Het Oost-Romeinse Rijk (400-600)

Civis Mundi Digitaal #153

door Janneke Segaar

Bespreking van Wim Jurg, Nieuw Rome: Het bijna moderne Oost-Romeinse rijk van de vijfde en zesde eeuw. Damon, 2022.

 

 

Duizend jaar bleef het Oost-Romeinse rijk bestaan na de val van het Westen. Dat mag een wonder heten, vooral omdat de golven vreemdelingen die het Westen onder de voet liepen, uit het oosten kwamen. Logischerwijze zou het Oosten het dus eerder moeten afleggen tegen de horden van de Goten, de Hunnen, de Alanen en de Avaren en wat dies mee zij. Hoe kwam het dat het Oosten zoveel langer standhield?

Dit is een van de vragen die historicus Wim Jurg bespreekt in zijn handzame populair-wetenschappelijke boek. Op het gebied van bestuur, recht en godsdienst worden tegenwoordig in Europa nog diverse regelingen uit deze periode gebruikt. Ook laat Jurg zien hoezeer vrouwen in die tijd hun stempel drukten op de macht en de opvolging in het Oost-Romeinse rijk. Verder valt op dat veel van de problemen die toen heersten, ook nu spelen.

Wim Jurg is al sinds zijn jeugd geïnteresseerd in deze vrij onbekende periode na het lezen van de historische roman Heer Belisarius over de succesvolle generaal die in dienst van de Oost-Romeinse keizer grote delen van het West-Romeinse rijk wist terug te veroveren op de Germanen. Dit boek Nieuw Rome is het vijfde dat Jurg over de Late Oudheid schrijft en het is te beschouwen als het middenstuk van een drieluik. Al eerder besprak hij de vierde eeuw, waarin het christendom van vervolgde minderheid de staatsgodsdienst werd onder Theodosius I, en de zevende eeuw toen de oostelijke provincies van het Oost-Romeinse rijk werden ingenomen, eerst door de Perzen, daarna door de Arabieren met hun nieuwe religie, waarna de macht over de Middellandse zee werd verdeeld tussen de islam en het christendom.

 

Hoofdstad Constantinopel (nu Istanbul)

Het Romeinse rijk was in 400 n.C. nog vrijwel op zijn grootste omvang en omvatte alle landen rond de Middellandse zee met daarbij de oostelijke provincies tot in Mesopotamië en in het noorden de limes langs de Donau en de Rijn, en Brittannië. Dit enorme rijk kon niet vanuit één punt worden bestuurd en daarom was Constantinopel door keizer Constantijn (ca. 285-337) uitgebreid tot een van de hoofdsteden van het Romeinse rijk op de plek waar het oude stadje Byzantium stond. Naar deze plaats werd het rijk in de Middeleeuwen in het westen ook wel het Byzantijnse rijk genoemd, maar zelf noemden ze zich niet zo.

 

Met aan drie zijden de Bosporus, de zee van Marmora en de afsluitbare haven de Gouden Hoorn bleef Constantinopel duizend jaar praktisch onneembaar dankzij de sterke muur aan de landzijde.

 

Constantinopel was uitermate gunstig gelegen, aan drie zijden beschermd door water met zeemuren en een goed verdedigbare haven. De vierde (land)zijde werd beschermd door een muur en het is de verdienste van consul Anthemius dat hij rond 410 een nieuwe sterke hoge dubbele muur liet bouwen met diepe droge grachten, die onneembaar bleef tot in 1453 de kanonnen te sterk werden en de stad werd ingenomen door de Turken, nadat ze in de eeuwen ervoor alle provincies van het rijk in hun macht hadden gekregen. De burgers die de ondergang van de oude stad zagen aankomen, vluchtten naar Italië en gaven daar de aanzet tot de Renaissance in Europa.

 

Volksverhuizingen door klimaatverandering?

De eeuwen van 400-600 n.C. werden bepaald door grote volksverhuizingen die in gang gezet werden door de Hunnen, die deel uitmaakten van een groot nomadenrijk ten noorden van China dat bij de Chinezen bekendstond als hun vijanden de Xiongnu. Na enkele eeuwen in Siberië op de noordflank van het Altai-gebergte trokken de Hunnen1 verder westwaarts, omdat hun kudden weinig te grazen hadden, vermoedelijk door een klimaatverandering.

 

De trektocht van de Hunnen door Azië naar de Donau (oranje).

 

Ten noorden van Iran raakten de Alanen ontworteld, die een Iraanse taal spraken, en met Germaanse volkeren uit Oost-Europa over de Rijn trokken in 406 op een onbewaakt moment, toen de legioenen naar Rome waren weggeroepen.

