft het geweten zijn er globaal genomen twee visies. Het bestaat uit verinnerlijkte normen en waarden in een ‘superego’ of ‘Über-ich’ (Freud), ‘gegeneraliseerde ander’ (G H Mead), ‘sociaal ego’ (P A Sorokin), of het geweten komt voort uit een ‘hogere, bovenpersoonlijke instantie’ in ons, een ‘hoger of egoloos Zelf’ dat te maken kan hebben met de ‘ziel’ en/of de godheid, de ‘stem van God’, of het beste in ons, ons ‘betere ik’ enz. (zie P A Sorokin, Society, Culture and Personality, hfst 19 ‘Sociocultural Structure of Personality’, p345 en The Ways and the Power of Love: Types, Factors and Techniques of Moral Transformation, hfst 6 ‘The Supraconscious in Men’s Mental Structure, Crealitivity and Cognition’).

De tweede visie komt ook voor bij Kierkegaard en ook Jaspers neigt ertoe de existentie met ‘iets diepers’ in ons te verbinden, dat sprekend lijkt op wat vroeger de ziel werd genoemd. In het existentalisme gaat het om een persoonlijke keuze die de eigen existentie bevestigt, versterkt of verder doet ontplooien in een sterker of dieper levensgevoel. Met Schweitzer en Nietzsche is dit te omschrijven als een diepere uiting van contact met de ‘levenswil’. Bij het existentialisme is er geen rationele, berekenende ethiek zoals bij het utilitarisme. Het biedt een ethiek van persoonlijke vrijheid en verantwoordelijkheid zonder bepaaldse principes. Dus zoiets als: ‘zoek het zelf maar uit en zie maar waar het schip strandt’. 

Solidariteit en humaniteit

Albert Camus bevrijdde zich van de groepsideologie van het communisme waar Sartre sterker bij betrokken was. Camus koos voor solidariteit, die boven een bepaalde groepering of natie uitgaat en in principe voor alle mensen, dus de mensheid geldt, zoals bij dokter Rieux in De pest. Hij kiest ook vanuit zijn eigen overtuiging, niet die van een bepaalde groepering. Bij internationale conflicten zoals de Algerijnse onafhankelijkheid of de tweede wereldoorlog wil hij boven de partijen uit kiezen voor humaniteit, die door oorlogsmisdaden en geweld werd geschonden. Maar ook dat vindt hij geen reden om oorlogsmisdadigers het leven te benemen met de doodstraf. Hij kiest principieel voor het leven, dat niet opgeofferd mag worden voor een nationale zaak of ideologie, zoals bij het revolutionaire communisme en de antikoloniale vrijheidsstrijd, waarbij het doel de middelen heiligt. De mens blijft een doel, zoals bij Kant.

Camus put kracht en inspiratie uit mystiek aandoende ervaringen. Bergson bescheef hoe dergelijke ervaringen een meer universele ethische bezieling kunnen geven (zie CM 117). Bij Kierkegaard en Schweitzer is er een christelijke inspiratie en overtuiging naar het voorbeeld van Christus, dat ook bij Camus impliciet een rol speelt bij zijn ideaal van ‘een heilige zonder god’. Een dokter die hij kende, die een voorbeeld nam aan Albert Schweitzer, heeft model gestaan voor dokter Rieux in De pest. Bij Max Scheler en Karl Jaspers zijn er ‘waardepersonen’ en ‘maatgevende’ personen die een voorbeeld kunnen zijn. 

 

Existentialistisch levensgevoel                 2022 01 02

 

Een naakt bestaan

dient zich nu aan

Er is geen heilsleer

en geen godsdienst meer

 

Goden zijn verdwenen

Wij moeten zelf leven

Zelf keuzen maken

die ons leven raken

 

Tegen beter weten in

In een wereld zonder zin

Wij scheppen zelf nu goden

Lenigen gezamenlijke noden

 

Zorgen dat het leven leefbaar is

ondanks alle leed en droefenis

Dragen dagelijks ons steentje bij

aan een betere maatschappij

 

Met meer rechtvaardigheid

gelijkheid en welwillendheid

We protesteren tegen onrecht

en wij zijn graag levensecht

 

Ons leven wordt geleid

door een drang naar vrijheid

Wij houden niet van remming

En ontdoen ons van beklemming

 

Vinden onze zelfbestemming

in een vrijgevochten leven

Wij zijn authentiek gebleven

in ons zelfverwerkelende streven

 

Er is geen God en geen gebod

En wij bepalen zelf ons lot

Opdat ons leven zonder God

toch de moeite waard wordt

 

Met zelfontworpen zin

Elke dag een nieuw begin

met nieuwe mogelijkheden

die met het verleden breken

 

Het verleden is voorbij

De toekomst is nog vrij

van het doorgegeven lijden

uit voorbije achterhaalde tijden

 

Door vrijheidsdrang geleid

kiezen wij voor authenticiteit

en oprechtheid in ons streven

naar een origineel en eigen leven

 

Zoals een tulp zich uit de bol bevrijdt

en door licht en warmte wordt geleid

naar een meer verheven, lichtomgeven

kleurrijk, bloemrijk, lichtend leven*

*Zie Albert Camus, De zomer, ‘Terug naar Tipasa’