Nationalisme

Civis Mundi Digitaal #153

door Herman Hümmels

Bespreking van Eric Storm, Nationalisme, een wereldgeschiedenis. Alfabet Uitgevers, 2024.

 

Eric Storm is universitair hoofddocent aan de Universiteit van Leiden. Hij is Spanje-expert en doceert Europese geschiedenis van de negentiende en twintigste eeuw. Storm doet onderzoek naar nationalisme en regionalisme vanuit een internationaal vergelijkend perspectief.

Natie
Het begrip ‘natie’ is een onduidelijke term. Het kan omschreven worden als een gemeenschap van burgers (dèmos), maar ook als een grote groep mensen met eenzelfde etnische achtergrond, taal en cultuur (ethnos). Het hebben van een eigen staat is niet nodig om een natie te zijn. “Een natiestaat  heeft een duidelijk afgebakend territorium en is gebaseerd op de soevereiniteit van de natie, die tot uiting komt in een (geschreven) grondwet, gelijkheid van alle burgers voor de wet en een geïnstitutionaliseerde vorm van politieke inspraak.” (p17) Een gemeenschap van burgers dus (dèmos).
‘Nationalisme’ wordt door Storm gedefinieerd als: “een streven naar of loyaliteit aan een nationaal gedefinieerde staat.” (p17) En is dan ook een complex verschijnsel. Het is een streven. Wetenschappers hanteren verschillende definities.
Storm slaat een nieuwe weg in door het begrip ‘nationalisme’ te benaderen als een wereldwijd proces. Hij probeert te ontsnappen aan de greep van het methodologische nationalisme “door een overdreven gerichtheid op individuele gevallen, unieke gebeurtenissen en nationale verschillen te vermijden.” (p21) Hij doet geen onderzoek naar nationalisten, maar hij probeert de structurele invloed van nationalisme op de bredere bevolking te begrijpen.
De belangrijke omslagpunten waren mondiaal van aard en hebben vier thema’s op vergelijkbare manier beïnvloed.
Elk hoofdstuk van het boek is volgens deze thema’s ingedeeld:

  1. Opkomst en verbreiding;
  2. Burgerschap;
  3. Relevantie van ideeën en praktijken voor de bevolking;
  4. Nationalisering van de fysieke omgeving.

Vroege opvatting
Raúl Moreno Almendral noemt vier conceptualiseringen voor het begrip ‘natie’: 1. Gebied en taal; 2. Etnotypen; 3. Burgerlijk republikanisme; 4. Koninkrijk of imperium. Storm voegt daaraan een vijfde toe: de Adelsnatie. “Deze diende in het bijzonder om het Pools-Litouwse Gemenebest te karakteriseren, waarin een grote groep edellieden de monarch kozen. [...Ook in] Hongarije en Bohemen.” (p42)
Mensen deden vaak een beroep op ‘vaderlandslievende’ sentimenten. Uiteindelijk werd het onderscheid in ‘volkeren’ erkend, maar de eigenschappen van ‘een volk’ bleef vaag. Fundamenteler was het gebrek aan eenheid.
De natiestaat werd aan het einde van de achttiende eeuw ‘uitgevonden’. Wetenschappers verschillen van mening over de vraag of ze daarvoor al bestond. “In de middeleeuwen fungeerden de Bijbel en de Klassieke Oudheid als voornaamste bron om gebieden en hun bewoners te identificeren.” (p33)  De grenzen tussen ‘naties’ waren nog vaag; religieuze verschillen waren belangrijker dan gebiedsafbakeningen. De politiek werd bepaald door het feodale systeem en het militaire gezag was gefragmenteerd.

Cruciaal voor de opkomst van gecentraliseerde staten in Europa waren de militaire innovaties (infanterietroepen en kanonnen). De staatsvorming werd versterkt door de Reformatie en ontdekkingsreizen. Godsdienstoorlogen maakten een eind aan de universele pretenties van het Heilige Roomse Rijk.

Achttiende-eeuwse Verlichting (1775-1815)
In de Klassieke Oudheid verschilde kunst niet wezenlijk van het werk van een ambachtsman. De Romeinen maakten onderscheid tussen ‘vulgaire’ en ‘vrije kunsten’. In de zeventiende eeuw werd de ‘vrije kunsten’ geleidelijk aan vervangen door het onderscheid tussen ‘natuurwetenschappen’, ’geesteswetenschappen’ en ‘schone kunsten’. Tijd en ruimte werden betekenisvolle categorieën.
De secularisering, die tijdens de Renaissance was ingezet, had door de wetenschappelijke revolutie en de Verlichting aan stuwkracht gewonnen. Heilige talen werden vervangen door volkstalen. Cyclische tijdsopvatting werd vervangen door een lineair geschiedenisbeeld. Culturele hoogtepunten werden nu geografisch en chronologisch in kaart gebracht. Legers werden bevoorraad en hoefden niet meer te plunderen.

