De geschiedenis van het Europese neoliberalisme

Civis Mundi Digitaal #154

door Erik Jansen

Bespreking van Quinn Slobodian, Globalists: The End of Empire and the Birth of Neoliberalism. Harvard University Press, 2018.

 

Met de inauguratie van Donald Trump als 47e president van de Verenigde Staten is er (tijdelijk) een einde gekomen aan de liberale wereldorde en staat het ‘economisch nationalisme’ weer centraal: tariefmuren en terugtrekking van de VS uit internationale verdragen en instituties. Het is zeker ironisch dat niet de linkse betogers tegen het globalisme, die in 1999 de Seattle-meeting van de WTO (World Trade Organisation) stil legden, de liberale orde hebben kunnen doorbreken, maar dat de rechts-populistische stroming “maganomics” nu zo populair is dat het na een eeuw waarin het “eigen volk eerst” zoveel onheil en politieke rampen teweeg heeft gebracht, nu opnieuw de liberale wereldorde bedreigt. Vanaf de jaren twintig van de vorige eeuw hebben de neoliberalen er alles aan gedaan om dit soort nationaal egoïsme te beteugelen met institutionele arrangementen die de economie moesten vrijwaren van kortzichtige ingrepen van de politiek en de democratie.

De Canadese historicus Quinn Slobodian, momenteel hoogleraar Internationale Geschiedenis aan de Universiteit van Boston, heeft een zeer onderhoudend boek geschreven over de hoofdfiguren van het Europese neoliberalisme met name Ludwig von Mises, Friedrich Hayek, en Wilhelm Röpke. Hoewel het boek wel erg gedetailleerd uitpakt met alle theorieën, meetings, organisaties en beleidsdocumenten uit het interbellum, geeft het toch een boeiende ideeëngeschiedenis en rekent het af met de overheersende indruk dat het neoliberalisme zich louter zou richten op het bevorderen van de marktwerking en het privatiseren van overheidsdiensten, waarbij de burger verworden is tot een passieve consument, een homo economicus, die alleen rekening houdt met zijn eigen belang.

Vooral tijdens de periode dat bovengenoemde hoofdpersonen alle drie werkzaam waren in Genève, was er veel belangstelling voor het idee van een ‘sociale markteconomie’ en voor het ontwerpen van wet- en regelgeving die het vrije verkeer van kapitaal en goederen zou bevorderen. Voorstellen werden gedaan voor economische supranationale vrijhandelsfederaties, waarbij de regels waar de deelnemers binnen een dergelijke confederatie zich aan moeten houden, niet van bovenaf worden opgelegd, maar in de lokale wetgeving van de deelnemende staten zouden worden verankerd. Een beetje zoals de EU nu geworden is.

 

De twintiger jaren
Eind van de 19e eeuw was de wereldeconomie al behoorlijk geglobaliseerd, en belegden Europeanen even zo makkelijk in Amerikaanse of Russische Spoorwegen, als in de eigen industrie. Door de toegenomen zeevaart en de ontsluiting van de binnenlanden door de spoorwegen ontstond voor het eerst een internationale economie die zich over alle werelddelen uitspreidde. Grondstoffen en industriële producten werden geëxporteerd en er was een wereldwijd handelsnetwerk ontstaan. De Europese landen hadden de wereld verdeeld in kolonies om grondstoffen en afzetgebieden voor hun eigen industrie veilig te stellen. De Verenigde Staten hadden zelf voldoende grondstoffen en ruimte en kenden na afschaffing van de slavernij alleen intern nog enige tijd een vorm van kolonialisme.

Met de Eerste Wereldoorlog veranderde dit alles. Veel bezit werd tijdens de oorlog genationaliseerd om de militaire uitgaven te bekostigen, de communisten in Rusland nationaliseerden sowieso al het bezit, en de grote rijken (‘empires’) als de Habsburgse dubbelmonarchie en het Ottomaanse rijk vielen uiteen in afzonderlijke landen. De nieuwe landen dachten beter af te zijn met economische soevereiniteit dan met een rol als vazal binnen een ‘empire’. Dat leverde veel economische malaise op binnen de oude metropolen, zoals Wenen, maar ook binnen de afzonderlijke landen. Tariefmuren verlaagden de productiviteit waardoor iedereen armer werd. Ook Engeland gaf zijn ‘Gemenebest’ na 1932 de vorm van een handelsunie die de eigen ‘dominions’ bevoordeelde.