De Hunnen sloegen hun kamp definitief op in wat nu de Hongaarse laagvlakte heet, waar hun kudden genoeg te grazen hadden en ze uiteindelijk badhuizen bouwden in Romeinse stijl. Hun koning Attila die regeerde van 434 tot zijn vroege dood in 453, was de schrik van zowel het West- als het Oost-Romeinse rijk. Zijn lotgevallen vormen een belangrijk onderdeel van Germaanse sagen2 als het Nibelungenlied en de negentiende-eeuwse opera’s van Verdi en Wagner, waarin Attila Etzel wordt genoemd.

 

Staatsinstellingen

In de twee beschreven eeuwen werd het Oosten beter bestuurd dan het West-Romeinse rijk. Het bestuur was al eerder hervormd onder keizer Diocletianus (244 –311) door de belastinginning aan de staat te trekken, wat later door Constantijn verder werd doorgevoerd met een sterk ambtenarenapparaat. Dankzij die redelijke belastinginning bleef de staatskas na de scheiding van de beide delen in het Oosten goed gevuld: de bevolking was welvarend en de oostelijke provincies bleven stevig in de macht van de Romeinen, ook al was voortdurend waakzaamheid nodig tegen het Perzische gevaar. De Donauprovincies en de provincies in het westen hadden wel te lijden van de invallen van nieuwkomers.

De Oost-Romeinse keizers gaven de schatten over het algemeen bedachtzaam uit. Zij investeerden in de opbouw van een groot en goed opgeleid ambtenarenapparaat, zodat de staat niet meteen bezweek als er een mindere keizer tussen zat. Bovendien was het militaire bestuur gescheiden van het burgerlijke bestuur.

Het rijk werd geregeerd door wetten, maar de opvolging van de keizers was niet wettelijk geregeld. Vaak was de opvolger een zoon, verwant of aangetrouwd familielid. Was die niet beschikbaar, dan werd In het Westen de opvolging in de praktijk geregeld door de legioenen te velde. Dat dit in het Oosten beter uitviel, kwam mogelijk doordat de opvolging centraal geregeld werd aan het hof, waar de dames uit de keizerlijke families zich actief bezighielden met het bestuur, de godsdienst én de opvolging. Hetzij als zus van de keizer, hetzij als keizerin-echtgenote of keizerin-weduwe die dan trouwde met de volgende keizer van hun keuze (meestal van gevorderde leeftijd) en zo een nieuwe dynastie aan de macht hielp. De keizerlijke dames werden op munten als gelijkwaardig afgebeeld, wat nieuw was in die tijd en aanvankelijk leidde tot protest uit het West-Romeinse rijk.

Dit begon al met Aelia Flaccilla, de vrouw van Theodosius I, die regeerde van 379 tot 395, de laatste keizer die nog enige tijd over beide helften van het rijk regeerde, waarna hun oudste zoon Honorius het Westen kreeg en de jongste Arcadius het Oosten. De keizers werden al eeuwen Augustus, de verhevene, genoemd naar de eerste keizer, en keizerinnen kregen vaak ook de eretitel Augusta van de senaat.

Het rijk bleef in theorie één, bijvoorbeeld werden Oostelijke keizers op sommige munten in het Westen vermeld en omgekeerd, maar in de praktijk was het bestuur gescheiden, al was er wel geregeld verkeer tussen de beide hoven. Het West-Romeinse hof verhuisde van Milaan naar Ravenna aan de Adriatische kust van Italië, dat te midden van moerassen beter te verdedigen was.

 

Avontuurlijke dames

Na de dood van keizerin Aelia Flaccilla hertrouwde keizer Theodosius met de eveneens uit Spanje afkomstige Galla, en hun dochter ging een avontuurlijk leven tegemoet. Deze Galla Placidia was namelijk in Rome toen daar de Visigoten arriveerden in het jaar 410 om de stad te plunderen, waarna ze werd meegenomen naar Gallië, waar de Visigoten zich wilden vestigen aan weerszijden van de Pyreneeën.

 

De zwerftocht van de Visigoten uit Oekraïne naar Spanje.

 

Ter bezegeling van het verdrag met het West-Romeinse rijk waarin dit werd geregeld, trouwde Galla Placidia met de koning van de Visigoten, maar toen hij enkele jaren later werd vermoord werd ze na enige verwikkelingen teruggestuurd naar Ravenna. Daar kreeg ze de titel Augusta van haar broer keizer Honorius en trouwde ze met een Romeinse generaal, met wie ze een zoon kreeg die opvolger werd toen Honorius zelf geen zoon had die hem kon opvolgen.

