Civis Mundi Digitaal #153
De oudste ons bekende afbeelding van Augustinus
Relevantie van Augustinus
Waarom is Augustinus (354-430) nog relevant in onze tijd? Grote filosofen gaan in op diepgaande vraagstukken, die in alle tijden relevant blijven en voorbij de waan van de dag reiken. Augustinus is een klassiek filosoof en christelijk theoloog in het rijtje van onder meer Plato, Plotinus, Descartes en Nietzsche. Filosofen die relevant blijven omdat ze de fundamenten van ons bestaan raken en pogen bloot te leggen. Hij behoort met Plato en Nietzsche tot de grootste stilisten en literatoren onder de filosofen en was de eerste die een autobiografie schreef, die nog altijd ons hart en onze ziel kan raken. In onze tijd, waarin steeds vaker wordt gepleit voor matiging, geeft Augustinus aan hoe dat kan en in zijn werk kan gaan aan de hand van de omwenteling, de bekering, die zich in hem heeft voltrokken op weg naar geestelijke bevrijding en verlichting.
Mijn eerste kennismaking met de filosofie, niet alleen die van Augustinus, vond plaats op een school die is gesticht door paters Augustijnen, de RK HBS het Waterlant College in Amsterdam-Noord bij het vak godsdienst. Door hun ondogmatische denken werd mijn interesse voor filosofie aangewakkerd. Als bevlogen, gepassioneerde denker met een vaak gloedvolle schrijfstijl is Augustinus te vergelijken met Nietzsche, de filosoof die mij het meest heeft geraakt. Zij schrven van uit hun hart en niet alleen vanuit hun verstand Het leven en denken van Augustinus was echter gericht op het zoeken en vinden van God, terwijl het leven van Nietzsche werd getekend door de dood van God en de verwijdering van zijn godsgeloof.
Algemene typering
Augustinus had ondanks zijn leer van de erfzonde een positieve visie op de schepping, die is voortgekomen uit God en naar God toe beweegt, zowel in de mensenziel als in de Godsstaat. Zo heeft hij dat zelf ervaren en beschrijft hij dit op indringende wijze in zijn Belijdenissen en zijn hoofdwerk de Civitate Dei. Daarin verwoordt hij op christelijke wijze het stoïcijnse idee van wereldburgerschap. De Godsstaat omvat mensen van alle landen en volken in een geestelijk gerichte verbinding.
Augustinus is een veelzijdig denker, maar niet zonder ogenschijnlijke contradicties tussen goed en kwaad, geest en lichaam, enz. Dergelijke tegenstellingen zijn inherent in de schepping. Hij integreert deze polariteit in een visie van dieper liggende eenheid. Deze contradicties hangen ook samen met zijn persoonlijke, wijsgerige en religieuze ontwikkeling. Van hedonistisch ingestelde levensgenieter ontwikkelt hij zich via het ascetisch gerichte manicheïsme en het neoplatonisme tot één van de grootste christelijke denkers, die ogenschijnlijke tegenstellingen probeert te integreren in een alomvattende visie.
Het kwaad komt voort uit de afwezigheid en de afwending van het goede en de disharmonie die daaruit voortvloeit, zoals duisternis de afwezigheid van licht is. Het kwaad heeft geen onafhankelijk, autonoom bestaan dat geheel los staat van de Schepper, God, het Hoogste Goede, waar alles uit voortkomt, ook het kwaad als de afscheiding daarvan. Bij egocentrische seks gericht op onbeheerste lustbevrediging is er ook een afscheiding van het goede en verlies van zelfbeheersing.
In de Belijdenissen bekent Augustinus zijn ‘zondige’ ervaringen op het gebied van seksualiteit en zijn bevrijding van seksuele verslaving door een hoger geluk te vinden in God, het Hoogste Goede. Hij beschrijft zijn spirituele ervaringen als een zelfoverstijgende, opklimmende beweging van de uiterlijke wereld naar het innerlijke licht.
Als deze ervaringen worden gedeeld door vele mensen kan dit de basis vormen van een meer geïntegreerde en geestelijke gerichte cultuur en samenleving, waarin mensen zich meer kunnen beheersen en in staat zijn zich te matigen en op een redelijke en geestelijke manier te leven vanuit innerlijke vervulling.
De hemelse stad en de aardse staat
In hoeverre is Augustinus achterhaald?
