Civis Mundi Digitaal #154
Bespreking van James Burnham, The Machiavellians: Defenders of Freedom. Burough. Lume Books UK, 1943.
“Hoe leven de vissen in de zee?... Zoals mensen op het land: de grote eten de kleine op.”
Met dit motto van Pericles uit De Prins van Tyrus begint het boek. Het centrale thema is de machtselite, de heersende klasse. Burnham gaat in op een aantal politieke filosofen die aansluiten bij Machiavelli, namelijk Gaetano Mosca, Georges Sorel, Robert Michels en Vilfredo Pareto. Zij hielden zich vooral bezig met de elitetheorie van de leidende klasse en legden een basis voor het onderzoek naar de machtselite. Ze zijn eerder besproken in CM 101, behalve Sorel. Burnham distantieert zich evenals Machiavelli en zijn adepten van ideologie en wil uitgaan van de feitelijke politieke werkelijkheid.
James Burnham (1905-1987) was een politieke wetenschapper, filosoof en hoofd van de afdeling filosofie van de universiteit van New York. Hij schreef twaalf boeken en diverse pamfletten, waaronder The Managerial Revolution (1941). Een boek dat George Orwell heeft beïnvloed bij het schrijven van 1984. Aanvankelijk was Burnham een linkse trotskist, bevriend met Trotsky, en medeorganisator van de socialistische American Workers Party. Na de invasies in Polen, de Baltische landen en Finland door de Sovjet Unie distantieerde hij zich van het marxisme en werd hij een van de leidende in conservatieven in de strijd tegen de Sovjet Unie en medeoprichter van het conservatieve National Review magazine.
Dante over de monarchie
Het boek begint met De Monarchia (1312/13)een vroeg pleidooi van Dante voor een wereldstaat, eigenlijk een uitbreiding van het Heilige Roomse Rijk, een soort herstel van het Romeinse Rijk. Het doet enigszins reactionairmn en onrealistisch aan. “Het uiteindelijke doel van de hele mensheid is de volledige ontwikkeling van de menselijke vermogens, hetgeen uiteindelijk eeuwige verlossing in het aangezicht van God betekent.” De wereldlijke politiek dient hiertoe en ook om tot universele vrede bij te dragen. Een onmogelijk utopisch doel. (p5,6)
In werkelijkheid schuit achter de verheven woorden een beroep op het Duitse Keizerrijk in de strijd tussen de Guelfs en de Ghibellijnen die Noord-Italië verdeelde, in het bijzonder Dante’s geboortestad Florence, waaruit hij was verdreven. Dante was volgens Burnham eigenlijk een “reactionaire” Ghibellijnse politicus die had gefaald en was verbannen. (p22) Hij haalde zijn gram op de rivaliserende progressieve Guelfs door ze in zijn Divina Commedia in de hel te stoppen en aan eeuwige kwellingen te onderwerpen, met name de pausen. “Zonder zijn verbanning zou hij wellicht zijn dichtwerk nooit hebben geschreven. De verrotte politiek... was een kleine prijs voor zo’n schitterende verdienste,” (p20)
Dante wilde de verloren macht van de adellijke Ghibellijnen heroveren, die zij verloren aan de opkomende burgerij. Het ging om machtspolitiek. Zo gaat veel politieke retoriek uiteindelijk om de macht en worden de werkelijke oogmerken verhuld door verheven idealen. ’Vrijheid, gelijkheid en broederschap’, ’to make the world safe for democracy’, de ‘verdediging van de vrije wereld’, ‘de bevrijding van de werkende klasse’, enzovoort. De strijd om de macht wordt vaak toegedekt door mythen en idealistische abstracties, die onwerkelijk en zelden haalbaar zijn, als een utopisch “never-never-land”. (p24)
Machtspolitiek bij Machiavelli
Machiavelli (Florence 1469-1527) gaat uit van de feitelijke situatie waarin mensen doelen nastreven, hun belangen behartigen en uit zijn op vergroting van hun invloed en macht. ”Machiavelli scheidde politiek van ethiek, zoals bij iedere wetenschap... gebaseerd moet zijn op feiten.” Politiek zag hij primair als strijd om de macht. Mensen streven naar het vergroten van hun macht en privileges. (p35,37)
Zijn belangrijkste politieke doel was de vereniging van Italië, dat verdeeld was in elkaar bestrijdende stadstaten en vorstendommen. Terwijl Frankrijk, Engeland en Spanje al machtige nationale staten waren, dreigde Italië achterop te raken. De moderne wereld vereiste “uniforme belastingstelsels, gestandaardiseerde munten,” die nationale staten konden verschaffen. (p33)
Machiavelli onderscheidt: een minderheid van ‘regeerders’ van een meerderheid van ‘geregeerden’, die niet in staat waren om leiding te geven. “Zij willen een minimum aan veiligheid en de gelegenheid hun eigen levens te leven en hun eigen zaken te regelen.” Ze zijn ook “te misleiden door valse voorstellingen van het goede... De menigte heeft geen hoofd”. (p47,48) Ze hebben leiding nodig om te worden verenigd. Verdeeld staan ze zwak.
