Civis Mundi Digitaal #152
https://www.impactcorona.nl/rapport-de-verdeelde-samenleving/ Niet alleen door corona
‘Moralisten zonder medegevoel’
Het linksliberalisme houdt zich vooral bezig met houding, taal en leefstijl, maar bekommert zich weinig meer om de maatschappelijke ongelijkheid die een hoofdthema was van het traditionele sociaaldemocratische links. Etnische groeperingen en andere minderheden hebben voor een groot deel de plaats ingenomen van de arbeiders, lager opgeleiden en minder bedeelden, om wie ze zich weinig meer lijken te bekommeren. In Nederland lijkt deze laatsten wel een doelgroep van de SP, meer dan van van GroenLinks, dat veeleer een partij van hogeropgeleiden in de grote steden lijkt, waar zij in sommige gevallen zeker samen met de PvdA de grootste partij blijkt.
“Leefstijl-links leeft in een andere wereld dan traditioneel links en definieert zich met andere thema’s... Autonomie en zelfverwerkelijking worden hoger ingeschat dan traditie en gemeenschap... Sociale vragen... interesseren hen marginaal. Men wenst een samenleving zonder discriminatie, maar de weg daarheen voert niet meer langs droge sociaaleconomische thema’s als loon, huur en belasting en werkloosheidsuitkeringen, maar gaat vooral over symboliek en taal.” (p44,45) Er zijn allerlei codes en verboden. Vaderland en volk zijn taboe. Slaven worden slaafgemaakten. Immigranten zijn ‘mensen met een migratieachtergrond’.
Ze worden getypeerd als kosmopolitische “bio-consumenten die verre reizen maken”. Ze wonen in de grote stad, vaak in studentensteden, waar ze na hun studie zijn gebleven. Ze bekommeren zich meer om CO2 uitstoot dan om armoede en onderscheiden zich niet door een sterk medegevoel. Ze zijn voorstander van multiculturalisme, maar sturen hun kinderen liefst naar scholen met zo weinig mogelijk allochtonen. Ze zetten zich af tegen “oudere witte mannen”. Voor minder bedeelden zijn in de VS termen als “basket of deplorables” (Hillary Clinton) en “white trash” van toepassing. ‘Proll’ (proletariër) is daarvoor een Europees woord, dat al bij Orwell voorkomt in Nineteen- Eighty-Four. Ze tonen weinig tolerantie voor degenen die afwijken van de ”canon van hun denkgeboden”, want taal en denkwijze staan centraal. “Om ongewenste intellectuelen monddood te maken... is er een cancelcultuur” (p49)
Het natuurlijke biologische onderscheid tussen man en vrouw wordt vervangen door de linksliberale gender-theorie van rolgedrag, die sociaalwetenschappelijk en biologisch gezien onhoudbaar blijkt. Wie zich keert tegen transseksualiteit zoals J.K. Rowling, de schrijfster van de Harry Potter boeken, riskeert een hetze. Dat een meerderheid tegen massale immigratie is, wordt beschouwd als teken van wijdverbreid racisme. Identificatie met het eigen land zou een uiting zijn van een zorgelijk nationalisme. Solidariteit is ondeelbaar en geldt niet primair voor het eigen land en volk. Het gaat om “de bevordering van open grenzen en verblijfsrecht voor iedereen”. De houding is vaak belangrijker dan de daadwerkelijke inzet voor anderen. (p58)
Klimaatverandering staat hoog op de agenda. De levenswijze van de oudere generatie wordt vaak gezien als hoofdoorzaak, terwijl juist de ecologische voetafdruk van de kansarmen gering is en rrnvervuilende producenten daarin ongetwijfeld een groter aandeel hebben, alhoewel productie en consumptie samenhangen met leefwijze. Vlees eten is not done. maar vliegreizen laat men zich niet ontnemen.
