Civis Mundi Digitaal #153
Bespreking van Judith Shklar, The Faces of Injustice, Yale University Press, 1990. Ned. vert. Over onrecht, met een introductie van Anne Polkamp. ISVW, 2024.
Het wettelijk recht dient om de ergste vormen van maatschappelijk onrecht in te perken. Recht spreken is echter ook maar mensenwerk en onderhevig aan interpretatie. De echte intenties van de dader of de invloed van de omstandigheden moeten door de rechter worden ingeschat. Ook komt niet al het onrecht voor de rechter. Omstanders van een misdrijf kijken vaak weg of doen er vaak het zwijgen toe uit angst voor wraak van de daders of gewoon om niet betrokken te raken bij het ongeluk van een ander. Maatschappelijk onrecht zoals slavernij of achterstelling van vrouwen kan hardnekkig zijn omdat het zo ingebakken zit in de cultuur en in de bestaande rechts- en wetskaders.
En dan is er nog de dunne lijn tussen onrecht en ongeluk, in de vorm van botte pech. Is de schade van een aardbeving een gevolg van een speling van de natuur, van slecht gebouwde huizen door corrupte aannemers, van het niet op orde zijn van de bouwvoorschriften, van het gebrek aan handhaving door de overheid, of een combinatie van al die factoren samen? Is de glasschade bij een tuinbouwbedrijf met kassen door een enorme hagelbui reden voor een tegemoetkoming van de overheid of hoort het bij het normale bedrijfsrisico van een ondernemer?
Daarnaast zijn er de gesneefde goede bedoelingen zoals met de Toeslagenaffaire, waar slachtoffers vele jaren niet gehoord werden, omdat alles gericht was op het tegengaan van misbruik. Veel van de onvrede van slachtoffers richt zich op de rol van de overheid, die haar zaken niet goed op orde heeft, die te weinig of te laat ingrijpt, te lang aarzelt met de zaken recht te zetten en voldoende compensatie biedt. Het laat ook zien dat de verwachtingen hoog zijn en dat het falen van de overheid niet zomaar geaccepteerd wordt.
In The Faces of Injustice uit 1990 verkent Judith Shklar (1928-1992), hoogleraar te Harvard, een groot aantal van deze aspecten, en geeft daarbij ook een aantal verhelderende ‘cases’. Helaas zijn de drie essays in deze bundel wat moeilijk leesbaar. Fijn dat er nu een vertaling is met een korte introductie van Anne Polkamp, die makkelijker leesbaar is, maar qua structuur – helaas onvermijdelijk – dicht bij het origineel blijft. Vooral het eerste essay is even doorbijten, maar het doorzetten wordt beloond.
Over onrecht
Judith Shklar begint haar bundel met een sterke inleiding: “Wanneer is een ramp een ongeluk en wanneer is het onrecht? Is het een vreselijke gebeurtenis veroorzaakt door de externe krachten van de natuur, dan is het een ongeluk en moeten we berusten in ons leed. Mocht het veroorzaakt zijn door mensen of ons technologisch systeem, dan is het een onrecht en kunnen we verontwaardiging en woede uiten. Het blijkt dat dit onderscheid, waaraan we zo vurig vasthouden, in de praktijk niet veel betekent. De grens tussen onrecht en ongeluk, tussen natuur en cultuur, is een dunne lijn en eigenlijk niet te trekken. Zwart zijn in Amerika is een sociale, geen natuurlijke conditie. En op verschillende momenten hebben sommigen een donkere huid als een ongeluk beschouwd, anderen wisten altijd al dat het een onrecht was, en niet weinigen behandelden het als beide. Met dat in gedachten lijkt het erop dat de grens tussen menselijke en niet-menselijke oorzaken er misschien niet zo veel toe doet.
In plaats daarvan zal ik betogen dat het verschil tussen ongeluk en onrecht vaak te maken heeft met onze bereidheid en ons vermogen om te handelen of niet te handelen namens de slachtoffers, om te beschuldigen of vrij te pleiten, om te helpen, te verzachten en te compenseren, of om ons gewoon af te wenden. Het idee dat er een eenvoudige en stabiele regel is om de twee te scheiden, is een eis voor morele zekerheid, die, net als zoveel andere, niet kan worden ingelost. Dat betekent niet dat we het onderscheid moeten afschaffen of moeten berusten in al onze tegenslagen, maar het betekent wel dat we er opnieuw over moeten nadenken, en vooral, dat we op een andere manier naar onrecht moeten kijken.”