Haar nichtje Pulcheria in het Oost-Romeinse rijk was er ook zo een. Hoewel ze maar twee jaar ouder was dan haar broer Theodosius II, liet ze zich na de dood van haar vader Arcadius in 408 benoemen tot zijn voogd. Ze was toen immers al zestien, ruim boven de huwelijksdatum voor meisjes die 14 jaar was. Voor keizers gold een minimumleeftijd van 23 jaar, maar voor voogden was geen minimumleeftijd voorzien.

Kort na haar benoeming tot voogd legde Pulcheria met haar andere zussen in de kerk de gelofte af om ongehuwd te blijven. Ze waren geen non, ze waren zelfstandig met een eigen huishouden en eigen bezit, en allerminst gehoorzaam. Mogelijk ging het er vooral om het lot van veel vrouwen te ontlopen: dat ze in het kraambed stierven, wat vermoedelijk gebeurd was met haar oma, moeder en stiefmoeder. Of misschien dreigde er voor haar een diplomatiek huwelijk. Meestal woonden de zussen met hun sobere hof binnen de paleismuren, maar later verhuisden ze naar een stad die dichter lag bij het hoofdkwartier van het leger.

 

Ambtenarenopleiding

Broer Theodosius had in de luwte van zijn oudste zus de gelegenheid om veel te studeren en toen hij zelf aan de macht kwam, regelde hij als Theodosius II (408-450) eerst de financiering van een brede opleiding in recht en retorica, die veel weg had van een hogere beroepsopleiding en misschien wel van een universitaire opleiding, want er waren ook docenten filosofie naast wetskennis en taalbeheersing in beide rijkstalen: het Latijn en het Grieks. Volgende keizers bepaalden dat de opleiding verplicht was voor ambtenaren die een rol speelden in de rechtspraak en dat waren er velen. En dat er in 5 jaar een diploma moest worden behaald.

Plaatselijke en regionale bestuurders spraken recht met behulp van juridisch adviseurs met een beroepsmogelijkheid bij de keizer. Rechtsgeleerden interpreteerden de wetten en zelfstandig gevestigde advocaten konden het voor hun cliënten opnemen. De scheiding tussen de uitvoerende en rechtsprekende macht kwam pas ruim een millennium later in moderne staten.

 

Godsdienstkwesties

Aan het eind van de vierde eeuw was het christendom de enig toegelaten godsdienst geworden. De tempels van het oude meergodendom mochten niet meer worden betreden en rituelen van alle niet-christelijke godsdiensten waren verboden.3 Het was niet zo dat iedereen zich liet dopen, nog zeker een halve eeuw konden senatoren openlijk poseren als niet-christen en toch hoge gezantschappen leiden. Opvallend is dat in die tijd mensen die overgingen tot het christendom, soms in de kerk beloofden een celibatair leven te leiden, zelfs al waren en bleven ze getrouwd. Een andere gebeurtenis die ons nu merkwaardig aandoet, ging over de eucharistie met Pasen. De keizer en Pulcheria liepen altijd naar voren bij het altaar om daaraan deel te nemen, maar zij werd uitgesloten door de nieuwe bisschop Nestorius, omdat de eucharistie was voorbehouden aan de priesters, zoals in het Westen, en hier ook aan de keizer, die toen meerderjarig was.

De zelfstandige Pulcheria kreeg vaak te horen dat vrouwen als opvolgsters van Eva schuld hadden aan de zondeval. Maar Pulcheria pareerde dat door te zeggen dat sinds Maria de moeder van God was geworden, deze schuld was gelenigd. Ook dit vormde een conflictpunt met Nestorius, eerder priester in de Syrische hoofdstad Antiochië, die vond dat Maria niet Moeder Gods kon worden genoemd omdat Christus toen hij aan het kruis stierf een mens moet zijn geweest. Daarover organiseerde Pulcheria een concilie in Efese in het jaar 431, waar Nestorius vanwege Pulcheria’s voorbereidingen geen enkele kans had en werd verbannen.

Later organiseerde zus Pulcheria onder auspicien van haar broer het concilie van Chalcedon recht tegenover het paleis aan de overkant van de Bosporus in 451, waar bepaald werd dat de zoon van God op aarde een dubbele natuur had, zowel volledig God als volledig mens. Dit is nog steeds de leer van de rooms-katholieke en Grieks-orthodoxe kerk en de meeste protestantse kerken.

Maar in de loop van de zesde en zevende eeuw bleken er in het Oost-Romeinse rijk velen die de uitspraken van het concilie van Chalcedon niet erkenden. Volgens deze monofysieten was Jezus altijd alleen goddelijk geweest en zij verenigden zich uiteindelijk in Egypte in de Koptische kerk, in Syrië in de Syrisch-orthodoxe kerk en in nog enkele andere kerken tot in Ethiopië en India aan toe, die bij de eredienst gebruikmaken van hun volkstaal.

