Civis Mundi Digitaal #153
Bespreking van Marli Huijer, Discipline, overleven in overvloed. Boom, 2013.
De gemiddelde schermtijd onder jongeren is gestegen naar 5 uur per dag, met een hoofdrol voor de sociale media, met name Snapchat en Tiktok. Een waanzinnige verspilling van tijd in de meest productieve jaren van je leven, die gebruikt had kunnen worden voor studeren, muziek maken of sport. Wie kan straks nog een stukje tekst lezen? Is dit een gebrek aan opvoeding?
Toevallig kwam ik vorige week het boekje Discipline, overleven in overvloed van Marli Huijer tegen. Marli Huijer was hoogleraar filosofie aan de Erasmus Universiteit en bezette in 2012 en 2013 in deeltijd de Civis Mundi leerstoel. Toen zij dit boekje schreef in 2013 was de schermtijd misschien nog niet zo aan de orde, maar ze noemt wel de toenemende verhuftering, de kooprages (vandaar de schoentjes op het kaft), en het gebrek aan burgerzin, kortom het gebrek aan maat in het omgaan met vrijheid en overvloed.
De oorzaken van dit gebrek aan discipline liggen voor een deel in de decennia achter ons, de ‘bevrijding’ van de jaren zestig en zeventig, en het ‘individualisme’ van het neoliberalisme van de jaren tachtig en negentig. Er dient zich echter nog geen nieuw kader aan waarbinnen we beter maathouden. Het boekje is vlot geschreven en raakt aan veel aspecten van ‘hoe te leven’? Zeer toepasselijk voor de kerstdagen en jaarwisseling.
De jaren zestig
Na beide wereldoorlogen was de seksuele moraal even wat losser, maar begin jaren vijftig keerden de oude omgangsvormen van het ‘kostwinnersmodel’ weer terug: een sobere leefstijl met de man aan het werk, de vrouw in de keuken, en echtscheiding en het ongehuwde moederschap als ongewenst. In de jaren zestig steeg de welvaart, de mobiliteit groeide, vrouwen gingen studeren en werken, de pil maakte een vrijere seksuele omgang mogelijk, de kerken liepen leeg, en de standen- en zuilenmaatschappij werd als onnodig kwellend ervaren.
Bevrijding uitte zich in lossere omgangsvormen (samenwonen, openlijke homoseksualiteit), een democratisering en politisering van maatschappelijke structuren (onderwijs, cultuur, maatschappelijk werk), en meer aandacht voor de wereldproblematiek (Derdewereld, Vietnamoorlog, rassenongelijkheid). Ook was er een afkeer van de burgerlijke cultuur (‘klootjesvolk’) en werd geëxperimenteerd met sociale woonvormen en geestverruimende middelen.
Eind jaren zeventig waren de meeste idealen weer wat verbleekt, maar bleef de anti-autoritaire opvoeding, het jij-en-jouw, en de vrijheid om je kleden en te leven naar eigen inzichten. Andere mensen normen stellen was uit den boze en kon woedende reacties oproepen.
Er was nog wel een kleine alternatieve anti-materialisme stroming, die geloofde dat het leven meer was dan alleen consumeren en de wereld overreizen, en dat je gelukkiger wordt van sociale activiteiten, samen muziek maken, je eigen kleren maken, je eigen groente verbouwen, en veel wandelen en fietsen.
De jaren tachtig
In de jaren tachtig en negentig bleek het opkomende neoliberalisme zeer goed aan te sluiten bij de tijdgeest van vrijheid en ‘je eigen ding doen’ van de jaren zestig. Vrijheid betekende dat iedereen zelf verantwoordelijk werd voor zijn eigen doen en laten en ook de markt bood – na de crisisjaren midden jaren tachtig – de vrijheid van ongelimiteerde zelfverrijking en consumptie.
De 24-uurs economie kwam op gang en iedereen werd zijn eigen “zzp-er”. Werken deed je om geld te verdienen en als het je lukte winst te halen uit het privatiseren van gemeenschappelijke rijkdom (het “graaien” uit de kas) dan hoefde je je daar niet voor te schamen. Het verschil tussen hogere en lagere cultuur verdween, populaire volkse figuren konden via de tv uitgroeien tot BN-ers, het nieuwe keuken- en badkamervirus sloeg toe (alles in de Vliko). ‘Gassies’ die zelf nog geen moer kunnen aandraaien, scheurden met 100 km door de bebouwde kom. YOLO werd het motto.