https://nidi.nl/demos/demografie-in-het-stemhokje/
Verschuivingen in kiezersgedrag
“De meeste linkse partijen zijn tegenwoordig partijen van academici.” Namelijk hoger opgeleiden in grote steden in plaats van arbeiders en lager kantoorpersoneel. (p60) In Kapitaal en ideologie beschrijft Piketty de verschuiving van kiezersgedrag van lageropgeleiden naar rechts en hogeropgeleiden naar linksliberaal. Met de verschuiving van kiezers veranderden de thema’s, zoals reeds beschreven. Sociaaldemocratische partijen omarmden het “progressieve neoliberalisme”, dat sociale zekerheid en economische regulering afbouwt, waardoor zij hun aantrekkingskracht en krediet voor de vroegere achterban verloren. Electoraal was het huwelijk tussen economisch liberalisme en leefstijlliberalisme geen blijvend succes. (p65)
Ideologieën en grote verhalen
Politiek gaat samen met ideologie, met een wereldbeeld in “grote verhalen”, die partijpolitici vertellen in hun retoriek met beelden, mythen en emoties. Een voorbeeld van zo’n mythe is de American dream –dat een bordenwasser miljonair kan worden –die een onderdeel is van de kapitalistische ideologie van het liberalisme van de vrije ondernemer.Daar valt aan toe te voegen dat de tegenhanger daarvan de gelijkheidsideologie en -utopie van het socialisme is, dat in de VS in brede kring als verdacht en on-Amerikaans wordt beschouwd. Dat geldt vooral voor de communistische variant in onderscheid van de sociaaldemocratische variant.
Een derde belangrijke ideologie is het conservatisme, waarbij familie, gemeenschap, traditionele vooral christelijke normen en waarden centraal staan, zoals bij de Europese christendemocratische partijen. Bij het liberalisme staat vrijheid centraal, bij het socialisme gelijkheid, bij het conservatisme is dit broederschap in termen van gemeenschapszin. Bij het socialisme neemt dit de vorm aan van klasse-solidariteit in het kader van de klassenstrijd. Voor al deze ideologieën is wel iets te zeggen. Ze vertegenwoordigen algemeen menselijke waarden. Vandaar dat in de politiek deze ideologieën worden afgewisseld en vermengd, vooral in coalitieregeringen. (Voor een toelichting op dit fundamentele ideologische onderscheid, zie Karl Mannheim, Ideologie und Utopie. Een ideologie is meer gericht op rechtvaardiging van de bestaande orde, een utopie op verandering naar een betere samenleving.)
Terug naar Wagenknecht, die een soort synthese nastreeft. Zij verwijst herhaaldelijk naar de liberale democratie met zijn grondrechten. In Deel 2 poogt zij vooral linkse en conservatieve thema’s te integreren ten gunste van de belangen van de gewone man en vrouw, die massaal naar rechts is uitgeweken. Waarbij het maar de vraag is of daar zijn of haar belangen adequaat worden behartigd. “Achter verhalen staan altijd belangen. Veel grote verhalen lopen erop uit rechten... van geprivilegieerde maatschappelijke groepen te bevestigen, alsof iedereen daarbij belang heeft.” (p77) Zoals bij de American dream die het succes van de rijken bevestigt. Zij hebben belang bij het handhaven van de bestaande orde. Globalisering en kosmopolitisme is in het voordeel van grote bedrijven, maar eerder nadelig voor “het volk”, dat meer heil ziet in de eigen natie.
Grote verhalen en ideologieën verenigen de mensen die erin geloven, zoals bij het christendom, en gaat vaak van generatie op generatie over. Zoals vroeger bijvoorbeeld bij mensen die uit een ‘links nest’ of een ‘christelijk nest’ kwamen. In de moderne tijd is er meer sociale verandering en mobiliteit, hetgeen de eerder beschreven verschuiving van kiezers op linkse partijen laat zien.