 

Machtige en onmachtige dames

Rond het jaar 423 waren er in Constantinopel drie Augusta’s: de tante van de keizer Galla Placidia (meestal verbleef ze met haar zoontje in Ravenna), zus Pulcheria én de vrouw van de keizer Eudocia, die later tweemaal op bedevaart naar Jeruzalem ging, mogelijk mede om even weg te zijn van het hof van Theodosius II. Op bedevaart dichtte ze Homerische hexameters.

Pulcheria regelde na de dood van haar broer Theodosius II ook nog zijn opvolging. Weliswaar was Aspar de machtigste generaal en ze zal met hem hebben overlegd, maar hij was van buitenlandse (Alaanse) afkomst en vanwege zijn Gotische familiebanden een Ariaan zoals de meeste Germanen.4 Arianen volgden de leer van Arius (256-336), priester in Alexandrië, dat Jezus alleen mens was geweest, een schepping van God en weliswaar godgelijkend, maar aan hem ondergeschikt. Een andere officier Marcianus voldeed wel aan de eisen en Pulcheria sloot een huwelijkscontract met hem met de bepaling dat ze haar maagdelijke status zou behouden. Het huwelijk ging kennelijk alleen om de legitimering van zijn keizerschap.

 

Goede bestuurders

Gezegend zijn landen met saaie regeningen die gewoon hun werk doen, zodat de burgers hun eigen leven kunnen leiden zonder te worden lastiggevallen. Dat was het beeld tijdens het bestuur van Marcianus (450-457), die nog vier jaar alleen regeerde na Pulcheria’s dood in 450, en ook gedurende veel van de verdere vijfde eeuw, toen de grote Leo regeerde, die afkomstig was uit het huidige Bulgarije. De opvolging door Leo moest plaatsvinden zonder de hulp van een Augusta. Er waren er weliswaar twee, maar ze verbleven buiten Constantinopel: de Oost-Romeinse Eudocia was nog in Jeruzalem, de West-Romeinse keizerin Licinia Eudoxia, dochter van Theodosius II, was in handen gevallen van de Vandalen met haar twee dochters toen Rome in 455 werd geplunderd door de Vandalen. Hieraan hebben de Vandalen hun naam van verwoesters te danken, hoewel de stad in wezen werd gespaard: zij namen draagbare rijkdommen mee en de keizersdochter die was beloofd aan de zoon van de oude Vandaalse koning Geiserik.

Maar de nieuwe West-Romeinse keizer van die dagen had zelf plannen met het meisje en had de Vandalen laten weten dat ze niet kwam, en die contractbreuk vormde de aanleiding tot de plundering van Rome. Het meisje Eudocia trouwde in ballingschap in Carthago alsnog met koningszoon Hunerik en produceerde een Vandaalse opvolger Hilderik, maar wist toen te bedingen dat ze naar Jeruzalem mocht gaan, mogelijk naar het huis van haar gelijknamige oma die net overleden was, maar wier poëtische hexameters ze gelezen zal hebben. Haar moeder werd jaren later vrijgekocht door keizer Leo I en keerde naar Constantinopel terug, samen met haar andere dochter.

 

Het Vandaalse koninkrijk in Afrika met Carthago (nu bij Tunis aan zee).

 

Machtsspel

Aspar, de machtige generaal die vermoedelijk hoopte dat zijn zoons zouden trouwen met de dochters van Leo I, werd geleidelijk uit de macht verwijderd middels een beschuldiging van hoogverraad aan het adres van Aspars zoon (volgens auteur Jurg doorgestoken kaart omdat de boosdoener niet ter dood werd gebracht en later zelfs opnieuw een hoge positie bekleedde in het leger). Aan het eind van Leo’s regering werden Aspar en zijn zoon in het paleis vermoord. Een tweede zoon ontkwam gewond, maar stierf kort daarna.

De oudste dochter van Leo I, Ariadne trouwde met klokkenluider Zeno, een officier die afkomstig was uit Isaurië, een ontoegankelijk bergland in het zuiden van het huidige Turkije, die de Griekse naam Zeno aannam om een minder barbaarse indruk te maken. Toen de grote Leo zelf stierf, volgde zijn zevenjarige kleinzoon Leo hem op, maar die stierf al snel en zijn medekeizer en vader Zeno kwam op de troon. Enkele maanden later werd hij in 475 bij een staatsgreep verdreven door Basiliscus, zwager van de vorige keizer, broer van keizerin-weduwe Verina, die eerder bevelhebber was geweest van de grootste militaire operatie tegen de Vandalen. Voor Carthago was hij verrast door branders waarna de vloot in vlammen opging. Als keizer bleek Basiliscus van het verkeerde christelijke geloof. Hij werd door de bevolking en de patriarch van Constantinopel aan de kant gezet toen de vorige keizer Zeno en zijn hooggeboren vrouw Ariadne uit hun toevluchtsoord Isaurië terugkeerden met een grote legermacht. De senaat van Constantinopel gaf opdracht de poorten te openen in 476.