Passief onrecht
In het eerste essay wil Shklar ‘onrecht’ niet alleen benaderen als pendant van recht en rechtvaardigheid. Volgens het ‘standaard’ model van de rechtspraak is er geen onrecht als aan alle wettelijke regels voldaan is. Vele filosofen hebben dit model – dat neerkomt op een soort van verdelende rechtvaardigheid – gehekeld, omdat regels op verschillende manieren zijn te interpreteren en omdat rechters de werkelijke gang van zaken niet echt kunnen reconstrueren en beoordelen.
Plato meende dat onrecht niet zou bestaan als de samenleving rationeel zou worden bestuurd. Misdaad is voor hem louter domheid. Voor Augustinus had het wereldlijke recht ook maar weinig effect, afgemeten tegen de erfzonde, die alleen was te delgen door de genade van God. Eigenlijk was de slaaf die slecht behandeld werd door zijn meester beter af, want voor hem was een plekje in de hemel makkelijker verdiend dan voor zijn meester. Montaigne verzette zich tegen de strekking van Machiavelli dat alles geoorloofd was om reden van noodzakelijkheid, zoals het behouden van de macht of het bestrijden van tegenstanders. Montaigne verkoos zich te houden aan zijn eer boven politieke noodzakelijkheid.
Naast de principiële opstellingen is er ook het passieve onrecht. Zoals het kleine leed van een gepensioneerde man die meent nog 5 dollar te moeten terugkrijgen van de kassière. De kassière meent van niet. De vrouw achter hem in de rij kijkt een andere kant op. De kassière verwijst de man door naar haar filiaalmanager, maar die heeft andere zorgen, kan moeilijk aan personeel komen, en is blij dat er een kassière is. Gaat de man naar de geschillencommissie dan krijgt hij te horen dat schades onder de 10 dollar euro niet in behandeling worden genomen.
Veel onrecht komt zo niet tot rechtspraak. Wegkijken voor de lieve vrede is vaak begrijpelijk, of verstandig in geval van corruptie. Het voelt makkelijker om het onrecht maar te nemen zoals het is om niet in een heilloos conflict te geraken, of de eigen zaken onnodig te schaden door een te principiële houding. Cicero echter stelde dat burgers zich medeverantwoordelijk moeten voelen voor het actief bestrijden van onrecht en niet moeten wegkijken maar juist als goede burgers andere mensen daarop moeten aanspreken.
Onrecht of pech?
In het tweede essay vraagt Judith Shklar zich af waar de scheidslijn loopt tussen onrecht en ongeluk. Van oudsher hebben hongersnoden, watersnoodrampen, pestepidemieën en aardbevingen de menselijke fantasie geprikkeld. Was het Gods’ voorzienigheid, de schuld van de Joden, van menselijk falen, of gewoon een speling van het lot? De aardbeving van Lissabon (1755) was één van de meest vernietigende en dodelijke aardbevingen in de geschiedenis met tienduizenden doden (één derde van de bevolking). Direct na de aardbeving kwam er een grote steunoperatie op gang vanuit andere Europese steden. De lokale magistraat Markies de Pombal trad kordaat op en liet de stad door het leger omsingelen, zodat niemand kon vluchten en iedereen gedwongen werd mee te helpen met het ruimen van het puin en het bijdragen aan de wederopbouw. Ook liet hij boetepredikers oppakken: het was nu geen tijd om over de zonden van de wereld na te denken. Religieuze zaken hadden hier niets mee te maken en vertraagden alleen maar de hulp aan slachtoffers. Binnen een jaar tijd was de stad min of meer herbouwd, nu met een ruimer stratenplan.
De ramp gaf de nodige stof tot nadenken voor de Verlichtingsfilosofen elders in Europa. Men had definitief afscheid genomen van Gods voorzienigheid. Voltaire hekelde in een beroemd gedicht Poème sur le désastre de Lisbonne het idee van Leibniz dat deze wereld de “best mogelijke” van alle werelden is, en Rousseau verklaarde luid en duidelijk dat het allemaal “onze eigen schuld” was, had men maar niet in steden moeten gaan wonen, zo dicht op elkaar met huizen van zes-zeven verdiepingen. Kant beschouwde de natuurrampen als incidenten die de vooruitgang niet konden tegenhouden; burgeroorlogen maakten veel meer slachtoffers.