Grote filosofen blijven in alle tijden relevant, evenals mystiek en spiritualiteit. De leerstellige tendensen en bestrijding van ketterijen bij Augustinus doen echter gedateerd aan. Dit speelt niet meer in onze tijd van dialoog en oecumene. Dat geldt ook voor zijn latere ‘lichaamsvijandigheid’. Mogelijk een overreactie op zijn vroegere losbandigheid.
“Volgens Augustinus was het zondig geslachtsgemeenschap te hebben zonder de intentie tot voortplanting,” schrijft de ethicus Peter Singer (Een ethisch leven, p 279). Pogingen om voortplanting te voorkomen wees Augustinus af. De gedateerd aandoende kerkelijke aversie tegen anticonceptie heeft hiermee mogelijk te maken. In de context van zijn leven en zijn tijd wordt zijn houding meer begrijpelijk. In zijn Belijdenissen beschrijft Augustinus dat hij last had van ‘seksverslaving’, zoals dat tegenwoordig wordt genoemd, en dat hij moeite had met zelfbeheersing. Dit maakt begrijpelijk waarom hij van het ene uiterste in het andere uiterste viel, van verslaving naar verzet en aversie. Dit zien we vaker bij mensen die een heel andere levensovertuiging aannemen of gelovigen die van hun geloof afvallen en zich afkeren van hun vroegere levensvisie.
In Augustinus voltrekt zich de omkering van een zinnelijk gericht hedonisme naar een filosofische, beschouwende en spirituele leefwijze, de ‘vita contemplativa’. Daar hadden ook Aristoteles en andere Griekse filosofen een voorkeur voor. Een enigszins vergelijkbare omkering lijkt ook nu nodig in de moderne maatschappij, willen wij tot de voor mens en milieu noodzakelijk geachte matiging komen. De noodzaak daarvan wordt steeds vaker benadrukt.
Er is in 15 eeuwen een oeverloze hoeveelheid literatuur over Augustinus geschreven. Het is ondoenlijk deze te raadplegen. We beperken ons hier tot de Belijdenissen, naar eigen inzicht besproken. De Civitate Deï is besproken in CM 91. Daarnaast schreef hij vele geschriften tegen diverse ketterijen en theologische uiteenzettingen over de Drie-eenheid, predestinatie, genade en vrije wil, in werken die ook filosofisch gezien van belang zijn.
Interessant blijft vooral de universele kern in zijn visie die overeenkomt met de Griekse visie met name het neoplatonisme en het stoïcisme, die hij met de Bijbel integreert tot een christelijke filosofie. De universele aspecten van zijn filosofie hebben ook raakvlakken met de Indiase filosofie en de 20e eeuwse existentiefilosofie, van Kierkegaard, Nietzsche en de Franse existentialisten. Albert Camus bijv. is afgestudeerd op een werk over Augustinus en Plotinus. Er zijn ook raakpunten met de moderne psychologie en de natuurkunde, wat betreft zijn ideeën over bewustzijn en geheugen, ruimte en tijd en zijn verenigende theorie van de schepping als uiting van één scheppende intelligentie, die hij in termen van schepping in plaats van emanatie heeft overgenomen van Plotinus. Zijn filosofie komt overeen met wat de schrijver Aldous Huxley de Perennial Philosophy noemt in zijn gelijknamige boek.
De Meditationes van Descartes, de bekentenissen van Rousseau en de ontboezemingen van Kierkegaard en andere moderne filosofen sluiten aan bij die van Augustinus. In de moderne literatuur drukken schrijvers vaak hun diepere gevoelens uit en reflecteren erover. Zo legt Augustinus verantwoording af en bekent hij zijn zwakke kanten om ze te overstijgen door een zelfdiscipline, die tegenwoordig vaak niet meer gebruikelijk is. De religieuze toonzetting vormt een verpakking van een universele boodschap van menselijke bewustwording en zelfoverstijging, die nog steeds relevant blijft.
Augustinus is zeer invloedrijk geweest. Daarom is het van belang er nader op in te gaan. Zijn boek over de Godsstaat is met de Belijdenissen zijn invloedrijkste werk. “Augustinus is de eerste geniale figuur sedert het tijdvak van de Griekse filosofie… De zegetocht van de Civitas Dei (de Godsstaat) door de westerse christenheid is bijna zonder weerga geweest. Men kan wel zeggen dat behalve Plato geen schrijver zo beslissend heeft ingewerkt op de beschaafde mensheid als Augustinus.” (H.J. Störig, Geschiedenis van de filosofie, deel 1, p 215).