 

De val van het Westen

Enkele weken later in datzelfde jaar 476 werd in het West-Romeinse rijk de heerschappij van de laatste keizer stilletjes beëindigd door zijn Germaanse generaal Odoaker, die zich zo onbedreigd voelde dat hij het elfjarige keizertje Romulus Augustus in leven liet. Maar hij had niet gerekend met de Ostrogoot Theoderik, die decennia later namens Zeno het West-Romeinse rijk kwam ‘redden’, maar in werkelijkheid zijn eigen belangen volgde. Net als de meeste Germanen liet Theoderik de meeste Romeinse grootgrondbezitters met rust, zodat het leek alsof er niets veranderde. Een derde van het land werd gereserveerd voor Ostrogoten en daar werden de eigenaren verdreven, waarna de meesten naar Constantinopel trokken. Theoderik liet net als Odoaker munten slaan met de afbeelding van de Oost-Romeinse keizer Zeno erop.

Zeno was een goede keizer van 474/476-491 en toen hij stierf was hij in naam keizer van het hele Romeinse rijk, maar met alleen politieke invloed in het Oosten. Hij had om de diverse geloofsrichtingen op één lijn te krijgen in overleg met de patriarch van Constantinopel een geschrift opgesteld, Henotikon, maar dat werd verworpen door alle christelijke partijen. De Oost-Romeinse keizers deden nog tot het laatste kwart van de zesde eeuw pogingen om een kerkscheuring te voorkomen, maar zonder succes.

 

Ariadnes verbazende keuze

De naam van de eerste keizerin uit deze periode, Aelia, werd door vele keizerinnen als erenaam gedragen, tot dit na twee eeuwen geleidelijk in onbruik raakte. Ariadne nam dankzij haar titels Augusta en Aelia het initiatief door twee dagen na de dood van haar man Zeno haar huwelijk aan te kondigen met de nieuw te benoemen keizer Anastasius, geen generaal maar een eenvoudig financieel ambtenaar afkomstig uit het huidige Albanië. De bevolking verdacht hem van monofysitische sympathieën – wat werd opgelost doordat hij verklaarde zijn invloed niet aan te wenden in die kwestie, waar hij zich merendeels aan hield. Zijn heerschappij was lang, van 491 tot 518, en kende slechts enkele kleine binnenlandse militaire operaties (in Isaurië en in Samaria) en een belangrijke oorlog die door de Perzen begonnen was, maar al snel eindigde in een wapenstilstand gevolgd door een vredesverdrag. Misschien was deze outsider wel de beste keizer die het rijk gehad heeft, ook al schijnt niemand behalve Ariadne dat in hem te hebben gezien.

 

Onaanzienlijke afkomst

Toen Anastasius in 518 overleed, werd het hoofd van zijn lijfwacht de nieuwe keizer, zoals Anastasius had gesuggereerd. Deze Justinus was van boerenafkomst uit Illyrië, de Balkan, en was ongeletterd toen hij naar Constantinopel kwam op zoek naar werk en opklom in de lijfwacht. Hij was de enige Oost-Romeinse keizer die niet tweetalig was, al moet hij wel wat straat-Grieks hebben opgepikt. Zijn vrouw was van barbaarse komaf, een vrijgelaten slavin die de naam Euphemia aannam en de titel Augusta kreeg.

Justinus (518-527) haalde zijn neefje (zoon van zijn zus uit hetzelfde arme boerenmilieu) naar de hoofdstad en gaf hem een complete opleiding, zodat hij Grieks, Latijn en wetten kende toen hij hem kort voor zijn dood benoemde tot medekeizer onder de naam Justinianus in 527. Deze Justinianus wilde al langer trouwen met een danseres in het variététheater, dochter van een berentemmer, een vrouw die volgens de toenmalige keizerin ongeschikt was voor die positie (er hing om het variété-theater een geur van prostitutie). Maar toen Justinianus eenmaal keizer was, trouwde hij alsnog met zijn Theodora. Ze waren in ieder geval van het goede geloof.

Justinianus benoemde als generaal een man die ook uit de Latijnse Balkan-provincies kwam: Belisarius. Hij besloot te leren van zijn tegenstanders: hij trainde zijn soldaten in de technieken van de Goten (met harnas te paard met lans en zwaard) en de Hunnen die vanaf een galopperend paard feilloos raak konden schieten met pijl en een superieure boog.