Beheersing van maatschappelijke risico’s
In onze tijd, met zijn enorme technologische vooruitgang en ontwikkeling van grote economische en financiële machten, is het de vraag wat de rol van de overheid is. Waren recente bedreigingen zoals de kredietcrisis en de eurocrisis te voorzien en had de overheid daar niet wat eerder moeten ingrijpen? Dat geldt ook voor de recente discussies rond de groeiende inkomensongelijkheid. Is dat een gevolg van de opkomst van de IT-technologie, andere wereldmachten als China, of een gebrek aan solidariteit? Moet de overheid zorgen voor financiële stabiliteit, voor sociale voorzieningen en volledige werkgelegenheid?
De maatschappij is ingewikkeld geworden en ondoorzichtig. Bedrijven opereren op wereldschaal en oefenen druk uit op de samenleving, niet altijd met het oog op de gezondheid en het welbevinden van de burgers. Toch is het volgens de neoliberalen Hayek en Friedman beter de markt zijn werk te laten doen, en moet je daar niet te veel aan willen sleutelen, want de kosten en perverse effecten van sociale voorzieningen doen meer kwaad dan goed. Volgens Hayek is er ook geen sprake van ‘onrecht’, we moeten niet denken dat er geheime machten zitten achter het ‘marktmechanisme’.
Maatschappelijke onvrede komt vaak voort uit het gevoel van niet-gehoord worden, wanneer de verwachtingen van burgers niet uitkomen. Dat kan een gevoel van onrecht geven, maar is in veel gevallen gewoon tegenslag. De meeste uitkomsten van economische en maatschappelijke processen zijn volstrekt willekeurig en geen resultaat van slimheid of domheid van mensen. We ervaren vaak ‘onrecht’ omdat we niet kunnen leven met met een koud en onrechtvaardig universum.
Als er echter een grote ramp gebeurt, die meerdere kleine oorzaken heeft, zoals feestversiering die in de brand vliegt, nooduitgangen die zijn gebarricadeerd, gevelpanelen die achteraf zeer brandgevaarlijk blijken, dan wordt er naarstig gezocht naar een ‘hoofdschuldige’, ook als die er niet is.
Kortom, is iets pech en ongeluk, waar compensatie voor noodzakelijk of gewenst is, of is het onrecht? Moet de maatschappij ervoor opdraaien of is de schade te klein of te groot om door de gemeenschap gedekt te worden, en blijft iedereen zelf verantwoordelijk voor zijn eigen leven, zijn eigen geluk én ongeluk?
Gevoel van onrecht
In het derde essay wil Judith Shklar een antwoord zoeken op de vraag of ‘onrecht’ alleen het ontbreken van recht is, of dat het een aparte filosofische overdenking en karakterisering waard is. Ze wil daarbij vooral het ‘gevoel van onrecht’ in beschouwing nemen als manier om onderscheid te maken tussen ‘onrecht’ en ‘pech’. Onrecht is dan niet alleen het feitelijk ontbreken of tekortschieten van het recht, maar ook het emotionele gevoel van slachtofferschap, dat aangrijpt op diepere gevoelslagen, en dat ieder mens met enige empathie kan meevoelen.
Zo kan een slachtoffer van een seksueel misdrijf nauwelijks genoegdoening vinden in de celstraf die de dader opgelegd krijgt. Wat heeft zij eraan als de rechter de mogelijk maatschappelijke schade voor de dader in zijn oordeel betrekt? Haar eigen leven is onherstelbaar besmeurd en de kwetsing zal niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden. De ondervraging door de politie, de rechtsgang zelf, die jaren kan duren voor een vonnis in hoger beroep is uitgesproken, zorgt voor nog meer ellende, ook wel de “tweede verkrachting” genoemd.
Het zou naïef zijn om te denken dat democratische houdingen en instellingen een adequaat antwoord kunnen geven op het gevoel van woede. Geen enkel politiek systeem kan de ontevredenheid en verschillen wegnemen die de sociale conditie tussen mensen creëert. Niemand kan conflicten en oneerlijkheid volledig elimineren, en de beperkingen van het strafrecht hebben psychologische beperkingen, naast hun overduidelijke praktische ineffectiviteit.