“De sociale leefwereld vormt en stabiliseert wereldbeelden, maar zij geeft ook groepsdruk.” Wie in het linksliberale milieu bijv. een afwijkende mening heeft, wordt al gauw als rechts bestempeld. Het gaat vaak om emotionele en moreel beladen vereisten om te voldoen aan groepsopvattingen, die in ieder milieu voorkomen. “Ook het linksliberalisme is [of heeft] een groot verhaal.” Zo’n verhaal hangt samen met belangen. Wiens belangen worden erdoor gediend? De arbeiders en lageropgeleiden of de intellectuele en financiële elite? (p80)
Het succesverhaal van de ‘genivelleerde middenstandmaatschappij’
“Het waren normen, collectieve regelingen en standaards die de situatie van industrie-arbeiders stap voor stap verbeterden en hun leven geleidelijk meer zekerheid, planbaarheid en stabiliteit gaven.” Het succesverhaal van de sociaaldemocratie. Het zelfbewustzijn van de lagere sociale lagen nam toe, waardoor zij hun belangen konden behartigen. “Wij-bewustzijn, oriëntatie op de gemeenschap, solidariteit en wederkerige verantwoordelijkheid waren de pijlers van hun wereldbeeld... ook voor hun woonwijken. De wens naar zekerheid en continuïteit speelt een centrale rol in het leven van arbeiders.” (p87,88)
Toenemende welvaart leidde tot een “genivelleerde middenstandmaatschappij” als nieuw verhaal, waarin de waarden van presteren, ijver, discipline, orde, zekerheid, stabiliteit en normaliteit kenmerkend waren voor zowel de arbeiders als de middenklassen. “De samenlevingen werd beschouwd als gemeenschappelijke aangelegenheid... Het was de tijd van maat en midden... verantwoordelijkheid voor het gezamenlijke geheel.” (p89) De tijd van het Duitse Wirtschaftwunder. Dergelijke waarden werden verinnerlijkt. Men wilde goed werk leveren en goede producten maken: Duitse kwaliteitsproducten. Het resultaat was een verzorgingsstaat met sociale zekerheid voor vrijwel iedereen, waarin de sterkeren verantwoordelijkheid droegen voor de zwakkeren en arbeiderskinderen konden studeren. De levensstandaard bereikte een ongekende hoogte. Het klinkt als een geflatteerd succesverhaal.
Neoliberalisme en afbouw van de verzorgingsstaat
Eind jaren ’80 kreeg het neoliberalisme voet aan de grond. De verzorgingsstaat werd afgebouwd door toenemende marktwerking, deregulering en privatisering en de ongelijkheid namen weer toe. De industriële maatschappij ging over in de informatiemaatschappij, waarin dienstverlening de overhand had. Individualisering en internationalisering veranderden de gemeenschapszin en sociale cohesie, later nog versterkt door automatisering en digitalisering. Speculatie en geldhandel, “uit geld meer geld maken” en niets produceren, concurreerden met productieve arbeid en ondernemingszin als manier om rijk te worden. Massaproductie en -consumptie verdrongen kwaliteitsproducten, vakmanschap en meer verfijnde smaak. Door globalisering van de industrie werd de massaproductie naar arme landen verhuisd, vooral naar China en Oost-Azië. In Europa werden duurder arbeiders vervangen door goedkope gastarbeiders. Dat ging ten koste van hun concurrentiepositie en hun vakbonden. Ondernemers hadden daar baat bij. Winst werd belangrijker dan productiviteit. “De globalisering heeft de rijkdom van de bovenste laag en de economische elite extreem vergroot.” (p92-95)
Het ging ten koste van de arbeiders en lagere sociale lagen. Multinationale ondernemingen en banken profiteerden ervan met miljardenwinsten. De arbeidersbeweging en vakbonden trokken aan het kortste eind en legden het loodje. Gastarbeiders waren ongeorganiseerd en geen partij voor de ondernemers. Verzwakking van de positie van de positie van arbeiders ging ten koste van de kwaliteit van leven. Vooral in Groot-Brittannië en de VS daalde de levensverwachting drastisch tot dertig jaar beneden die in de rijke wijken in Londen. Alcoholisme en medicijngebruik van vooral pijnstillers, kalmeringsmiddelen en antidepressiva nam vooral in de VS vaak dodelijke vormen aan, naast een stijgend zelfmoordcijfer, vanwege de marketing van farmabedrijven aldaar.