 

In de kerk in Ravenna is een mozaïek te zien van keizer Justinianus met zijn hofhouding.

Een van de mannen naast de keizer zal Belisarius zijn (aan zijn rechterhand).

 

De grootste keizer?

Justinianus regeerde 38 jaar van 527 tot 265 en hij wist van geen ophouden. Hij voerde bijna continu oorlog, tegen de oostelijke grootmacht, het Perzische rijk, waar de meeste keizers mee te maken hadden. Maar ook tegen de Afrikaanse flank van de Middellandse zee, waar de Germaanse Vandalen een eeuw eerder vanuit Spanje de macht hadden overgenomen en Carthago hadden ingenomen. Daardoor konden de Vandalen een belangrijke vloot in de Middellandse zee  brengen en de grote Italiaanse eilanden deels in hun macht krijgen. Dat vormde in wezen de doodsteek voor het West-Romeinse rijk: het verlies van de rijke belastingopbrengst uit die provincies, het onzeker worden van de dagelijkse graanleveranties aan Rome en het verlies van de vloot maakten het voortbestaan van het West-Romeinse rijk economisch hachelijk.

Maar In 533 nam Belisarius Carthago in en werd het Vandaalse rijk na een eeuw weer ingelijfd in het Romeinse rijk. De buit van de plundering van Rome uit 455 kwam terug naar Rome, zelfs de tempelschatten die de Romeinen in het jaar 69 uit de tempel in Jeruzalem hadden meegenomen, waaronder de belangrijke gouden menora, die werden teruggestuurd naar Jeruzalem.

Daarna bevrijdde Belisarius Sicilië van de Germaanse koning Theoderik. Als Justinianus toen was opgehouden, was hij als groot vorst de geschiedenis in gegaan, maar hij vocht net zo lang door tot Italië inclusief de stad Rome was verwoest. Ze werden als bevrijders binnengehaald, maar in 545 was de goodwill van de bewoners verloren.

Justinianus werd de bekendste keizer uit de besproken eeuwen. Oppervlakkig gezien bereikte het Romeinse rijk onder zijn leiding weer iets van zijn oude glorie, maar in werkelijkheid werd de stevige organisatie van de staat ondermijnd door de permanente oorlogen, soms op twee fronten tegelijk, wat leidde tot te hoge belastingen en bezuinigingen op het hoger onderwijs waardoor deze versmalde tot een ambtenarenopleiding.

Justinianus was een soort kamergeleerde die liever met zijn neus in de wetboeken zat waar hij de interpretatie van wetten zat te herformuleren. Zijn compilatie van wetboeken en de Romeinse rechtspraktijk zijn tot op heden de basis van het Romeinse recht in de juridische opleidingen in Europa. Maar de rechtspraak werd door de eenzijdige interpretatie verarmd en de wildgroei aan nieuwe wetten bracht de ambtenaren tot wanhoop – wanneer had welke versie van de wet gegolden? Dit droeg niet bij tot een stabiel bestuur.  

 

Nieuwe analyse van bronnen

De informatie over Justinianus is te vinden in de geschriften van Procopius (± 500 - ± 565), waar iets merkwaardigs mee aan de hand is. De meeste historici zijn nu van mening dat van de drie totaal verschillende boeken die van hem bekend zijn, het eerste diende om Justinianus’ oorlogen te boekstaven in dienst van de keizer, dus zeer lovend over het keizerspaar. Het tweede diende om de werkelijke gang van zaken inclusief de achterklap te vermelden, dat hij mogelijk had willen publiceren na de dood van de keizer, wat niet lukte. Het derde diende om de bouwkundige werken vast te leggen in dienst van de keizer en waarin aantekeningen voorkomen als: ik moet er nog aan denken om dit te vermelden, waaraan hij niet meer is toegekomen omdat hij stierf. Dit boek De gebouwen werd snel gepubliceerd, maar Anekdota of Geheime geschiedenis dook pas in 1623 op uit de bibliotheek van het Vaticaan! Hoewel dit boek wel stond vermeld in de Suda, encyclopedie rond het jaar 1000, als ongepubliceerde Komedie of Tirade. In dit geheime boek worden bijvoorbeeld de laaggeboren achtergrond van de keizerin vermeld en haar eerdere zwangerschappen die eindigden in een abortus. En dat ze grappen maakte en lachte in het openbaar, terwijl ze onbewogen hoorde te blijven, net als de keizer.