Met de vrijheid groeide het individualisme en verslonsde de gezondheid. Fastfood restaurants schoten op, obesitas werd zichtbaar op straat, het gebruik van slaapmiddelen en kalmerende middelen groeide explosief, depressies en burn-outs werden talrijk, veel huwelijken eindigden in een scheiding. We zagen de opkomst van het “dikke ik”, het korte lontje, en een ongelimiteerd reis- en consumptiepatroon. De internationale politiek raakte uit het zicht, de ontwikkelingssamenwerking werd afgeschaald, en de sobere levensstijl verdween naar de marge. Wat exorbitant groeide was het wagenpark van 4 miljoen in de jaren tachtig naar ruim 9 miljoen nu.
Gebrek aan discipline
We kunnen wel zeggen dat, met de bevrijding van de jaren zestig, ook de discipline verloren ging die ooit meekwam met de traditionele institutionele verbanden en met de autoritaire opvoeding. Die discipline moet nu zelf worden opgebracht, wat lastig is, zeker als je ouders niet zelf het goede voorbeeld hebben gegeven.
Veel enthousiaste “zestigers” zoals Hans Achterhuis, wijten de ontaarding van de idealen van bevrijding vooral aan het neoliberalisme en zagen dat meer als een pervertering van de idealen van de jaren zestig. Conservatieve denkers, zoals de Britten Theodore Dalrymple, Roger Scruton, en in Nederland Frits Bolkestein en Ad Verbrugge, vinden juist dat de ideologie van de jaren zestig zélf de oorzaak is van het cultuurverval. De positie van de autoriteiten werd ondergraven, de leraar bepaalde niet meer de lesstof maar ging de leerlingen begeleiden in hun meer praktisch-gerichte ontwikkeling van vaardigheden, de volkse cultuur kreeg meer aandacht op tv, de populaire muziek verdrong de klassieke muziek, en de tattoos en piercings werden ook en vogue in de hogere culturele kringen.
Toch gelooft Marli Huijer niet dat de door deze conservatieven bepleitte terugkeer naar de tucht van de jaren vijftig heilzaam zal uitpakken, en een terugkeer naar de kadaver-discipline van de 19e eeuw al helemaal niet. Dat zal alleen maar bange leerlingen maken en geen zelfbewuste burgers die zelfstandig hebben leren denken.
Blijft het probleem dat de institutionele discipline aangereikt door de werkgever, de school of een andere autoriteit, is verdwenen. Naarmate we zelf de regie over onze tijd in handen krijgen, zijn we meer aangewezen op persoonlijke discipline. Niemand zet de smartphone voor ons uit, geen werkgever dwingt ons te stoppen met werken, en niemand houdt ons tegen als we aan de overvloed van tijd en welvaart ten ondergaan.
Overvloed aan tijd
De droom dat techniek een overvloed aan extra tijd zou brengen, is vandaag de dag inderdaad werkelijkheid geworden. Nooit eerder konden we zo veel dingen in zo weinig tijd doen. Maar er is iets vreemds aan de hand: hoewel er tijd in overvloed is, lukt het ons niet om ervan te genieten. Willen we overleven in die overvloed aan tijd, dan moeten we de discipline hebben om te stoppen. Er moet een instantie zijn binnen of buiten het zelf, die een grens trekt.
In zijn boek Neem de tijd, laat Koen Hagens zien dat het ongelimiteerde werken, het je verzetten tegen de “van negen tot vijf” mentaliteit ook een erfenis is van de jaren zestig: je werkt voor jezelf en voor je eigen ontwikkeling, niet per se voor de baas. Veel IT-bedrijven cultiveren die ideologie en bieden een flexibele werkomgeving aan, zonder hiërarchie en met zelfsturende teams. Deze neoliberale tijdsordening kent geen ‘prikklok’. Het onderscheid tussen werk en privétijd verdwijnt.
De flexibilisering van de vrije tijd draagt bij aan de tendens om altijd ‘aan’ te staan. Ruimere openingstijden van scholen, winkels, bibliotheken, sportaccommodaties en zorginstellingen maken het mogelijk om, na een lange werkdag, toch nog boodschappen te doen of naar de sportschool te gaan. Het schetst onze 24-uurs economie. Het betekent wel dat er naast de ‘vrijgestelden’ die een onbeperkte vrijheid genieten, er ook mensen moeten zijn die nu juist in de avonduren en weekenden worden ingeroosterd en een deel van hun vrijheid moeten opgeven.