Natiestaat
“Het oudere natiebegrip tijdens de Atlantische revoluties was zonder enige twijfel het idee van het vaderland, de patria, dat nauw verbonden was met het idee van het burgerlijk republicanisme en al in de achttiende eeuw een opmars had beleefd. De meeste revolutionairen omschreven zichzelf als ‘patriotten’ die vastbesloten waren de vrijheid en het algemeen belang te verdedigen.” (p86)
Veel van deze plattelandsrebellen werden later in de negentiende eeuw tot nationale helden gebombardeerd." p89) “Revolutionaire functionarissen en napoleontische officieren weigerden van hun kant onbeschaafde boeren als rechtmatige leden van de natie te beschouwen.” (p90)
“De Franse Revolutie (1789-1799) kende in feite een voorloper in de Republiek van de Zeven Verenigde Nederlanden (1588 tot 1795). “In de Bataafse Republiek (1795-1806) [zusterrepubliek van Frankrijk] verzetten sommige politici zich tegen een eenheidsstaat met het argument dat de oude Nederlandse provincies negen verschillende naties vormden.” (p82).
De ‘natiestaat’ ontstond in de Verenigde Staten en Frankrijk. Een groep mensen die zich verbonden voelde, werd vastgepind aan een grondgebied. De nieuw ontstane naties waren niet gedefinieerd op grond van culturele kenmerken.

Romantisch nationalisme (1815-1848)
De invoering van de natiestaat riep vooral in Duitsland verzet op, vooral onder intellectuelen. Fichte  (1762-1814) definieerde ‘natie’ als een taalgemeenschap (in 1807-1808).  Anderen waren tegen het neoclassicisme, de aristocratische decadentie en Franse culturele hegemonie. In 1848 kwamen allerlei nationalistische bewegingen met elkaar in botsing. Ze waren nog wel geïnspireerd door het Verlichtingsideaal: de rede, wetenschap en het rationele denken om de samenleving te verbeteren. Centraal stonden de ideeën van individuele vrijheid, gelijkheid, en vooruitgang.

Natievorming (1848-1885)
“Het mislukken van de revolutie van 1848 in Europa zette belangrijke veranderingen in gang. Veel revolutionairen kwamen tot het besef dat hun nationalistische idealen moeilijk te realiseren waren.” (p153) Toch beleefde het nationalisme een sterke opmars. Door het nationale karakter prioriteit te geven in hun ‘objectieve’ weergave van de werkelijkheid slaagden wetenschappers, schrijvers en kunstenaars erin geschoolde mensen vertrouwd te maken met het idee van ‘de natie’.

Nationalistische radicalisering (1885-1914)
“Tegen het einde van de negentiende eeuw was het in de meeste delen van Europa, Amerika en Japan gedaan met het de optimistische, toekomstgerichte sfeer die was ontstaan als gevolg van een lange periode technologische innovatie, economische groei en politieke liberalisering.” (p209) In het dagelijkse leven werden allerlei lokale tradities en gewoonten, gerechten, ambachtelijke producten en bouwstijlen, als nationaal gepromoot. Voor veel mensen maakte het echter niet zoveel uit. Veel aandacht van onderzoekers ging uit naar territoriale identiteiten. Het vanzelfsprekende van de internationale orde kwam onder druk te staan.

Botsing tussen extremen (1914-1945)
Een belangrijk keerpunt was de Eerste Wereldoorlog. Aanvankelijk werd de oorlog in Europa met instemming begroet; men verwachtte een korte, beslissende strijd, zoals de oorlogen die tot de eenwording van Duitsland en Italië hadden geleid. De meeste inwoners schaarden zich achter hun land. Intellectuelen verwachtten een “sociale en culturele regeneratie, als een soort zuivering die een einde zou maken aan de nadruk op materialistische overwegingen en die verstikkende culturele conventies zou vervangen door authentiekere, spirituele waarden.” (p267)

Na de Eerste Wereldoorlog ontstonden veel nieuwe natiestaten, vooral in Oost- en Midden-Europa.  Burgerrechten werden uitgebreid en staten kregen meer verantwoordelijkheid in het sociale domein. Ook buiten Europa vond men dit model steeds aantrekkelijker. In Europa en Latijns-Amerika kwamen het communisme, fascisme en corporatisme opzetten, zij ontwikkelden een voorkeur voor een autoritair of zelfs totalitair regime, in plaats van de natie meer macht te geven.

Modernisering (1945-1979)
Na de Tweede Wereldoorlog kwamen er processen van modernisering, economische groei, technocratische planning en dekolonisatie op gang. Door de Asmogendheden (Duitsland, Italië, Japan) en hun roofzuchtige bezettingsregimes te veroordeelden ondermijnden de geallieerden de legitimiteit van de koloniën. Nationalisme werd minder zichtbaar, maar de natiestaat werd de dominante staatsvorm. De Koude Oorlog kwam op gang. Nieuwe emancipatiebewegingen ontstonden. Overheden kregen steeds meer grip op het dagelijkse leven van de burgers, dit werd vooral zichtbaar in de communistische landen. In westerse landen ontstonden verzorgingsstaten.