Hierdoor groeide het wantrouwen bij veel economen tegenover politieke ingrepen. Carl Schmitt maakte eerder al onderscheid tussen imperium en dominium. Imperium is de wereld van de natiestaten, dominium is de wereld van de economie, een internationaal netwerk van goederenstromen die geen nationale grenzen kent en waar iedere kunstmatige (politieke) barrière verlies betekent. Schmitt zelf vond de scheiding van staat en economie niet wenselijk, maar anderen, de liberalen, zagen het als een zegen. Hoe minder politieke interventies des te beter.

 

Von Mises
Het neoliberale denken begon bij Ludwig von Mises (1818-1973), hoogleraar aan de Universiteit van Wenen, en tevens economisch adviseur van de Oostenrijkse Kamer van Koophandel. Hij organiseerde in de jaren twintig colloquia die veel studenten trokken. Gezocht werd naar een verklaring voor de conjuncturele golven waardoor periodes van economische groei werden afgewisseld met periodes van recessie en economische krimp. Door het verzamelen en analyseren van economische data, die voor het eerst waren losgeweekt bij particuliere bedrijven, werd geprobeerd inzicht te verkrijgen in de macro-economische processen. Duidelijk werd dat de economische golfbeweging voor een groot deel internationaal was en dat afzonderlijke landen zich daar moeilijk aan konden onttrekken.

Een belangrijke bevinding van von Mises was dat inzicht in economische processen als zodanig vrijwel onmogelijk is en dat alleen het prijsmechanisme als maatstaf kan dienen voor economisch handelen. Hetgeen dan ook aan de marktpartijen moet worden overgelaten. Socialistische planning van de economie, die juist door de opkomst van de Nazi’s, de New Deal van Roosevelt, het enthousiasme over de publieke werken, en de groeiende invloed van Keynes en de opkomende verzorgingsstaat in de mode kwam, was volgens von Mises, gezien de complexiteit van de economie, een onhaalbare en onwenselijke zaak.

 

Hayek
De belangrijkste leerling van Ludwig von Mises was Friedrich Hayek (1899-1992), die ook de opvattingen deelde dat de economie te ingewikkeld was om te kunnen begrijpen of te modelleren. Hayek had tijdens de Eerste Wereldoorlog, toen de Weense universiteit enige tijd gesloten was, gewerkt op het Institut für Gehirnanatomie, een fysiologisch hersenlab te Zürich, waar hij onder de indruk kwam van de complexiteit van de menselijke hersenen. In 1952 publiceerde hij nog het boekje The Sensory Order, waarin hij postuleerde dat het bewustzijn in de neurale netwerken huisde en niet alleen een product was van de informatieverwerking van de inkomende zintuiglijke data. Terug op de universiteit keerde hij weer terug naar de economie en werkte enige tijd aan de rol van inflatie op de conjunctuurcyclus en aan een keuzetheorie voor investeringen.

Een belangrijke gebeurtenis was het verschijnen van het boek An Inquiry into the Principles of the Good Society in 1936van de Amerikaanse journalist Walter Lippmann, die zich baseerde op de inzichten van Ludwig von Mises, Friedrich Hayek, en John Maynard Keynes, maar die deze inzichten vertaalde naar de vraag hoe de samenleving het beste kan worden georganiseerd om het ‘goede leven’ te bevorderen. Hoeveel vrijheid is wenselijk en welke soort vrijheid? Kan het liberalisme worden gevrijwaard van de ‘laissez-faire’ ideologie en van het marktfundamentalisme dat zijn eigen sociale basis ondergraaft?

Vanaf dat moment ging Hayek zich interesseren voor de politieke inrichting van de samenleving en voor instituties die enerzijds de vrijheid en het welzijn van de burgers konden veiligstellen en ook ruimte zouden laten voor sociale politiek, met publieke werken en uitgaven voor gezondheid en onderwijs, op te brengen door belastingen, etc., maar anderzijds ook de economie zou vrijwaren van al te grote aanspraken door de politiek op het private economische eigendom zélf.