Door vrij te zijn om je werkzaamheden in te delen, krijgen de kleine dingen, die op korte termijn geregeld kunnen worden, de overhand op zaken die werkelijk van belang zijn, maar meer tijd kosten. Het resultaat is dat hoe meer we kunnen doen, hoe minder we tijd overhouden voor zaken die we écht de moeite waard vinden. Als we verzuipen in de werkdruk en niet meer toekomen aan ontspanning en bezinning, dan raken we in een burn-out.
De noodzaak van discipline
We kunnen dus constateren dat discipline nodig is om goed gebruik te maken van onze vrijheid. Het dient drie functies: (1) discipline die onze gezondheid bevordert door minder te eten en meer te bewegen, (2) het kan zaken dichterbij brengen die we graag willen zoals kunst, muziek en het behalen van goede schoolresultaten, en ten slotte (3) helpt het ons om relaties te onderhouden met familie, partners, vrienden, en collega’s op het werk.
De noodzaak om onszelf te disciplineren, in de betekenis van grenzen stellen, neemt toe met het aantal mensen en dingen waar we mee te maken krijgen. De hedendaagse burger die via radio, televisie en digitale netwerken overal en altijd is verbonden met een groot aantal anderen elders in de wereld en met meer ontspanning dan vroeger, heeft meer zelfdiscipline nodig dan zijn voorouders die in de jaren vijftig in een klein dorp woonden. We leren dus dat genieten van onze vrijheid alleen mogelijk is door onszelf beperkingen op te leggen.
Hoe zit het dan met het jaren-zestig ideaal van de “vrije liefde”? Volgens Simone de Beauvoir en andere feministes van de tweede golf, was het huwelijk een gevangenis en doodde het iedere hartstocht. Wel of niet je beperken tot een monogame relatie? Marli Huijer gaat te rade bij Michel Foucault die in De wil tot weten en Discipline, toezicht en straf, laat zien dat de seksuele vrijheid gepaard gaat met een toenemende openheid over liefde en seks. Maar hoe meer er naar buiten komt van ons normale seksuele gedrag, hoe meer we ons gaan conformeren aan deze norm, en verwachten dat anderen dat ook gaan doen. Topless zonnen betekent niet dat vrouwen meer openstaan voor seksuele relaties, maar veronderstelt dat anderen juist discreet afstand houden. Hoe losser de seksuele zeden, des te hoger de verwachting dat elk individu zijn lusten zelf kan beheersen (Norbert Elias). Je kunt dit verruimen tot alle aspecten van het leven. We kunnen meer vrijheid aan, als we gelijktijdig ook over meer zelfdiscipline beschikken.
Het kweken van discipline
Hoe slagen mensen erin om te overleven in een omgeving waarin tijd, welvaart, voedsel, alcohol en drugs overvloedig aanwezig zijn, terwijl vrijwel alle traditionele disciplinerende structuren en gewoontes zijn weggevallen? Volgens Marli Huijer zijn er drie remedies om de discipline terug te krijgen:
(1) Het cultiveren van de deugden van Aristoteles: praktische wijsheid en moed, zelfbeheersing, maatgevoel en zelfzorg, en rechtvaardigheid ten opzichte van de naaste. Vrienden en partners kunnen daarbij helpen en een lichtend voorbeeld kan ook een stimulans vormen, zoals een succesvolle artiest of sporter. Het helpt om een activiteit regelmatig te oefenen, zoals sporten of een muziekinstrument bespelen. Een zelf opgelegd tijdschema kan uitgroeien tot een goede gewoonte en daarmee tot een ritme waar je je wel bij voelt en niet meer buiten kunt.
(2) De invloed van sociale relaties, zoals van je ouders tijdens de opvoeding. Vervolgens op school als je geleerd wordt om je huiswerk te maken en je voor te bereiden op examens. Later kan het aangaan van aanvullende sociale netwerken ons beschermen tegen de risico’s van overvloed en grenzeloosheid. Lid zijn van een vereniging of het doen van vrijwilligerswerk brengt orde in onze vrije tijd, die voorkómt dat we doorwerken of nutteloos voor de tv blijven hangen. Anderen rekenen op je, dus kom je.
(3) Het uitbesteden van discipline aan de techniek. De omgeving kan uitgerust worden met ‘scripts’ zoals de dranger op de deur, verkeersdrempels op de weg, flitspalen om je snelheid te matigen, gezond voedsel prominenter in de vakken van de supermarkt, en apps op je mobiel om je te adviseren rust te nemen of de toegang tot sociale media voor een paar uur te blokkeren. Marli Huijer eindigt het boek met de belofte – tegen beter weten in? – van handige apps die ons van de smartphone verslaving af kunnen helpen. Maar voor we daar aankomen, wachten ons nog een paar interessante overwegingen.