Zonder hoger onderwijs waren de loopbaankansen gering. Het aantal bullshit jobs nam drastisch toe, bijv. in de magazijnen van Amazon of in slecht betaalde servicebanen als pakketbezorger e.d. Arbeid werd een bron van frustratie in plaats van arbeidstevredenheid. “Het eenvoudige goede leven” verdween.” (p103,105)
https://www.mejudice.nl/artikelen/detail/hoogopgeleiden-zijn-motor-voor-stedelijke-groei Hoogopgeleiden bevinden zich vooral in de grote steden
Hogeropgeleiden
Een heel ander verhaal zien we bij de academici, die hun voordeel doen in dienstverlenende beroepen, bijv. de financiële economie, bij de media, marketingbedrijven, consultancy, informatietechnologie en kenniseconomie. Zij profiteren van globalisering. Met name bij de financiële economie is men niet geïnteresseerd in het maatschappelijk nut en productiviteit, maar in nutteloze winst en geld verdienen ten koste van anderen, zoals voorafgaand aan de bankencrisis.
Studeren wordt door de verminderde studiefinanciering weer meer een privilege van de hoger opgeleiden. Het onderwijsniveau van de ouders is vaak maatgevend voor dat van de kinderen. Intelligentie is voor een groot deel, pakweg de helft, erfelijk en wordt daarnaast bepaald door het milieu en de opvoeding. Beide factoren zijn gunstig bij hogeropgeleide ouders. Er is ook een kloof tussen goede en minder goede, witte en zwarte scholen.
Het neoliberalisme was in de jaren ’80 een nieuw verhaal dat hogeropgeleiden aansprak en geleidelijk veranderde in linksliberalisme, waarbij de arbeiderssolidariteit plaatsmaakte voor individualisme. “There is no such thing as a society,” beweerde Margaret Thatcher. De markt nam de plaats in van de samenleving. “Waar geen samenleving is, is natuurlijk ook geen verantwoordelijkheid voor anderen... Voor allen wordt het beste gezorgd als een ieder zich uitsluitend bekommert om zichzelf en zijn eigen voordeel.” Vooral in de financiële economie zien we een “afscheid van vroegere waarden... De nieuwe held is zelfzuchtig, mobiel en flexibel... Wie getroffen wordt door sociale afgang, is zelf de schuldige. De samenleving... is een associatie van egoïsten geworden”. (p122-124)
De neoliberale boodschap verliest echter zijn overtuigingskracht en heeft vooral de economische elite bevoordeeld, maar lagere en middenlagen benadeeld. Ook het linksliberalisme is op zijn retour en daarmee het vermengde restant van de sociaaldemocratie. Het rechtse populisme treedt op de voorgrond door de aanwas uit lagere sociale lagen, die eerder op sociaaldemocratische partijen stemden. Het linksliberalisme spreekt hen niet aan, behartigt niet hun belangen en toont een “vervreemding van de sociaaldemocratie”. In plaats van uit lageropgeleiden zoals bij traditioneel links het geval was, bestaat de linksliberale achterban uit hogeropgeleiden, die begunstigd werden door de sociale veranderingen in de laatste decennia. (p127,128)
Profilering van het linksliberalisme
Leefstijl-links is tegen discriminatie en racisme, nationalisme en provincialisme, seksisme, homofobie en islamofobie, voor mensenrechten, solidariteit, bescherming van minderheden, zelfverwerkelijking, milieu- en klimaatbescherming, globalisme en kosmopolitisme. Het lijkt het tegendeel van neoliberalisme met zijn individualisme, egoïsme, vrije markt en winstbejag. Bij nadere beschouwing blijkt volgens Wagenknecht links noch liberaal maar illiberaal en intolerant.