https://uitdaging.nl/6535-tekenfilm-over-augustinus. Hij blijft actueel
Zoals gezegd heeft Augustinus ook veel naar voren gebracht dat inmiddels is achterhaald en gedateerd aandoet. Bijv. zijn opvatting dat ook kleine kinderen zondig zijn en niet onschuldig zijn. Vaak vloeien dergelijke achterhaalde ideeën voort uit een al te letterlijke interpretatie van de Bijbel of uit zijn stellingname tegen ketterijen. Maar ook vanuit zijn persoonlijke achtergrond. Wat betreft de (erf)zonde was Augustinus het niet eens met zijn invloedrijke tijdgenoot de geleerde Britse monnik Pelagius, die vond dat mensen vrij van (erf)zonde worden geboren. Het ‘pelagianisme’ werd mede door zijn toedoen als ketters veroordeeld.
Pelagius benadrukte de vrije wil van de mensen en hun vermogen om het goede te doen door een (vrijwillig) deugdzaam leven. Dit botste met ideeën over zonde en de afhankelijkheid van genade die toen gangbaar waren, in het bijzonder bij Augustinus. De (afwijzende) opvattingen over zonde, seks en lust bij Augustinus lijken gekleurd door zijn losbandige verleden. Hij had moeite met zelfbeheersing en zwelgde naar eigen zeggen in wellust. Gerijpte seksualiteit is echter iets anders dan wellust.
Zijn rigide verwerping van heidendom en afgodendienst, die tot veel cultuurvernietiging heeft geleid, lijkt hij te hebben overgenomen uit het Jodendom. In India ziet men de zogeheten afgoderij vaak in termen van een diversiteit van aspecten en beeltenissen van God. Goden worden overigens wel van (lagere) demonen onderscheiden, zoals bij de Grieken, Romeinen en andere volkeren. Tegenwoordig heeft het christendom een meer coulante houding ten opzichte van autochtone religies en tradities, die ook worden gezien als wegen naar God en uitdrukkingsvormen van en naar het goddelijke. Overal heeft God gesproken en in alle talen bij alle volkeren, zoals Dionysius de Areopagiet reeds aangaf, zie CM 60 en bijv. Mario Coolen, Een rozentuin vol wijsheid, over indiaanse spiritualiteit, die de kerk eerder tevergeefs probeerde te onderdrukken en ontmantelen.
Augustinus is een gepassioneerde ziel vol emotie, maar tevens een groot denker
Ontboezemingen die nog steeds actueel zijn
Augustinus was de zoon van een Romeinse vader, die zich later bekeerde, en een toegewijde christelijke moeder, de heilige Monica. Zij is een levend voorbeeld voor hem geweest, waarvan hij zich lange tijd weinig aantrok, toen hij een losbandig leven leidde. Na lang zoeken brak hij met zijn heidense Romeinse verleden. Via het uit Perzië afkomstige manicheïsme, Cicero en de Griekse filosofie als overbrugging verbond hij zich via kerkvader Ambrosius van Milaan met de christelijke traditie. Als de belangrijkste kerkvader naast Thomas van Aquino heeft hij het christendom mede vorm gegeven voor de eeuwen die na hem kwamen.
Augustinus wordt weleens de eerste moderne mens genoemd (in W.J. Aalders, Grote mystieken, Augustinus, p 11). Hij schreef in zijn Belijdenissen de eerste autobiografie, die nog steeds wordt gelezen, mede vanwege zijn gepassioneerde ontboezemingen met het hart op de tong. Dit boek is meer dan een biografie. Het bevat niet alleen autobiografische uitingen, maar ook filosofische en psychologische beschouwingen, schuldbekentenissen en lofprijzingen. Daarom blijft het voor velen interessant en inspirerend, niet alleen voor gelovige christenen. Augustinus is geen ‘droogkloot’ en geen boekenwurm, maar een hartstochtelijke ziel die ook op vrouwen viel.
Over modern gesproken: in de Volkskrant van 7 sept. 2019: “de kerkvader uit Algerije vond God nadat hij flink had gesekst, verliefd was geworden op zijn concubine en – hou je vast – peren had gestolen. Hij schreef al die verschrikkelijke zonden op in een boek dat nog steeds gretig wordt gelezen door tienerjongens die zich in spagaat bevinden tussen hun geloof en natuurlijke driften.” Het gaat over popidool Justin Bieber, die zich bekeerd zou hebben. Justin Bieber haalt Augustinus naar 2019’ luidde de kop.