Oefenen, oefenen, oefenen
De ontdekking dat “de herhaling zelf het uitgangspunt is voor de beheersing van de herhaling” noemt Peter Sloterdijk de ‘première van de antropologische differentie’. Door veel te oefenen word je ergens beter in en ga je het meer waarderen. Het is dé methode om jezelf en je gedragspatronen te veranderen. Uitgangspunt is dat je beseft dat je niet volkomen bent, dat er het nodige te verbeteren valt. Dit besef van een tekort motiveert je om aan jezelf te gaan werken.
De hedendaagse oefenfilosofen, zoals Sloterdijk, Foucault en Nietzsche, voegen zich in een lange filosofische traditie, die terugreikt tot de Griekse oudheid. Het oefenen of werken aan zichzelf – de askèsis, wat in het Grieks ‘oefening’ of ‘training’ betekent – is onderdeel van de ‘bestaanskunsten’ die Foucault kenmerkend acht voor de Griekse en Grieks-Romeinse cultuur.
De inspiratie om zich te wenden tot de oud-Griekse askèsis heeft Foucault waarschijnlijk te danken aan Friedrich Nietzsche, voor wie het ascetisch ideaal de meest elementaire basis van het menselijk willen is. De mens moet boven zichzelf willen uitstijgen. Langdurige oefeningen en dagelijks werken aan onszelf zijn nodig om onze eerste natuur, waarmee we worden geboren, achter ons te laten en te vervangen door een tweede natuur. Het ascetisch streven is een hard ideaal, want zonder hardheid zal de mens niet in staat zijn om zichzelf dagelijks te oefenen om het hogere doel te bereiken.
Maatschappelijke tweedeling
Het verwerven van discipline is dus mede afhankelijk van het eigen besef tekort te schieten, maar kan ook gestimuleerd worden door de omgeving, ouders die het goede voorbeeld geven, leraren die inspireren, en clubs waar men elkaar vormt. Het is dan ook niet verwonderlijk dat met het verdwijnen van de tucht op school en de teloorgang van kerk, vakbond, verenigingen, de basis voor zelfdiscipline aan erosie onderhevig is.
Maar succes in de maatschappij is juist voor een groot deel afhankelijk van het kunnen beschikken over discipline. Dat geldt niet alleen voor schoolresultaten maar ook voor het onderhouden van een goed sociaal netwerk. Feitelijk ontstaat er dus een maatschappelijke tweedeling tussen de mensen die van zichzelf of van huis uit een goede basis hebben, en zij die in een probleemgezin of anderszins problematische sociale omgeving zijn opgegroeid, en zich daar niet aan kunnen ontworstelen.
Marli Huijer noemt met veel waardering initiatieven zoals het Rotterdamse project Vakmanstad/Skillcity (RVS), een lesprogramma waarin gezondheid, duurzaamheid en talentontwikkeling centraal staan. Je kunt ook denken aan boksscholen en bootcamps waar jongeren regelmaat en discipline leren om vervolgens weer te kunnen reïntegreren in de maatschappij.
Ruimte voor bezinning
In een eerder boek, Ritme, op zoek naar een terugkerende tijd (2011, 2015) constateerde Marli Huijer al dat het verlies van traditionele verbanden, en in het bijzonder het verzwakken van de religieuze beleving, ook de teloorgang inhield van het ‘sacrale’ ritme: het ritme van de zondagsrust, de kerkelijke feestdagen, het vasten. Eeuwenlang was het dagelijkse leven doorsneden met de tijden voor gebed en voor kerkgang.
Vanuit de religie werd de opvatting uitgedragen dat het de kwaliteit van het alledaagse bestaan ten goede komt wanneer we bepaalde uren, dagen of periodes als bijzondere momenten afzonderen van de rest, met ruimte voor rust en bezinning. Het op gezette tijden uitvoeren van rituelen en andere godsdienstige handelingen brengt sinds duizenden jaren ritmiek in het leven van de gelovige en geeft hem het vertrouwen dat hij deel uitmaakt van het grotere geheel, de goddelijke kosmische ordening.
Die van oorsprong religieuze afwisseling van alledaagse en bijzondere momenten zorgt niet alleen voor variatie in het bestaan, maar bindt mensen ook aan en in de viering van die bijzondere momenten: door de ritmische afwisseling van alledaagse en bijzondere dagen – en door die met anderen te delen – koesteren we het belang van aloude waarden als welzijn en gemeenschappelijkheid.