Het benadrukt correcte uitdrukkingswijzen en taalgebruik. Het sluit in dit opzicht aan bij Franse deconstructivisten en poststructuralisten zoals Michel Foucault en Jacques Derrida. “Wie heerschappij- en machtsverhoudingen wil overwinnen, moet ook anders spreken.” Taal is een constructie die machtsverhoudingen weergeeft en geen objectieve werkelijkheid. De aanspraak op objectiviteit wordt gedeconstrueerd door het taalgebruik te analyseren. Er is geen objectieve waarheid. Het ‘post-truth’ en ‘post-feitelijke’ tijdperk is aangebroken.
https://www.reddit.com/r/CriticalTheory/comments/16v7qe1/class_vs_identity_politics_ideology_as/?tl=nl&rdt=45287 https://www.youtube.com/watch?v=_zr_-ATAFn8
Identiteitspolitiek
Kenmerkend is de identiteitspolitiek gericht op minderheden, ”die zich door bepaalde eigenaardigheden onderscheiden van de meerderheid”. (p131,133) Het gaat minder om het onderscheid in welvaart en verdiensten dan om (achterstelling van) seksuele oriëntatie en etnische groeperingen. Zulke groeperingen te bekritiseren is een taboe, een faux pas. Iedere minderheid heeft zijn eigen waarden en waarheden. Ongelijkheid wordt benadrukt en verdedigd. Gelijkheid is geen centrale waarde meer zoals bij traditioneel links, maar diversiteit. De aandacht voor verdeling van economische macht en bezit maakt plaats voor accentuering van etnische en seksuele oriëntatie, dus meer op persoonlijke dan op sociaaleconomische kenmerken gericht. “Moraliseren neemt de plaats in van argumenteren.” Taboes vervangen rationele gronden. De politiek correcte uitdrukkingswijze wint het van een rationeel debat. (p139)
Martin Luther King had de droom dat mensen “niet naar hun huidskleur maar naar hun wezen en karakter beoordeeld zouden worden.” De identiteitspolitiek draait dit om. Vandaar de nadruk op diversiteit en quota van kleur en sekse, die bij een voorkeursbehandeling belangrijker lijken dan competentie. Een gevolg is dat in het (Duitse) parlement de diversiteit en het aantal vrouwen is toegenomen, maar de onderste lageropgeleide helft van de bevolking verdwenen is. Terwijl vroeger veel ministers en parlementsleden afkomstig waren uit de arbeiders- en middenklasse. In Nederland bijv. premier Kok. In England bij de Labour-regeringen. Bij de regering van Thatcher kwam 90 procent van privéscholen en ruim 70 procent uit de leiding van het bedrijfsleven. In de VS zijn politici uit de lagere en middenklassen verdrongen door multimiljonairs. In feite zien we in het parlement geen diversiteit maar toenemende homogeniteit wat betreft sociale herkomst en opleiding.
Verdeling in parallelle gemeenschappen
Immigranten, vrouwen en homoseksuelen hebben geen gemeenschappelijke belangen die boven gelijkstelling en niet discrimineren uitgaan. Daarmee lost de gemeenschappelijkheid en de sociale cohesie op door de nadruk op identiteit, diversiteit en multiculturalisme. Bovendien voelen lagere sociale lagen zich bedreigd door de concurrentie van immigranten en etnische groepen, die parallelle gemeenschappen vormen en het vroegere buurtgevoel ondermijnen, als zij de arbeiderswijken binnenkomen. Hetgeen vaak wordt ervaren als binnendringen.
Voor allochtonen geldt een dubbele splitsing: cultureel en sociaaleconomisch. Ze bevinden zich doorgaans aan de onderkant van de samenleving in een parallelle cultuur. “Cultivering van het onderscheid... verstoort het saamhorigheidsgevoel... De solidariteit wordt verbroken”. De samenleving is een markt geworden. Verbondenheid is afgenomen. "Voor de linksliberalen zijn er alleen nog individuen en volgens de identiteitspolitiek gedefinieerde minderheden, die [weinig of] niets meer met elkaar gemeen hebben.” Er is geen algemeen belang meer “dat boven de som van de belangen van al deze heterogene minderheden uitgaat”. (p156-159) De open samenleving heeft geleid tot haast ommuurde parallelle gemeenschappen.