Wraak en vergelding
Tegenover het recht zijn beloop laten is directe vergelding onzeker en willekeurig, maar psychisch duidelijk een meer bevredigende manier om het gevoel van woede te uiten. Slachtoffers zijn vaak geholpen als ze hun woede kunnen uiten.
Wraak kan het gevoel van onrecht verzachten, maar is onverenigbaar met rechtvaardigheid zoals het normaal gesproken wordt begrepen in onze maatschappij. Je wordt niet geacht voor eigen rechter te spelen. Rechtvaardigheid moet algemeen en sociaal zijn in haar doelen. Het is duidelijk dat de uiteindelijke rechtspraak het gevoel van onrecht dus niet geheel kan verdrijven.
In het accepteren van onrecht is er een groot verschil tussen een aristocratisch en een democratisch ethos. Geen enkele aristocraat kan het gevoel van onrecht in de vorm van “aangetaste eer” accepteren, wat leidt tot duels en vendetta’s. Op Corsica is het een cultureel opgelegde plicht en woedt de vendetta eindeloos, omdat de staat niet sterk genoeg is om het uit te roeien. Het is daar niet alleen aristocratisch, maar door en door anarchistisch. Waar de gekwetste eer van de aristocraat om genoegdoening vraagt, roept het democratisch gevoel op om het gevoel van onrechtvaardigheid te accepteren en te respecteren.
De gevestigde instellingen – hoewel veel effectiever en betrouwbaarder in het beslechten van geschillen en het bestraffen van criminelen – geven de slachtoffers dus niet dezelfde gevoelscompensatie als wraak of vergelding. Ons maatschappelijke rechtssysteem kan emotioneel ook niet concurreren met traditie, nationalisme en xenofobie. Op de een of andere manier zijn onrecht en rechtvaardigheid psychologisch niet complementair of symmetrisch, noch zijn ze exacte tegenpolen. Maatschappelijke rechtvaardigheid mist de emotionele kracht die wraak ons kan bieden, maar er zijn duidelijk democratische bezwaren tegen vergelding. Conflicten werken overweldigend in het voordeel van de sterken en tegen de belangen van de zwakkeren.
Procedurele kwaliteit
De kwaliteit van het recht hangt daarmee cruciaal af van het karakter van de overheid. Misdaad dient bestraft te worden en goed gedrag beloond. Zoals gezegd zag Cicero rechtvaardigheid in de eerste plaats als een opgave voor de burger. De meesten van ons zijn niet wijs, maar we kunnen wel rechtvaardig zijn, en omdat echte rechtvaardigheid afhankelijk is van de beslissingen die we met elkaar nemen, bindt het gemeenschappen samen, terwijl onrecht ze uit elkaar scheurt.
Waar misdaad en geweld een sterke dramatische component hebben, en de misdadiger vaak een “maffia” aureool met zich meedraagt, daar is het rechtssysteem saai en bloedeloos. Enerzijds is dat goed om het proces zo objectief uit te voeren en ‘tunnelvisie’ zo veel mogelijk uit te sluiten. Echter een volmaakt eerlijke procedure kan vaak een onrechtvaardige situatie creëren. Een loterij lijkt een eerlijke procedure: iedereen koopt een loodje, de notaris doet de trekking, maar de uitkomst is extreem ongelijk. We moeten dus niet alleen oog hebben voor de procedure – zoals dat een wet met meerderheid van stemmen door het parlement geloodst wordt – maar we moeten ook zorgen dat die wet niet tot grote onrechtvaardigheden leidt.
We zien dit ook botsen bij beslissingen die geheel volgens democratische procedures worden genomen maar tegen de wil van lokale burgers indruisen zoals de komst van asielzoekerscentra en de aanleg van wegen of nieuwbouw. Alleen door met elkaar in gesprek te gaan moeten dergelijke conflicten worden beslist, waarbij de uitkomst niet altijd in het voordeel zal uitpakken van de omwonenden, want bepaalde zaken moeten nu eenmaal kunnen doorgaan om ander onrecht te bestrijden. De democratie is boven andere systemen te verkiezen, juist omdat de stem van slachtoffers gehoord kan worden.