Augustinus komt authentiek over. Zou hij niet allang vergeten zijn, als het boek geen blijvend appèl op ons doet? Zijn vaak lyrische overpeinzingen doorvorsen de diepten van de ziel, zoals veertien eeuwen later Tolstoi, Dostojewski en andere schrijvers deden, met vragen waarop de moderne wetenschap geen afdoende antwoord weet. Ondanks zijn relativering van de wereldse wetenschap en zijn volgen van de Bijbel, toont zijn onderzoekende denken over de tijd en het bewustzijn raakpunten met de moderne fysica en dieptepsychologie, aldus Störig (p 219).
De filosofische en psychologische gevoelsuitingen van Augustinus doen soms denken aan die van Nietzsche. Bijv. diens jeugdgedicht Aan de onbekende God doet Augustiniaans aan: “Ik wil u kennen, O onbekende, die diep in mijn ziel aangrijpt… U ondoorgrondelijke, aan mij verwante. Ik wil u kennen, zelf(s) U dienen.” Het lijkt meer op een belijdenis van Augustinus dan een aforisme van Nietzsche en maakt duidelijk waarom Nietzsche zo pijnlijk was getroffen door de dood van God (in zijn ziel en in zijn tijdgenoten) als één van de meest ingrijpende gebeurtenissen uit de geschiedenis. Alsof de mens(heid) zichzelf is kwijtgeraakt en het spoor bijster is geraakt, zoals Augustinus al veel eerder te kennen gaf.
Augustinus heeft het in zijn leven nogal te stellen gehad met vrouwen
Augustinus als veelzijdig en tegenstrijdig filosoof
Door Störig (p 216) wordt Augustinus een veelzijdige, veelomvattende persoonlijkheid genoemd, die niet zonder innerlijke spanningen is. Hij geeft blijk van tegenstrijdigheden tussen hart en hoofd, geloof en weten, God en wereld, goed en kwaad, gelovigen en ongelovigen, het aardse rijk (civitas terrena) en het goddelijke rijk (Civitas Dei), enz., tegenstellingen die hij uiteindelijk in het licht van God weet te verenigen.
Augustinus was geen systematisch denker, maar er is wel een zekere eenheid en overeenstemming in zijn soms tegenstijdig lijkende gedachtegang te vinden, een ‘augustijns denkkader’ (volgens de Grote Spectrum Encyclopedie). De spanningen en tegenstellingen hebben ook te maken met zijn diverse filosofische achtergronden, vooral die van het dualistische manicheïsme, dat soms indirect weer de kop op lijkt te steken in zijn polaire wijze van denken. Na 9 jaar manicheïsme voelde hij meer voor de neoplatoonse eenheidsvisie van Plotinus en andere neoplatonisten, die alles herleiden tot een emanatie van het Ene in diverse fasen en gradaties. Bij Augustinus is dit Ene de ene God, bij Plato het Hoogste Goede. Augustinus integreert deze (neo)platoonse visie met de bijbelse visie en onderbouwt daarmee het christendom met de Griekse filosofie.
Aanvankelijk vond hij het christendom in filosofisch opzicht weinig onderbouwd. Hij nam het christendom meer serieus door de preken en uiteenzettingen van de kerkvader Ambrosius, de bisschop van Milaan. Daardoor ging hij zich meer in de bijbel verdiepen, naast de neoplatoonse filosofie, die een antwoord gaf op het onbevredigende dualisme van goed en kwaad, de duivel en God bij het manicheïsme. De neoplatoonse eenheidsvisie van Plotinus, die ook bekend was bij Ambrosius, sloot beter aan bij zijn eigen intuïtie en ervaringen, die hij in vergelijkbare terminologie verwoordde, zoals blijkt in zijn Belijdenissen. In de Proloog van het Evangelie van Johannes over Christus als de Logos zag hij bijv. een duidelijke overeenstemming met de Griekse filosofie. Dit was ook Paulus niet ontgaan, zoals blijkt uit zijn beroemde rede tot de Atheners op de Areopaag (Belijdenissen IX,13, Handelingen van de apostelen, 16, 17).
Het veelzijdige leven van Augustinus
Eenheid in verscheidenheid en dualiteit
“In de gehele schepping is God aanwezig… Maar deze aanwezigheid openbaart zich op velerlei wijze en in verschillende graad” (Aalders, p 17). Dus ook in de tegenstellingen die inherent zijn in de schepping, zoals licht en duisternis, goed en kwaad, warm en koud enz. Augustinus is geen pantheïst zoals Spinoza en Plotinus, die ertoe neigen om God en de wereld als één geheel te zien: het Ene bij Plotinus, God ofwel de natuur bij Spinoza.