Individualisme versus gemeenschapswaarden, rechten en plichten
Als wereldburgers hebben linksliberalen weinig op met natiestaten en nationalistische gemeenschapswaarden. De samenleving is onderdeel van een losgeslagen (wereld)markt geworden. “Het linksliberale idee van de sociale staat... breekt met... traditionele waarden als billijkheid, (fairness) en wederkerigheid van rechten en plichten, die bij grote delen van de bevolking zijn verankerd”. Daarom is deze visie niet erg populair. Het recht op een basisinkomen voor iedereen ontslaat burgers van rechten en plichten, zoals sollicitatieplicht of het recht op passende arbeid. “Voor de bovenlaag... is de linksliberale ‘minimale zekerheidsstaat’ goedkoper dan een echte sociale staat.” (p163)
Individualisering en liberalisering hebben geleid tot meer keuzevrijheid, maar minder gelijkheid, zekerheid en materiële welvaart. De vrijheid en openheid lijkt beperkt, gezien de genoemde opsplitsing in sociale groeperingen. Ook de kloof tussen hoger- en lageropgeleiden is toegenomen. Vaak wonen ze in verschillende wijken en gaan hun kinderen naar verschillende scholen. Feminisme en de vrouwenemancipatie staan vaak haaks op stabiele familiebanden. Huwelijk en gezin worden soms gezien in termen van “repressieve rolmodellen”. Zelfverwerkelijking komt vaak dichtbij het egoïsme van het neoliberalisme. (p172)
De economische elite heeft veel gewonnen bij het neoliberalisme en het linksliberalisme en ook bij de globalisering van markten en de deregulering en afbouw van de verzorgingsstaat. De hogeropgeleiden zijn er eveneens op vooruit gegaan. “Jan met de pet is de klos,” luidt een uitdrukking die hier van toepassing is. Tegenwoordig zijn dat ook flexwerkers en zzp-ers. “Het linksliberalisme bestendigt de sociale splitsing van de middenlagen cultureel en politiek en verhindert dat er politieke meerderheden voor een ander toekomstontwerp kunnen ontstaan.” (p176)
Migratie: nadelig voor arme landen
De ongelijkheid in de wereld is onrechtvaardig en vraagt om verantwoordelijke politieke maatregelen tegen honger. armoede en geweld, die door vrijhandel, plundering van grondstoffen en medicijnpatenten worden versterkt. De vraag is of bevordering van migratie bijdraagt tot een oplossing en een passende maatregel is. Bij gedwongen migratie van vluchtelingen is er meestal geen andere mogelijkheid. Bij arbeidsmigratie ligt dat anders. Er zijn veel hogeropgeleiden, met name medisch personeel, uit ontwikkelingslanden die naar het Westen gaan en daar na een dure opleiding aan de bevolking worden onttrokken, die hen harder nodig heeft dan het rijke Westen. De brain drain begunstigt het Westen en benadeelt arme landen. Dat geldt ook voor andere goedkopere arbeidskrachten, die vaak voor hongerlonen bijdragen tot de westerse welvaart en worden gediscrimineerd, achtergesteld en hatelijkheden krijgen te verduren. De migratie is vooral een “aderlating” van gekwalificeerde jonge mannen. Dat geldt ook voor Oost-Europa. (p187)
Ook bij vluchtelingen naar het Westen zijn er meer “’jonge mannen die tot risico bereid zijn”. Negentig procent blijft steken in overvolle, hopeloze kampen in buurlanden, waar velen omkomen van honger en ellende. Door het Westen zijn deze kampen bijna vergeten in de obsessie met de eigen asielzoekerscentra, waar zo’n tien procent relatief beter bedeelde vluchtelingen naar toe kunnen gaan. De kampen zijn “door de internationale gemeenschap in de steek gelaten”. Het zijn vaak recruteringscentra geworden van islamitische terreurorganisaties. (p188,189)
“De vraag is hoe verantwoordelijk en humanitair een politiek is, die... de tien procent meest behoeftige vluchtelingen helpt.” Zou het niet beter zijn alle vluchtelingen te helpen, ook degenen die verkommeren in de kampen in buurlanden, en hun land weer op te bouwen in plaast van dit door sancties onmogelijk te maken? “Met minder geld zouden veel meer mensen geholpen kunnen worden.”