De regeerders kenmerken zich door ‘virtù’, dat geen deugd betekent, maar motivatie, ambitie, wil tot macht, ‘thumos’ bij Plato. (De Sanskrietstam ‘vir’ betekent ‘kracht’). “Het regeerderstype heeft gewoonlijk kracht, vooral gevechtskracht.” (p53)
“Geen enkel mens is helemaal goed of slecht... Alle mensen maken fouten... en niemand is altijd intelligent en rechtvaardig... Mensen zijn niet altijd consistent... ’Het volk is... niet meer ondankbaar of veranderbaar dan de vorsten, beiden schieten evenzeer tekort’.” (p50) Kortom, een realistische visie, zonder morele oordelen. Mede daarom wordt hij beschouwd als grondlegger van de moderne politieke wetenschap. Plato, Aristoteles en Ibn Chaldoen gingen hem voor.
Machiavelli
Machiavelli’s politieke visie
Machiavelli onderscheidt monarchieën, waarin één persoon de leiding heeft, van republieken, waar meer dan één persoon de leiding heeft. Hij heeft een voorkeur voor de tweede. Verder onderscheidt hij de adel van het volk, dat bestaat uit burgers, leden van gilden (popolo grosso) en ‘mindere mensen’ (popolo minuto), de ‘menigte’, de massa, ‘mensen van een minder soort’,‘gepeupel’. (p52) De regeerder regeert door dwang en bedrog, gesymboliseerd door de leeuw en de vos. “Hij behoort de leeuw en de vos te imiteren.” (p55) Geluk hebben is ook een factor van betekenis. Het impliceert: zich besluitvaardig weten aan te passen aan de omstandigheden met een zeker opportunisme.
Machiavelli heeft een cyclische opvatting van de geschiedenis, patronen herhalen zich. “Vrede en voorspoed leiden tot ijdelheid, luxe en losheid, hetgeen weer tot politieke corruptie, tirannie en zwakheid leidt.” (p56) Daarna vindt weer herstel plaats door wetten en deugden. Mensen hebben een verlangen naar macht. “Ons verlangen is groter dan ons vermogen om het te vervullen, onze geest komt nooit tot rust met hetgeen waarvan we genieten.” (p57,58) Daarnaast is er een verlangen naar vrijheid.
Religie en mythen - tegenwoordig zouden we spreken van ideologie - vond Machiavelli nodig om de politiek te ondersteunen. Hij had een voorkeur voor een democratische regering, hoewel hij die in het Italië van zijn tijd nog niet als haalbaar zag. Daar gaf hij in Il Principe de voorkeur aan een monarch, een vorst,om de nationale eenheid te bewerkstelligen, die door een veelheid van vorsten(dommen) werd belemmerd.