“God en de Waarheid staan boven de wereld, maar tegelijk (eigen aan alle mystiek) is dit Hoogste toch weer volledig aanwezig in de wereld. De waarheid openbaart zich in de opbouw van de wereld in de oerstof en de orde van de wereld [...volgens] aangelegde logisch-ontologische vorm-gedachten (Ideeën)” (A. Vloemans, Leven en leer der grote denkers, Augustinus, p 198).
Door “zijn logische zin vindt [Augustinus] in de schepping goddelijke gedachten uitgedrukt. Zijn esthetisch gevoel bewondert de orde en de schoonheid in het wereldgeheel… En in en boven alles is het de levensdrang, noem het wil of liefde, die hem al wat leeft hartstochtelijk doet zoeken en omhelzen. Toch doet zich juist hier de breuk die de zonde heeft geslagen, scherp gevoelen. Augustinus weet met de wereld, zoals zij nu is, geen raad. Het evenwicht is verbroken. Het schepsel dreigt hem van de Schepper af te leiden. Het is niet de feitelijke toestand van de toenmalige wereld, die hem huiverig maakt. Het is zijn eigen verleden en zijn hart” (Aalders, p 32). Zijn verleden heeft Augustinus vooral in zijn Belijdenissen indringend verwoord.
Augustinus leefde in de decadente wereld van de nadagen van het Romeinse Rijk, dat tijdens zijn leven door de Goten en de Vandalen onder de voet werd gelopen. In de innerlijke waarheid vond hij een nieuw fundament om het leven en samenleven op te bouwen. In zijn Belijdenissen bekent hij enerzijds zijn zondig leven en de uitspattingen, die voortkwamen uit zijn gepassioneerde, zinnelijke aard. Anderzijds gaat hij aan zijn gevoelens en gedachten voorbij en verheft hij zich tot God. Door zijn schuld te bekennen en te belijden, versterkte hij zijn positie tegenover beschuldigingen van opponenten.
Aan het begin van zijn Belijdenissen geeft hij in een ‘weergaloze uitspraak’ (Störig) uiting aan zijn passie en onrust, die hij tot een hoger geestelijk plan verheft: “Gij hebt ons tot U geschapen, en ons hart is onrustig, tot het rust vindt in U.” Daarmee geeft hij ook zijn tweeslachtige, tegenstrijdige aard weer, die zinnelijk was en geestelijk werd. Vanuit zijn eerdere gebrek aan beheersing van zijn passies valt zijn negatieve houding ten opzichte van de ’verlokkingen’ van de seksualiteit te begrijpen en zijn latere afwijzende houding ten opzichte van ‘het vlees’.
Peter Sloterdijk geeft in De verschrikkelijke kinderen van de nieuwe tijd aan de ‘lichaamsvijandigheid’ van Augustinus meer aandacht dan zijn ‘mystieke neiging’ tot overstijging van het lichamelijke en eenwording met God, die ermee samenhangt en neigt naar ascetisme binnen een spirituele gemeenschap.
Aalders (p 36) spreekt van “een tweeheid van leven, tegelijk vloek en zegen, […die] heen en weer schommelt van een beurtelings negatieve en positieve houding tegenover de geschapen wereld.” Het van elkaar afscheiden van het natuurlijk en het bovennatuurlijke is echter onmogelijk voor “de man die al wat is tot God terugleidt en voor wie dus alles goed, d.i. waarlijk is, voor zoveel het in God is… Veeleer draagt de onderscheiding slechts een tijdelijk karakter: de genade herstelt de natuur.”
In ieder mens zien we diverse aspecten van het bestaan: van het fysieke naar het geestelijke en transcendente bovenzinnelijke. Ze kunnen botsen, maar ook met elkaar in harmonie zijn. Verbinding met onze geestelijke of goddelijke kern kan harmoniserend werken. Het meegaan en zwelgen in fysieke passies heeft Augustinus niet als harmoniserend ervaren.