Het gaat om een geschat bedrag van 47 miljard euro per jaar volgens econoom Conrad Schuhler. Ter vergelijking: “het wereldvoedselprogramma voor een miljard hongerende mensen kreeg 222 miljoen... President Paul Kagame van Ruanda, voorzitter van de Afrikaanse Unie... wijst er steeds op, dat elke euro die in Afrika onder armen wordt uitgegeven honderdmaal meer bewerkstelligt en honderdmaal meer mensen helpt dan in Europa... De industrielanden moeten samenwerken om de wereldwijde armoede het hoofd te bieden. Maar dat lukt niet, als wij... deze landen armer maken.” (p190,191,203)
Voordelig voor ondernemers
Migratie als toevoer van goedkope arbeidskrachten is vooral voordelig voor ondernemers. Daardoor kunnen ze de lonen laag houden en verzwakt de concurrentiepositie van arbeiders en laagopgeleiden, die het nakijken hebben. Hun voordeel is dat zij smerig en slecht betaald werk in schoonmaak en slachterijen niet meer hoeven te doen.
Tussen migranten is weinig sociale cohesie. Ze staan zwak bij looneisen en hebben nauwelijks een rechtspositie. “Ze zijn goedkoper en werken hard.” Ze vragen ook geen bijscholing. Migratie verzwakt de vakbonden en leidt tot “lagere lonen en culturele spanningen,” mede vanwege concurrentie, cultuurverschillen en tekort aan woningen. Volgens economen uit Oxford “daalt het loonniveau met vijf procent als het migratieaandeel met tien procent stijgt.” Door lage lonen ontstaat er verder een gebrek aan vaklieden, die niet meer kiezen voor een onderbetaald ambacht, dat vroeger in hoger aanzien stond. (p199-203)
Door het tekort aan betaalbare woningen nemen spanningen toe. Veel migrantenkinderen hebben een taalachterstand of spreken de plaatselijke taal niet. Dit leidt tot een vermindering van de kwaliteit van het onderwijs. Dat komt de integratie niet ten goede. Vooral hogeropgeleiden mijden scholen met veel migrantenkinderen. Migranten leven in parallelle werelden en gaan bij voorkeur met landgenoten om. De input van migranten in arbeiderswijken vermindert daar de sociale cohesie, solidariteit, burenhulp en buurtgevoel. Vooral de onderklassen worden benadeeld door migratie, terwijl de bovenlagen er wel bij varen en hun voordeel doen met goedkope arbeidskrachten. Migranten zijn beter af als ze in eigen land betere kansen krijgen. Westerse investeringen kunnen dit faciliteren in plaats van uitverkoop van grondstoffen en uittocht van beter opgeleiden.