Vrijheid in de zin van onafhankelijkheid was zijn ideaal, concrete vrijheid binnen beperkingen. Dit vereiste een eigen gewapende macht van de burgers, zodat ze niet afhankelijk waren van anderen. Verder zijn daarvoor wetten nodig, die zonodig door dwang bekrachtigd kunnen worden en die alleen door tegenkracht beperkt kan worden. “De basis van vrijheid is een balanceren van krachten... Alleen uit de voortdurende botsing van tegengestelde groepen kan vrijheid voortvloeien... ‘Alle wetten die zijn gemaakte ten gunste van de vrijheid, komen voort uit de verschillen ertussen’ [tussen het volk en de adel]...Deze balancerende strijd tussen tegengestelde belangen zal de vrijheid met meer zekerheid bewaren als de staat waakt over een te grote ongelijkheid in privileges en rijkdom.”( p63,64)
Machiavelli heeft een reputatie die autoritair en amoreel genoemd kan worden. Hij beschrijft onder meer hoe macht verkregen en geconsolideerd kan worden met dwang en bedrog en staat niet bekend als vrijheidslievend en democratisch gezind, vooral niet in de Angelsaksische politiek. “Want hypocrisie is daar altijd de onderscheidende eigenschap geweest... Machiavelli zegt dat regeerders liegen en beloften breken.... Dat ambitieuze mensen strijden om de macht... Dat je bestuurders nauwlettend in de gaten moet houden en hen aan wetten moet onderwerpen... Dat geen mens met macht te vertrouwen is: zijn streven is al je geloof en idealen een slag toe te brengen. Geen wonder dat de machthebbers publiekelijk Machiavelli afkeuren.” (p69,70)
Mosca: De heersende klasse
Gaetano Mosca (1858-1941) scheef zijn eerste politieke studie al in 1883, maar zijn hoofdwerk Elementi di scienza politica in 1923. Het is vertaald als The Ruling Class. Ook bij hem is politiek een strijd om de macht, die verhuld gaat in utopische dromen en ideologieën. Hij verwerpt monische theorieën die de geschiedenis tot één oorzaak herleiden zoals de wil van God in het christendom of de klassenstrijd in het marxistische economische materialisme. Het gaat om een “interdependentie” van factoren.
Vergelijkbaar met Marx onderscheidt hij twee klassen, geen economische maar politieke klassen: een minderheid van een heersende of leidende klasse en een meerderheid van geregeerden, te vergelijken met Machiavelli. Zijn klassebegrip lijkt meer diffuus dan bij Marx, bij wie het klassenbewustzijn van een gemeenschappelijke economische positie het kenmerk is. Dit klassenbewustzijn is vaak maar betrekkelijk, met name bij de geregeerden. De heersende klass is bij Mosca meer een leidende klasse of de elite dan een regerende klasse. “De klasse van al degenen die zich onderscheiden van de massa door een soort macht of privilege, waarvan velen geen specifieke relatie met de regering hebben.” (p83)
Een staat kan niet door één persoon worden geregeerd, net zomin als de massa zichzelf kan regeren. Er is altijd een heersende klasse, die de machthebber(s) ondersteunt. Het zijn altijd georganiseerde minderheden die (de vaak ongeorganiseerde) meerderheden regeren in plaats van andersom. De heersende klasse bestaat uit een kleine groep ‘topleiders’ en een grotere ’middenklasse’, die minder zichtbaar is, waarop de top steunt, en die op den duur van beslissende betekenis is. Massabewegingen krijgen pas historische betekenis door verandering van de heersende klasse. Er komt steeds weer een heersende klasse bovendrijven.
De leidende klasse heeft een hogere positie wat betreft rijkdom, gezag, beheersing over middelen om menselijke activiteiten te sturen. Er is veeleer een strijd om voorrang en prominentie dan een strijd om het bestaan. De ‘verliezers’ verdwijnen niet, maar genieten minder voldoening, minder vrijheid en onafhankelijkheid. Ze moeten het met minder doen. De heersende klasse kenmerkt zich door ambitie, zelfvertrouwen, wilskracht en doorzettingsvermogen, zoals bij Machiavelli. En ze hebben ook het geluk dat ze tot deze klasse behoren door geboorte en omstandigheden. De heersende klasse beheerst de belangrijkste sociale krachten, zoals land, arbeid, industrie, geld, onderwijs, wetenschap en techniek, Dus niet alleen de regering. In een veranderende maatschappij is er ook een voortdurende verandering in de leidende klassen.