Toch hebben veel maatregelen een paternalistisch karakter. Zoals overheidsbeleid dat de gezondheid van haar burgers nastreeft, vaak over de hoofden van die burgers heen. Ook hier moet de burger vanaf het begin worden meegenomen, opdat een wettelijke maatregel zoals een suikertaks of een vleesverbod op voldoende draagvlak kan rekenen in de maatschappij.
Slachtofferschap
Iedere maatschappij kent een grote mate van ongelijkheid. De armen accepteren de ongelijkheid om de goede vrede en de rijken komen ermee weg. Maar terwijl we het ethos van ongelijkheid internaliseren en in zekere mate accepteren, verliezen we niet ons natuurlijk vermogen om ons beroofd, vernederd en beledigd te voelen. Dit gevoel is misschien sluimerend, maar zal niet helemaal verdwijnen. Veel van onze gevoelens zijn geworteld in onze biologische natuur, niet in de cultuur. We moeten in onze jeugd leren begrijpen dat andere mensen ook de pijn van onrecht voelen. Het is de basis en de kern van ons morele gevoel.
Als men het gevoel van onrechtvaardigheid beschouwt als aangeboren en accuraat, zoals Rousseau veronderstelde, dan moet men, in ieder geval in eerste instantie, de stem van het slachtoffer geloven, in plaats van de officiële woordvoerders van de maatschappij, van de beschuldigde dader of van de ontwijkende burgers. De claim van het slachtoffer kan ongegrond zijn, en op basis van het beschikbare bewijs worden afgewezen, maar het vermeende slachtoffer moet worden gehoord. Alleen hij/zij kan beslissen of hij/zij onrecht heeft geleden of gewoon pech heeft gehad.
Democratische overleg
Het is opmerkelijk hoe lang onrechtvaardige situaties kunnen voortduren. Iedereen is gewend aan de situatie waarin hij opgroeit. Hoe lang heeft het niet geduurd voordat vrouwen gelijke rechten kregen? Tot 1956 waren getrouwde vrouwen in Nederland nog handelingsonbekwaam en moesten ze stoppen met werken als ze trouwden. Heel lang moesten vrouwen nog de familienaam van de man gebruiken om toegang te krijgen tot bepaalde diensten, zoals voor het openen van een bankrekening.
Alleen door te luisteren naar het gevoel van onrecht dat onder de oppervlakte wel degelijk leeft, kunnen we meer open staan voor wijzigingen in de maatschappelijke regels. Belangrijk zijn actievoerders die bestaand onrecht blijvend aan de kaak stellen.
Vervolgens roepen veranderingen om onrecht te herstellen echter ook weer nieuw onrecht op. De status quo ligt vast in wetgeving en vaak zijn er enorme belangen mee gediend. Zo biedt een verhoging van de erfbelasting op macroniveau een eerlijker verdeling van de rijkdom, maar kinderen van rijke ouders zijn inmiddels misschien al hoge hypotheken aangegaan met het oog op een zekere erfenis in de nabije toekomst.
Sociaal onrecht op maatschappelijke schaal is ook minder voelbaar en minder zichtbaar dan persoonlijk lijden. Dat iemand 15 jaar onschuldig gevangen heeft gezeten voor een moord, die niet door hem gepleegd is, spreekt ons meer tot de verbeelding dan maatschappelijke misstanden zoals het tekort aan woningen waardoor het recht op huisvesting voor veel jongeren in gebreke blijft. Alleen door met elkaar in discussie te gaan en de gevoelens van onrecht uit te wisselen en aan te horen kunnen we met voorzichtige stappen het bestaande onrecht verminderen.
Goed of fout
De essays vormen een amalgaan van interessante observaties en filosofische beschouwingen met Rousseau, de ‘collectioneur van allerlei vormen van onrecht’ in de hoofdrol. Helaas is de structuur van de essays wat rommelig en trekt Shklar geen heldere conclusies. In het begin lijkt het of ze vooral het ‘gevoel van onrecht’ in casu het ‘slachtofferschap’ wil gaan operationaliseren. Maar daar komt ze later niet meer op terug en verdedigt vooral een meer prudente houding ten opzichte van politieke maatregelen om maatschappelijk onrecht te verminderen. Dus enerzijds stelt ze dat we eerder en beter moeten luisteren naar gevoelens van onrecht, anderzijds waarschuwt ze voor al te drastische en paternalistische ingrepen. De maatschappij, zoals die nu is, en historisch is gevormd, heeft waarde op zich. Mensen zijn geen “klei” die we zo maar kunnen “kneden”.