De verschillende aspecten van de visie van Augustinus hebben zoals eerder vermeld te maken met zijn ontwikkelingsweg van een materialistisch hedonisme in zijn jonge jaren via het manicheïsme naar het neoplatonisme dat hij opneemt in zijn christelijke visie. Hoewel hij afstand heeft genomen van het hedonisme en manicheïsme, blijft het aardse, zinnelijke en lichamelijke en daarnaast de vraag naar het kwaad hem bezighouden, ook al is hij dit op zijn neoplatoons gaan zien als afwezigheid van het goede, zoals duisternis de afwezigheid van licht is. Vanuit het goddelijke licht gezien en afgeleid is er eenheid in verscheidenheid. Maar in het aardse leven is er strijd, leed en tegenstrijdigheid, zoals hij heeft ervaren tot vlak voor zijn dood, toen de Vandalen zijn stad Hippo in het huidige Algerije belegerden.
De gemeenscha van de heiligen
Positieve houding tegenover het leven
De levenskracht in de zogenaamde levensfilosofie van de 19e eeuw bij onder meer Schopenhauer, Nietzsche, Bergson en Hans Driesch en ook bij Darwin, die gericht is op zelfbestendiging, komt bij Augustinus reeds aan de orde: “God is het leven van alle leven. Alles leeft voor zover het op enige wijze met hem samenhangt… Daarom zoekt alles eigenlijk God, in zoverre het smacht naar leven en waarheid, naar zaligheid en vrede, naar vastheid en duurzaamheid”. Hij schrijft: “Door een zekere natuurlijke kracht is het zijn zelf iets aangenaams, zodat zij die ongelukkig zijn niet willen omkomen”… Alles wil leven, “zelfs onredelijke dieren… tot de kleine wormpjes geven met alle mogelijke bewegingen aan dat zij willen voortbestaan”. Bomen en planten verheffen zich naar het licht. “Zelfs de lichamen, waaraan gevoel en vegetatief leven ontbreekt… willen het zijn volgens hun aard bewaren”. Zo hoort Augustinus alles ‘hijgen’ naar God’ (Aalders, p 20-21, Civitate Dei, XI, 26, 27). Voor hem is God de stuwkracht van al wat leeft, te vergelijken met de élan vital bij Bergson en de wil tot macht bij Nietzsche.
Dit klinkt anders dan de ‘misantropische’ beschouwingen over de erfzonde van een “melancholieke bisschop”, zoals Sloterdijk hem noemt (p 15), de “hystericus van Hippo die op grond van zijn aanleg voor schuldgevoelens gepredestineerd was voor hoge kerkelijke taken… ex-manicheër en platonist, die de wereldse wijsheid had afgezworen” (p 11). Dit dienen we echter te zien in het totaalverband van het leven en denken van Augustinus in het decadente Romeinse Rijk. Sloterdijk plaatst Augustinus vooral in zijn eigen perspectief van voortdurende opstand, die begint in het Hof van Eden en van generatie op generatie wordt voortgezet. Volgens anderen werd Augustinus gekozen als bisschop vanwege reeds bewezen retorische, stilistische en bezielende kwaliteiten, die in zijn leven tot uitdrukking kwamen, niet vanwege ‘zijn aanleg voor schuldgevoelens’. De kant die Sloterdijk benadrukt is maar een aspect van zijn veelzijdige, soms tegenstrijdige persoonlijkheid.
Afgezien van zijn ‘zwartgallige’ leer van de erfzonde heeft Augustinus in wezen een positieve visie, omdat alles uit God voortkomt, die één en al goedheid is. In de Belijdenissen (XII,18 en XIII,19) schrijft Augustinus: “Het werd mij duidelijk dat gij alle dingen als goede dingen hebt gemaakt… Daarom zijn alle dingen ook alle tezamen zeer goed, aangezien onze God alles ‘zeer goed’ gemaakt heeft. En voor u is er in het geheel geen kwaad, evenmin voor uw schepping in haar geheel. Want buiten de schepping is er niets dat er zich in zou kunnen boren en de orde zou kunnen verstoren, die haar door u is opgelegd. Omdat evenwel in delen van de schepping bepaalde dingen niet harmoniëren met bepaalde andere dingen, worden de niet harmoniërende dingen als kwaad beschouwd. Overigens harmoniëren deze zelfde dingen toch wel weer met andere dingen en zijn zodoende goed, en ook in zichzelf zijn ze goed… En nu komt het helemaal niet bij mij op om te zeggen: ‘Deze dingen zouden er niet mogen zijn!’ Want gesteld dat ik alleen maar deze dingen zag, dan zou ik wel de betere dingen missen.”
Noot: Voor een uitgebreidere inleiding over het leven en werk van Augustinus in de context van zijn tijd, zie Piet Ransijn, Het ontdekking van Albert Camus, hoofdstuk 9