“Een heersende klasse drukt zijn rol en positie uit door wat Mosca een politieke formule noemt... die zijn leiding en de structuur van de samenleving waarover hij regeert, rationaliseert en legitimeert.” (p88) Het gaat hierbij mythen en ideologieën, zoals bij Rousseau wat betreft ”de innerlijke goedheid van de mens, de wil van het volk... en de huidige mythe van het collectivisme,” die daar volgens Mosca op voortborduurt. “Een wijdverspreide scepsis omtrent deze formule zal mettertijd de sociale orde verzwakken en desintegreren.” (p89,90)
Mosca
Tendensen van heersende klassen
Mosca onderscheidt een autocratische en een liberale tendens of principe waardoor leiders worden geselecteerd, resp. van bovenaf en van onderop. “Er kan geen menselijke organisatie zijn zonder ondergeschiktheid. Er is altijd een soort hiërarchie die vereist dat sommigen het bevel voeren en anderen gehoorzamen.” (p92) Autocratieën lijken vaak stabieler en komen historisch gezien meer voor. “In liberale systemen moet men op zijn minst de neigingen van de hele tweede laag van de leidende klasse sturen... die de algemene staf van leiders verschaft men de meningen vormen en het gedrag bepalen van het selecterende lichaam.”
Ze kunnen ook “de gevoelens van de massa exploiteren... De middelen en methoden... referereren naar de zelfzucht, stupiditeit en materiële genietingen van de rijken en machtigen en het afkeuren van hun echte en denkbeeldige slechte eigenschappen en wandaden. En verder het beloven de bevrediging van een wijdverspreid gevoel van ruw-gehouwen rechtvaardigheid, die sociale onderscheidingen gebaseerd op geboorte graag afgeschaft ziet en tegelijkertijd een een gelijke verdeling van plezier en pijn zou willen zien... Ze vleien de massa, spelen in op hun meest grove instincten en en exploiteren en stimuleren hun vooroordelen en hebzucht.” (p93)
De bronnen waaruit leden van de heersende klasse worden geselecteerd, kunnen aristocratisch en democratisch zijn, dus uit de leidende klasse of het volk. De RK Kerk is bijv. een autocratische instelling die zijn leden uit het volk selecteert, vanwege het celibaat. Vaak is er een aristocratische continuïteit van de heersende klasse bij een aantal leidende families. “Beide tendensen, aristocratische en democratisch, opereren in iedere samenleving.” (p95)
Roosevelts Four Freedoms als voorbeeld
Wetten en grondrechten
Mosca is voorstander van een samenleving die zich kenmerkt door wat hij “wettelijke verdediging” noemt: "respect voor recht, regering door wetten”. Wetten beperken de negatieve neigingen en “beschermen een individu tegen de staat en degenen die de macht hebben”. Dat gebeurt door democratische grondrechten op privébezit, religieuze vrijheid en vrijheid van meningsuiting, en samenkomst en niet zomaar zonder geldige reden gearresteerd kunnen worden. (p98)
Wat maakt dit mogelijk? “In het werkelijke sociale leven kan macht alleen door macht worden gecontroleerd.