Procopius was secretaris van generaal Belisarius, dus bij de oorlogen had hij zijn informatie uit de eerste hand. In het eerste boek De geschiedenis van de oorlogen (tegen de Perzen, de Vandalen en de Ostrogoten) poseert hij als een late vertegenwoordiger van de niet-christelijke geschiedschrijftraditie. Vermoedelijk was hijzelf wel een christen, maar dat houdt hij buiten zijn werk, zoals het in die traditie hoorde. Toch laat hij wel iets blijken van zijn mening: hij gaat niet zijn best doen om de argumenten in een christelijk debat uit te leggen, want hij vindt het dwaasheid om uitspraken te doen over de natuur van God.

Procopius was in Constantinopel toen de builenpest uitbrak in 542, die vanuit Oost-Afrika kwam. Ook keizer Justinianus werd ziek, maar hij overleefde. In de stad woedde de epidemie drie maanden hevig, de lijken werden niet meer begraven, maar door de naaste familie in zee gegooid. In andere delen van het rijk bleef de pest nog twee eeuwen aanhouden en later kwamen er nog 5 nieuwe episodes van pest voor als de epidemie weer eens de stad werd binnengebracht. De eerstvolgende nog tijdens de regering van Justinianus. Die epidemie had ook zijn nut: de Perzen bereikten de Middellandse zee onder hun koning der koningen Chosroës, maar uit angst voor de hernieuwde pestgolf verdwenen ze snel weer naar het oosten.

 

De grootste kerk van die tijd

De hoge belastingen en de bezuinigingen op het ambtenarenapparaat, zowel op de salarissen als op aantallen ambtenaren met uitvoerende en toezichthoudende taken, leidden in 532 tot een opstand van de sportploegen in het hippodroom, die de Nika-opstand wordt genoemd. Een deel van de binnenstad ging in vlammen op inclusief het regeringsgebouw en de grote kerk, waarna Justinianus grote bouwprojecten ondernam. De vloeren in zijn paleis uit die tijd zijn verfraaid met mozaïeken waarin verbazenderwijs nog mythologische godenkoppen zijn te herkennen, waarvan één te zien op de voorkant van Jurgs boek.

In Constantinopel verrees de toen grootste kerk van de wereld, de Hagia Sophia, kerk van de Heilige Wijsheid, wat de schatkist natuurlijk nog meer geld kostte. Vooral toen een jaar na een aardbeving van 557 de enorme koepel naar beneden kwam door een te zwakke oostelijke poort. Er was tijdens de bouw al gekraak vernomen, maar de keizer, die geen architect was, had bevolen dat de bouw gewoon moest doorgaan. Na de instorting werd de koepel zo stevig opgebouwd dat hij volgende aardbevingen wist te doorstaan. En ook de overgang van christendom naar islam naar museum en weer tot moskee tot op de dag van vandaag.

 

De grootste kerk van het christendom in die tijd, de Hagia Sophia in Constantinopel, is inmiddels een moskee.

 

Waanzin en nieuwe invasies

Na de dood van Justinanus in 565 kwam zijn neef Justinus II op de troon (565-578). Tijdens zijn regering werd een laatste poging gedaan de godsdienstscheuring te verzoenen, wat mislukte. Hij kreeg aanvallen van waanzin, waardoor veel van de regeringstaken op de schouders van zijn vrouw Sophia zal zijn neergekomen, al hield zij zich op de achtergrond. Wel regelde ze dat generaal Tiberius door haar man als zoon werd geadopteerd en tot Caesar werd benoemd, de kroonprins, en hij regeerde als regent van 574-578.

De nadruk kwam te liggen op diplomatie tot in Gallië en Spanje toe. Mogelijk kwam Tiberius, die daarna nog tot 582 zelfstandig regeerde, zo in een Arthur-legende terecht als keizer Lucius Tiberius. De uitgaven van een oorlog kon de staatskas niet meer trekken. De verhoging van de belastingen leidde toch al tot gemor in de bevolking. Tot overmaat van ramp kwamen de Avaren, die vanuit een gebied ten noorden van China via Oekraïne naar de Hongaarse laagvlakte trokken, de muren van Constantinopel belegeren. Zij werden pas ruim een eeuw later door Karel de Grote verslagen.

De Germaanse Longobarden waren inmiddels naar het noorden van Italië getrokken, het huidige Lombardije, wat de communicatie bemoeilijkte tussen Rome en Ravenna, stukjes Italië die in handen waren van de Oost-Romeinse keizer. In Italië was de bevolking door de oorlogen en de pest gehalveerd. Onder de volgende keizer Mauricius (582–602), een generaal getrouwd met Tiberius’ dochter, werden de verspreide Italiaanse gebieden bestuurd door een militair met de titel exarch, die het burgerlijke bestuur erbij deed. Was dit nog begrijpelijk vanwege de noodtoestand, er kwam ook een exarch in voormalig Vandaals gebied in Afrika, waar het rustig was. Hiermee ging geleidelijk de scheiding tussen burgerlijk en militair bestuur verloren en daarmee de bijna-moderne staatsvorm die in de titel van het boek wordt gesuggereerd.