Om die discussies ruimte te bieden organiseerde Hayek in 1938 het Walter Lippmann Colloquium in Parijs. Tijdens deze vierdaagse conferentie werd de naam ‘neoliberalisme’ bedacht om de nieuwe vorm van (sociaal) liberalisme aan te duiden. Wat bleef was de idee dat de economie een wereldsysteem was en dat nationale staten er met hun vingers zo veel mogelijk vanaf moesten blijven.

 

Mont Pèlerin Society
Na de Tweede Wereldoorlog bleek de Westerse wereld echter geheel in de ban van John Maynard Keynes (1883-1946), die een actieve overheidsrol bepleitte in het voorkomen van economische crises door tijdens recessies de overheidsuitgaven tijdelijk te verhogen. Op de Bretton Woods Conferentie in 1944 slaagde hij erin voorstellen te doen voor een internationaal monetair systeem met als belangrijkste organisaties het IMF (International Monetary Fund), de World Bank, en een instituut dat de vrijhandel zou bewaken. Dat was aanvankelijk de GATT (General Agreement on Tariffs and Trade), en na het sneven van de ITO (International Trade Organisation) werd dat de WTO (World Trade Organization). Door een goed monetair beleid en open grenzen zou de welvaart toenemen en zou de wereldvrede worden bevorderd.

Na de oorlog werden de Verenigde Naties opgericht, aanvankelijk met 51 landen die vervolgens  uitgroeide tot de 190 lidstaten nu. Daarmee kwam het principe van één-land-één-stem, zoals ooit de bedoeling was geweest, in gedrang. Onder druk van de westerse landen werd dit systeem daarom vervangen door een meer gewogen stemverhouding binnen de WTO. Ook de declaratie van de rechten van de mens met sociale en culturele grondrechten voor huisvesting, onderwijs en medische zorg, leidde bij voormalige koloniën tot de verwachting van meer economische gelijkheid. Dat werd midden jaren zeventig nog overtroffen met het voorstel voor een NIEO (New International Economic Order) dat beoogde de historische achterstanden en de bescherming van westerse bedrijven en sectoren te beëindigen, en de vrije transfer van financiën en technologie naar de ontwikkelingslanden te bevorderen.

Dit was allemaal niet wat de neoliberalen zich hadden gewenst. Ze kwamen na de oorlog in 1947 voor het eerst weer bij elkaar in Zwitserland op de Mont Pèlerin berg bij Genève. Een aantal van de deelnemers was betrokken geweest bij het lobbyen binnen de Britse en Amerikaanse om de internationale organisaties als het IMF, de Wereldbank, en de WTO meer op afstand van de nationale staten te plaatsen. Leden van de MPS-society, die na de eerste bijeenkomst gevormd werd, waren ook nauw betrokken bij de institutionele vormgeving van die supranationale instituten.

Veel politieke invloed had de jaarlijkse vergadering van de Mont Pèlerin Society verder overigens niet. Door de marginale positie van de Europese neoliberalen trok de MPS wel menig deelnemer uit rabiaat rechtse hoek. Pas nadat de hyperinflatie in de jaren zeventig het Keynesiaanse beleid onderuit had gehaald, kwam er meer ruimte voor het neoliberale gedachtengoed zelf, al profiteerde vooral de Amerikaanse neoliberalen van de Chicago school daarvan, meer dan hun Europese collega’s.

 

Röpke
De derde hoofdpersoon Wilhelm Röpke (1899-1966) was een uitgesproken tegenstander van de nazi’s en moest Duitsland ontvluchtten en kwam via Istanbul ook in Genève terecht. Juist hij meende dat de rol van de staat er niet alleen was om de markt te beschermen, en de extreme marktmacht van sommige partijen te beperken, maar ook om sociale zekerheid te organiseren. Hij was voorstander van een ‘economisch humanisme’, dat hij ook wel de “Derde Weg” noemde. Hij werd na de Tweede Wereldoorlog adviseur van kanselier Konrad Adenauer en zijn minister van Economische Zaken, Ludwig Erhard, en was als zodanig medeverantwoordelijk voor het Duitse “Wirtschafswunder”. Helaas steunde hij in de jaren zestig het apartheidsbeleid in Zuid-Afrika en Rhodesië, waarover hij ruzie kreeg met Hayek en de MPS-society verliet.