‘Juridische verdediging’ can alleen veilig zijn als er verscheidene tegengestelde tendensen krachten werkzaam zijn, en waar deze elkaar wederzijds checken en beperken.... Er moet een beschermende balans worden gevestigd tussen autocratische en liberale principes en tussen aristocratische en democratische tendensen. Meer fundamenteel... een passende balans tussen de belangrijkste sociale krachten... zonder dat een kracht de andere kan overheersen.” Macht moet gebalanceerd worden door andere machten, door een veelheid van politieke krachten. (p99)
In parlementaire representatieve regeringen zag Mosca het hoogste tot dan bereikte niveau van beschaving ondanks hun kwetsbaarheden. Mede dankzij ’juridische verdediging’ “konden handel, kunsten, onderwijs en wetenschap, technologie en literatuur bloeien”. Toch meende hij dat deze regeringsvorm niet lang zou voortduren. Hij achtte een nog betere organisatievorm van de samenleving mogelijk zonder deze te expliciteren. Zijn tijd toonde het tegendeel: een tijdelijk verval van beschaving met een beperking van vrijheden. “In het streven om te bereiken wat men denkt dat goed is, vindt men redenen om anderen te vervolgen en af te slachten... Vandaag de dag slacht men anderen af... in de naam van andere geloven.” (p101-103)
Sorel over mythe en geweld
Georges Sorel (1847-1922) was de Franse filosoof van het revolutionaire syndicalisme. Mythe enn geweld spelen een centrale rol in zijn Réflexions sur la violence (1906). Hij verwierp het reformisme dat probeerde parlementaire macht te verwerven middels politieke partijen. De staat zag hij als een instrument om de massa te onderdrukken. Politieke partijen waren daarvan een onderdeel. Hij zag meer perspectief in revolutionaire syndicaten, die een algemene staking zouden houden, waarbij de bestaande maatschappij met al zijn instituties zou instorten en een nieuw tijdperk kon beginnen met vrije producenten. Dat kon alleen door compromisloze revolutionaire actie.
Om dergelijke actie te motiveren is een mythe nodig, een motiverende (denk)constructie, die niet juist of onjuist hioeft te zijn zoals een utopische theorie of hypothese. “Een mythe die die een sociale groep natie, volk of klasse samenbindt, moet in staat zijn om hun diepste gevoelens op te wekken en tegelijkertijd energie richten op de oplossingen van werkelijke problemen die de groep tegenkomt in zijj feitelijke omgeving... de mythe vevat utopische elementen... De mythe moet worden beoordeeld als middel tot actie in het heden [...en] kan sociale groepen tot actie inspireren, die... grote transformaties teweeg brengen.” (p111,112) Bijv. de apocalyptische mythe van de ondergang van de heidense wereld, de wederkomst van Christus en het koninkrijk van de heiligen, waarin de eerste christenen geloofden. Ook de ideeën van de Reformatie en de Franse Revolutie hebben grote invloed gehad, hoewel er weinig terecht kwam van hun idealen.
Sorels ideeën over geweld zijn het meest omstreden en dienen te worden beschouwd in de context van zijn tijd, enkele jaren voor de Eerste Wereldoorlog, toen pacifisme en humanitaire ideeën wijd verbreid waren en “fraude, veeleer dan geweld de de meer gebruikelijke weg naar succes en privileges was... Sluwheid in de vorm van doctrines van ’sociale vrede’, ‘coöperatie’ en ‘arbitrage’ had de voorkeur.” Hij doelt niet op bruut en wraakzuchtig geweld, maar wat je ‘functioneel geweld’ zou kunnen noemen.
“De morele afwijzing van geweld helpt om de arbeider rustig te houden en te voorkomen dat ze hun gewelddadige methoden gebruiken in stakingen voor de revolutie... Humanitaire en pacifische ideologieën... verbergen de dwang die niettemin werkzaam is op verstoorde en valse manieren en het zich verlaten op regels wordt vervangen door list, bedrog, omkoperij en corruptie.” (p114,115) Sorel heeft een voorkeur voor openlijk geweld boven huichelarij. “Laten we ons verenigen voor het verwezenlijken van de sociale plicht.” (p116) Sorel bleef trouw aan de revolutie, ook al kwam er weinig van terecht.
Conclusies aangaande de besturende klasse
In het slothoofdstuk komt Burnham met zijn conclusies. Deze worden hier als intermezzo weergegeven omdat ze aansluiten bij Mosca en een meer evenwichtige verdeling van de twee delen bieden. Ze vormen bovendien een inleiding voor Deel 2 over Michels en Pareto, de meest interessante schrijvers die worden behandeld.