 

Conclusie

Wim Jurg legt de begrippen duidelijk uit en vertaalt de Griekse en Latijnse woorden die hij gebruikt, zodat het boek goed leesbaar is, ook door de stijl. Hij neemt de lezer mee, ook naar de aanblik van de stad en het leven van het gewone volk, maakt attent op verhalen in vorige en volgende hoofdstukken, maakt af en toe een grapje, schrijft soms zelfs spreektaal. Hij neemt de lezer ook mee op bezoek in de afgelegen legerpost Zenobia nabij de toenmalige Perzische grens in het huidige Syrië, waar hij rondkeek toen hij er op reis was, een reis die nu niet meer zo gemakkelijk te maken is.

Hij vermoeit de lezer niet met de argumenten uit debatten van historici, maar geeft eenvoudig aan dat een bepaalde datum omstreden is. Het boek is fraai uitgegeven door Damon, ingebonden met een leeslint, en voorzien van registers. De bronnen worden aan het eind van het boek afzonderlijk besproken, waardoor duidelijk wordt hoe afhankelijk we zijn van welk boek bewaard bleef en of het werd geschreven vanuit kerkelijk oogpunt of niet. Als illustratie is hier en daar een zwart-wit portret van een keizer, keizerin of generaal ingevoegd, ontleend aan beelden, reliëfs, munten of aan het schitterende mozaïek in de kerk in Ravenna waar Justinianus te midden van zijn hovelingen is afgebeeld, net als zijn keizerin Theodora te midden van haar hofhouding.

Naast de al genoemde titels schreef Wim Jurg een boek over de laatste heidense senator met zijn christelijke vrienden, getiteld Onder dezelfde sterren. En in romanvorm over de keizer die het christendom bevorderde De bekentenissen van Constantijn.

Wat nog te wensen overblijft is een schematisch overzicht van de besproken keizers met hun vrouwen, jaartallen en een stamboom. En een tijdlijn van de gebeurtenissen rond de Middellandse zee. En kaarten. De kaarten en Illustraties die in dit artikel ter verduidelijking zijn opgenomen, komen van WikiCommons.

 

Tijdrekening

De jaartallen die in het boek voorkomen zijn uiteraard in onze tijdrekening, die teruggaat op de Franken, maar Jurg memoreert dat die in die tijd nog niet in gebruik was. Enerzijds bestond er de oude kalender die gebruikmaakte van de machthebber van het moment (in het zoveelste jaar van de regering van keizer die-en-die). Anderzijds was er een christelijke jaartelling maar die begon bij de schepping (plm. 6000 jaar eerder) en waarin het nieuwe jaar begon op 1 september.

Onze jaartelling (vanaf Christus’ geboorte met 1 januari als begin van het jaar) werd ingevoerd door paus Gregorius, die 7 jaar in Constantinopel verbleef vanaf 579 als permanent gezant van de bisschop van Rome. Zelf was hij liever in zijn Romeinse kloosterhuis gebleven, maar hij deed zijn best om te vergaderen en te netwerken. Zijn benoeming tot bisschop van Rome werd in 590 door keizer Mauricius bekrachtigd. Ook al werd de bisschop van Rome al wel eens papa genoemd (vader, paus), pas in de Middeleeuwen werden de bisschoppen van Rome als paus leider van de rooms-katholieke kerk toen zij zich inzetten om de verkruimelde christelijke kerkjes in het westen weer te verenigen tot een geheel.

 

Noten

1. Het volk noemde zichzelf Hunnen, een naam die hen dierbaar was. Een zijtak vestigde zich op de Iraanse hoogvlakte. Vanuit het huidige Afghanistan richtten ze hun aandacht ook op India.

2. Als rechtgeaarde nomaden schreven de Hunnen hun geschiedenis zelf niet op.

3. Het jodendom was al sinds Julius Caesar plm. 50 v.C. een toegelaten godsdienst en dat bleef zo, maar daarvoor moest extra belasting worden betaald.

4. De Germaanse Goten, Vandalen, Gepiden en Longobarden waren in het oosten merendeels bekeerd door missionarissen in het geloof van de Arianen. Alleen de stammen die in het noorden bleven, zoals de Franken en de Angelsaksen namen pas na hun inval in het Romeinse rijk het christelijk geloof aan en werden dan meteen katholiek.