Zoals Anne Polkamp in haar introductie terecht stelt, wil Shklar aantonen dat het normale model van rechtvaardigheid berust op de enigszins arrogante aanname dat filosofen de kennis in huis hebben om voor eens en altijd te bepalen wat goed en fout is. Dat is simpelweg niet mogelijk: de werkelijkheid kan niet gekend worden en er is een dunne lijn tussen tegenslag en onrecht. Daarnaast zijn ideeën over rechtvaardigheid niet stabiel, maar veranderlijk. Rassensegregatie was vroeger verankerd in de wet, nu geldt het als een onverdraagzaamheid. Het is een politieke keuze.
Anne Polkamp: “Wie hoopt op een rechtlijnig betoog zal aan het eind van dit boek misschien teleurgesteld achterblijven. (...) Shklars verzet tegen rechtlijnigheid en rigide regels wordt weerspiegeld in haar aanpak. Ze schrijft geen systematisch betoog maar meandert langs de filosofie, literatuur en kunst, om de complexiteit van onrecht vanuit verschillende perspectieven te belichten. (...) Sommige critici wijzen op de filosofische problemen die Shklar onbelicht laat, zoals de vraag hoe we gevoelens van onrecht moeten beoordelen. Iedereen kan beweren een slachtoffer van onrecht te zijn, maar dat betekent niet noodzakelijk dat die gevoelens terecht zijn. (...) Wat ze wel overtuigend laat zien, is dat we de juiste antwoorden niet zullen vinden als we de stem van het slachtoffer negeren. Wie niet luistert naar de diegenen die onrecht aan den lijve ondervinden, is gedoemd om onrechtvaardige beslissingen te nemen. Alleen door stil te staan bij het gevoel van onrecht kunnen we het grootste kwaad vermijden.”
Het is een belangrijke vraag hoe serieus het slachtofferschap genomen moet worden. Shklar noemt zelf het historisch leed van de schending van de rechten van inheemse volken, die in de 19e eeuw als ‘wilden’ de keuze kregen tussen de blanke “beschaving”, wat meestal koloniale uitbuiting of slavernij betekende, of verjaagd worden van de vruchtbare grond en te verkommeren in de wildernis. Ook na generaties kunnen nabestaanden van slaafgemaakten nog dit gevoel van onrecht met zich meedragen.
De toekomst
Maar er zijn ook veel zaken waar de mogelijke slachtoffers nu moeilijk herkenbaar zijn, of mensen in een ver land betreffen, of pas in de toekomst. Genoemd is al dat jongeren hun recht op huisvesting niet kunnen realiseren, want de woningmarkt zit verstopt, de woningverdunning door kapitaalkrachtige ouderen en echtparen die scheiden, gaat door, terwijl de woningbouw vastloopt op bezwaarschriften van omwonenden. Ook zijn slachtoffers vaak uit zicht, zoals met de in Azië geproduceerde ‘fast fashion’.
Voor de toekomst kampen we met een klimaatcrisis en een bedreiging van de biodiversiteit, die niet door iedereen serieus genomen wordt, maar waar de komende generaties zonder twijfel mee te maken krijgen. Waarom wordt de roep om een ander beleid niet gehoord? Wanneer stoppen we met de uitstoot van de veeteelt en het dierenleed in de bio-industrie? De wettelijke regels worden niet overtreden maar over vijftig jaar zullen we met verbazing terugkijken op onze tijd dat we nog zo lang dieren hebben gehouden voor de vleesindustrie.
Als de premier van onze regering stelt dat de mensen in het land de ‘asielcrisis’ als een groot probleem ervaren, moeten we dat dan serieus nemen, terwijl we weten dat de populistische partijen het ons aanpraten? Bij de boekpresentatie van de Nederlandse vertaling werd terecht ingegaan op dit soort vragen. De voordrachten kunnen hier beluisterd worden. Het antwoord was: ja, ook die gevoelens moeten serieus genomen worden. Tsja...