“Nationalisme was intussen hoofdzakelijk op de natiestaat gericht en werd steeds banaler, bijvoorbeeld door zelfs auto’s met specifieke landen te associëren. Nationale rivaliteit werd intussen steeds meer gekanaliseerd via triviale evenementen als internationale sporttoernooien en missverkiezingen.” (p344) Een kosmopolitisch modernisme transformeert tegelijkertijd het uiterlijk van de aarde diepgaand, zowel in de stedelijke omgevingen als op het platteland.

Neoliberalisering en identiteitspolitiek (1979-…)
Na de periode van de verzorgingsstaten vormden de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw een overgangsfase. De oliecrisis van de jaren zeventig veroorzaakte economische stagnatie in zowel de vrije wereld als in het communistische blok. Uiteindelijk kregen twee reacties de overhand: het neoliberalisme en de identiteitspolitiek. Staatsinterventie was er niet in geslaagd gestage groei van de economie te garanderen. Margaret Thatcher presenteerde haar neoliberale beleid als de enig denkbare oplossing (1979, ‘ There Is No Alternative’ TINA). In 1980 werd Ronald Reagan in de VS tot president gekozen: een andere aanhanger van het neoliberalisme. In 1985 zette ook de Sovjet-Unie, met de verkiezing van Mikhail Gorbatsjov, een hervormingskoers in.
Er kwam een nieuwe zoektocht op gang naar nationale verschillen; identiteitspolitiek maakt een sterke rentree. “De sterke gerichtheid op de toekomst maakte dan ook plaats voor een groeiende aandacht voor het verleden, vooral in de vorm van cultureel erfgoed, collectief geheugen en de langdurige impact van traumatische gebeurtenissen, zoals nationale vernedering, slavernij, kolonisatie of genocides. Verrassend genoeg gingen neoliberalisme en identiteitspolitiek vaak hand in hand doordat staten zich begonnen terug te trekken uit het economische domein, terwijl het politieke debat zich in toenemende mate richtte op identiteitskwesties in plaats van op economische modernisering en sociale gerechtigheid.” (p428)

De vele gezichten
De opkomst van natiestaten begon aan het einde van de achttiende eeuw, verliep niet langs een rechte lijn en kent vele gezichten. “De belangrijkste keerpunten werden voornamelijk bepaald door een verschuiving in mentaliteit, nadat collectieve dromen in duigen waren gevallen, zoals de teleurstelling over de Franse Revolutie rond 1815, over het romantische nationalisme in 1845, over het positivistische optimisme rond 1885, over raciale ideeën in 1945 en over technocratisch ontwikkelingsbeleid rond 1979. De vraag is nu wanneer de frustratie met het neoliberalisme en de identiteitspolitiek zo hoog is opgelopen dat een nieuw kantelpunt wordt bereikt en welke kant de wereld vervolgens opgaat.” (p518)
Het nationalisme lijkt nauw verbonden te zijn met het kapitalisme als cruciaal element van de moderniteit. Ook is er een verband met godsdienst: religieuze scheidslijnen werden diverse keren benut om nieuwe natiestaten te vormen. "Een andere conclusie die getrokken kan worden is, dat het nationalisme veel meer verbonden was met de staat dan met etnische of culturele gemeenschappen. Vanwege hun instituties, juridische kader, belastingheffing, legers en grenzen, hebben staten vastere vormen en meer impact dan etnische of culturele gemeenschappen.” (p519)
De term ‘natie’ of ‘het volk’ gebruiken als synoniem voor ‘staat’ of ‘land’, is incorrect.
“De analyse van de opkomst en ontwikkeling van de natiestaat heeft aangetoond dat we drie belangrijke fasen kunnen onderscheiden: de uitvinding van de natiestaat tijdens het revolutionaire tijdperk, de verspreiding van het natiestaat-model in de negentiende en het begin van de twintigste eeuw, en de hegemonie ervan vanaf de jaren zestig.” (p521) Nationale identiteiten van het ethnostype speelden geen belangrijke rol bij het creëren. Natiestaten waren gebaseerd op de gemeenschap van burgers. Een belangrijke dynamiek was de complexe wisselwerking tussen een wereldwijd proces van nabootsing en opeenvolgende imperiale crises. Storm pleit voor meer studie van het staatsburgerschap.

Conclusie
Bovenstaande beschrijving doet geen recht aan de uitgebreide beschrijvingen in het boek. Eric Storm geeft vooral een gedetailleerde geschiedenis rond het ontstaan en de ontwikkelingen rond het verschijnsel ’natiestaat’. Hij doet dit zeer consciëntieus en hij houdt zich bij feitelijkheden. Dit houdt in dat hij filosofische beschouwingen aan anderen overlaat. Wel komt hij tot een specifieke inhoudt van het begrip ‘natiestaat’. Hij koppelt dit begrip niet aan een etnische of culturele identiteit, maar aan burgerschap: daardoor wordt een soevereine gemeenschap gevormd. Storms werk is toegankelijk en goed onderbouwd.