Er is tot op heden nog geen vervanging voor deze traditionele vorm van vieringen, anders dan het vuurwerk met oudjaar, het taart eten op verjaardagen, de kerstverlichting in de donkere maanden van het jaar, en het Oranjefeest van het voetbal. Maar een wezenlijk moment van bezinning bieden die momenten van verbondenheid niet.
Meditatie
Joke Hermsen pleit in haar boek Stil de tijd voor een regelmatige pas op de plaats door de ‘kloktijd’, die ons onophoudelijk voortdrijft, even stil te zetten. Door uit de kloktijd te breken ontstaat ruimte voor bezinning, en voor creativiteit en vernieuwing. In de verstilling komen we in aanraking met wat Hermsen de ‘diepe’ of ‘innerlijke’ tijd noemt. Dat is de tijd die stroomt en zich onderscheidt van de kloktijd die kwantitatief en uitwendig is, en in afzonderlijke tijdsperioden is op te delen. In de innerlijke tijd zijn eerdere en latere momenten in het bewustzijn samengesmolten tot één tijd – de durée in termen van Henri Bergson.
De innerlijke tijd van Hermsen is een persoonlijke tijd. Het mist het sociale van de gedeelde sacrale tijd waarbinnen men elkaar ontmoet. Het is dan ook de vraag of die persoonlijke tijd wel tot zoveel creativiteit leidt en of het niet meer een vorm van meditatie is die wel tot gemoedsrust leidt maar niet tot verrijking.
Marli Huijer pleit zelf voor het nemen van voldoende pauzes, vaste maal-tijden, meer zorgverlof, en het vieren van multireligieuze feestdagen. Vrijheid en discipline staan hierin niet tegenover elkaar: de vrijheid om je te buiten te gaan aan overdadig eten en drinken wordt mogelijk gemaakt door op een ander moment sober te zijn. De vrijheid die de zondagsrust geeft, wordt mogelijk gemaakt door de drukte op zaterdagavond. In onze ritmes komen discipline en vrijheid steeds samen: de ritmiek die wij kiezen, neemt de disciplinerende werking over, zodat we in vrijheid kunnen genieten van de mooie dingen, maar ons er niet aan te buiten gaan.
Tot besluit
Marli Huijer heeft twee nog altijd actuele boeken geschreven die meer belangstelling verdienen in deze tijd van overvloedige schermtijd. Het is duidelijk dat ze enige afstand neemt van de ‘mindfulness’ rage, en meer pleit voor concreet oefenen en doen, het aankweken van goede gewoontes, zoals een dagelijkse wandeling, en beperkt gebruik van de techniek. Een terugkeer van de sacrale tijd zit er helaas niet meer in.
In zijn boek Op zoek naar geluk (2015), komt Ab Dijksterhuis, hoogleraar psychologie aan de Radboud Universiteit, in een poging om westerse wetenschappelijke inzichten te combineren met oosterse wijsheden en welzijnstechnieken, tot een iets andere prioritering: (1) Kies voor beleving, zoals sociale activiteiten, uitgaan met vrienden, reizen, stadionbezoek, festivals, concerten, boven materiële zaken. (2) Probeer anderen gelukkig te maken door zorg voor anderen, vrijwilligerswerk, complimenten geven. (3) Verruil passieve en achteloze vrijetijdsbesteding voor actieve en serieuze tijdbesteding, doe maar één ding tegelijk. (4) Ga niet stilzitten om via introspectie ‘het ware zelf’ te zoeken, maar streef ernaar om meer ‘mindful’ te zijn. Richt je bewustzijn op het hier en nu, en probeer beschouwend, met gepaste afstand, naar je eigen bewustzijn te kijken. Bedenk wat goed gaat en fout.
Dijksterhuis stelt nadrukkelijk dat hij zich beroept op wetenschappelijke resultaten van onderzoek naar geluk. Maar na lezing van Marli Huijer dringt zich toch de vraag op of dit geluk zich niet erg richt op de korte termijn, op het hier en nu. De gevolgen voor de lange termijn van een te veel aan “beleving” (de vrolijkheid van de bierreclames, en het gratuite advies “drink met mate”) worden denk ik niet meegenomen. Het adagium van Marli Huijer, ‘discipline en ritme’, komt pas aan de orde onder (3) actieve en serieuze tijdsbesteding. Kans dat het te veel aan ‘beleving’ zich dan al niet meer laat corrigeren.