De ideeën van Röpke vinden we vooral terug in de constitutie van de EEG (verdrag van Rome 1962) en later van de EU, die hijzelf overigens niet meer heeft mogen meemaken. Dat de EEG de voormalig Franse koloniën en de Europese boeren bevoordeelde en feitelijk afschermde van de wereldmarkt, was niet zoals hij wenste. Wel is de wettelijke structuur van de EU, waarbij het Europese recht is ingebed in de wetten van de lidstaten, en de Europese rechter de nationale regeringen kan overrulen op basis van die wetten, een constructie uit de Geneefse school, die geen soevereiniteit wilde toekennen aan de Europese Commissie, maar wel de landen wilde disciplineren om zich te houden aan de regels. Ook individuele burgers kunnen een beroep doen op het Europese Hof.

 

Epiloog

Ludwig von Mises vluchtte aan het begin van de oorlog naar de Verenigde Staten, waar hij tot 1969 doceerde aan de New York University. Hij maakte de opkomst van het neoliberalisme niet meer mee. Hij herkende zich overigens nauwelijks in het libertair georiënteerde neoliberalisme van Milton Friedman (1912- 2006) en de Chicago school, die vanaf de jaren tachtig door Reagan en Thatcher opgang zou maken.

Hayek was vlak voor de oorlog tijdig naar London verhuisd waar hij collega werd van Keynes en na 1950 werkte hij een tijdje in Chicago voor hij in 1962 terugkeerde naar Freiburg. Hij ontving in 1974 de Nobelprijs voor economie. Hij toonde zich in zijn latere leven overigens geen voorstander van de EU, hoewel de EU wel was opgezet naar zijn eigen ideeën over constituties, maar hij vond dat de EU op wereldniveau het vrije verkeer van goederen en kapitaal te veel belemmerde.

In 1978 kwam de MPS bij elkaar in Hong Kong om de 80ste verjaardag van Hayek te vieren. Op dat moment was de economie van Hong Kong nog groter dan die van het vaste land van China zelf. Hong Kong kende geen democratie, wel lage belastingen, en een robuuste financiële sector, en vrij economisch verkeer, kortom een neoliberaal dorpje te midden van een vijandige wereld waar het politieke maakbaarheidsideaal zich in de jaren zeventig op een hoogtepunt bevond. Op een paar uitzonderingen na, had het neoliberaal denken in de rest van de wereld nog niet echt wortel geschoten. De G77 van ontwikkelingslanden waren vooral bezig om voor zichzelf gunstige uitzonderingsposities te bewerkstelligen in de wereldhandel.

Hayek zag de economie nog steeds als een complexe machine, die niet te besturen was, en waar men behoedzaam mee om moest gaan. Alle claims op gelijke uitkomsten voor verschillende landen moest men laten varen. De nationale wetten zouden de regeringen zo veel mogelijk moeten binden en weerhouden van al te veel “politiek”.

In 1991 ontving Hayek de Presidential Medal of Freedom uit handen van president George H.W. Bush voor zijn bijdrage aan het liberalisme en voor zijn werk aan instituties die de vrijheid helpen bewaren. Zoals hij zelf verwoordde: “Ik heb slechts geprobeerd de Odysseus van de democratische staten met constitutionele middelen te binden aan de mast van de wereldeconomie”.

Deze wat technocratische oplossing om de democratie te “bedwingen” ontmoette in de jaren negentig echter steeds meer weerstand, die uitmondde in het anti-globalisme protest tegen de WTO-meeting in Seattle in 1999. Maar dat heeft hij niet meer mogen meemaken. Hayek overleed in 1992 op 92-jarige leeftijd.

Ironisch is dat de angst voor de democratie vooral voortkwam uit angst voor het socialisme en het anti-globalisme, en niet voor het rechts-populisme. Nu, in 2025, is de wereld weer meer verdeeld dan ooit, en zijn het autocratische leiders en hun oligarchische entourage die onder het mom van nationale belangen, weer “imperiale” neigingen vertonen, het harde kapitalisme omarmen, en het klimaat aan hun laars lappen.