Voorlopige zetelverdeling in het Europees Parlement na de recente verkiezingen, meting: 10 juni 2024. © Verian, in opdracht van het Europees Parlement, 2024 https://spectator.clingendael.org/nl/publicatie/leidt-europese-ruk-naar-rechts-tot-meer-nationaal-beleid
De ruk naar rechts
De groei van rechtspopulistische partijen die immigrate willen beperken, hangt samen met de nadelige ervaringen van veel kiezers, die vaak afkomstig zijn uit de lagere sociale lagen. Dat komt niet omdat ze racistisch zijn, maar omdat ze zich in de steek gelaten voelen. Ze worden niet gehoord door de linkse partijen waar zij eerder op stemden, die linksliberaal zijn geworden en vooral de belangen van ondernemers, welgestelden en hoger opgeleiden dienen. “Niet overtuiging maar protest is het motief voor de keuze... Liberalisering van de economie, globalisering en afbouw van de sociale voorzieningen hebben... grotere angsten en onzekerheden meegebracht en... het gevoel dat hun [traditionele] waarden niet meer gerespecteerd worden... De rechtse partijen zijn de nieuwe arbeiderspartijen.” Ze weten ook mensen die eerder niet stemden te mobiliseren. (p216,218,220)
“Om sociale gerechtigheid te herstellen, dient men van de rijken te nemen en aan de armen te geven,” is een bekend links principe. Niet andersom. De meeste kiezers van rechtse partijen wensen minder inkomensongelijkheid, 71% bij de PVV. (p221) Het zijn eigenlijk protestpartijen die onvrede en teleurstelling mobiliseren, onder meer vanwege de toenemende ongelijkheid, polarisatie en sociale splijting. Kiezers worden vaak meer door culturele dan door sociaaleconomische motieven geleid en zijn qua waarden conservatief en traditioneel, waarden die op de tocht staan door de globalisering, het multiculturalisme en de identiteitspolitiek.
Concurrentie wat betreft banen en woningen en angst voor de radicale islam speelt ook een rol van betekenis. Ze zien bovendien met lede ogen aan hoeveel geld er wordt gestoken in de opvang van vluchtelingen, die “onze cultuur verstoren, onze sociale voorzieningen gebruiken en als potentiële terroristen ons leven in gevaar brengen”. Vanuit hun optiek is er wat te zeggen voor het stemmen op rechtse partijen, die migratie zien als problematisch, verliezers aanspreken, zich sociaaleconomisch links positioneren en belangen van de onderste sociale lagen behartigen. (p225)
Verder verdedigen de rechtse partijen de beschermende rol van de staat en de nationale soevereiniteit, die zij bedreigd zien door globalisering en door internationale organisaties als de EU en de Europese centrale bank en andere internationale banken en bedrijven, waarmee vooral welgestelden en hogeropgeleiden hun voordeel doen. Grote banken die verantwoordelijk waren voor de financiële crisis, werden overeind gehouden met belastinggeld. Het ongenoegen wat betreft een politiek die door Wall Street werd gecorrumpeerd, zou Trump indertijd aan de macht hebben geholpen, die zich uitsprak tegen de elite.
Vooral in de VS, maar ook in de EU “hebben lobby’s meer invloed op de politiek dan normale burgers”. Er is altijd geld voor anderen, terwijl er weinig geld is om het leven van eenvoudige mensen te verlichten. Het vertrouwen in de overheid is gedaald en het ongenoegen is toegenomen, waarop de rechtse partijen inspelen. (p235,236,238)
Kiezers zijn over het algemeen niet tegen samenwerking in Europa, maar zijn tegen "Brusselse technocraten”. Ook is men niet tegen het homohuwelijk en helpen van vluchtelingen binnen grenzen, hoewel men zich vooral met het eigen land identificeert. Ze zijn niet extreem rechts in de zin van racistisch, antidemocratisch, afkeer van minderheden, en nationalistische grootheidswaan. Globalisme is niet in hun belang. De mondiale klimaatpolitiek maakt het leven duurder en vooral de onderklassen zien hun eigen belangen daarin niet vertegenwoordigd.
“Angst maakt illiberaal... Een samenleving in angst is geen liberale samenleving,” zoals de corona-angst liet zien. (p246) Het linksliberalisme bood geen aansprekende politiek voor de lagere sociale lagen, die zich er massaal van hebben afgewend. Toch is er een geloofwaardige linkse politiek mogelijk, die hun belangen wel behartigt, zoals in Deel 2 wordt toegelicht.