“Het primaire onderwerp van de politieke wetenschap is de strijd om de macht [en samenhangende belangen] in openlijke en verborgen vormen... Logisch of rationeel handelen speelt een ondergeschikte rol bij politieke en sociale verandering... Niet-logisch handelen, aangezet door omgevingsveranderingen, instinct, impulsen en belangen zijn sociaal gezien gewoonlijk de regel.”
“Om sociale processen te begrijpen is het onderscheid tussen de besturende klasse en de bestuurden, tussen de elite en de niet-elite het meest significant... Geschiedenis en politieke wetenschap zijn vooral de studie van elites, de samenstelling structuur en de relatie met de niet-elite... Het primaire doel van elke elite of besturende klasse is zijn eigen macht en privileges te handhaven... Het bestuur van de elite is gebaseerd op dwang en misleiding... veelal verborgen... en hoeft niet bewust te zijn... Gewoonlijk is dit verbonden met een algemeen geaccepteerde religie, ideologie of mythe... Het bestuur van de elite gaat nu eens meer dan weer minder samen met de belangen van de niet-elite.”
“Bij iedere elite zijn er twee tegengestelde tendensen werkzaam:
a. een autocratische tendens die posities bewaart voor eigen leden... en anderen verhindert, en
b. een democratische tendens met nieuwe elementen van onderop... De tweede tendens wint altijd [op termijn]...
Geen enkele sociale structuur is permanent... Periodiek zijn er snelle verschuivingen in de samenstelling en structuur van elites, dat wil zeggen sociale revoluties.” We leven in een revolutionaire tijd van snelle verandering en crises. (p204-206)
“Een sociale revolutie betekent een relatief snelle verandering in de samenstelling en structuur van de elite en de relatie met de niet-elite.” Dit wordt bevorderd als de besturende elite de technologische ontwikkelingen en nieuwe sociale krachten niet meer in de hand heeft. Ook als de elite weinig aandacht meer heeft voor economie en bestuur en meer voor kunst, cultuur, filosofie en zinnelijke genoegens. Of als zij niet genegen is nieuwe leden van onderop toe te laten en als zijn haar vertrouwen in zichzelf vermindert en de legitimiteit van haar bestuur verliest. 0f instabiel wordt door manipulatie, compromissen en misleiding. Dergelijke voorwaarden gaan vooraf aan een sociale revolutie.
De vraag is of deze factoren opgeld deden in de tijd van Burnham en daarna. De bourgeois-kapitalisten vormden de laatste eeuwen de besturende klasse. Ze hebben zich aangepast aan de technologische ontwikkelingen. Recentelijk bijvoorbeeld aan de informatietechnologie met het "surveillance-kapitalisme’ (zie CM 127). Burnham schreef in The Managerial Revolution hoe de managers toegang kregen tot de besturende elite. Dus niet alleen de kapitaalbezitters maar ook bestuurders van grote bedrijven.
De vakbonden, die in de tijd van Burnham nog een sterke sociale kracht vormden, hebben sinds Reagan ingeboet aan invloed. De besturende klasse is niet verworden tot een ‘leisure class’ zoals Thorstein Veblen beschrijft in The Theory of the Leisure Class. Zij bleef een machtselite, zoals C.Wright Mills beschrijft in The Power Eilte en G.W.Domhoff in Who Rules America? Er zijn wel revolutionaire veranderingen geweest, maar tot dusver in het Westen geen revolutie.
‘De betekenis van democratie’
Volgens Burnham is democratie niet hetzelfde als zelfbestuur van het volk, maar wel een democratische invloed op de selectie van leden van de besturende klasse, vooral door verkiezingen. Democratie kan echter verworden tot ‘bonapartisme’, ‘waarbij een kleine groep leiders of een leider claimt dat hij het volk vertegenwoordigt of spreekt voor het hele volk”. Burnham gebruikt de term "democratisch totalitarisme”. Een autocraat wordt dan op democratische wijze gekozen door het volk en trekt de macht naar zich toe.
Burnham wijst op het belang van individuele en sociale rechten, die door ‘juridische verdediging’, met een term van Mosca, veilig gesteld kunnen worden, en waarbij individuen worden beschermd tegen willekeurige en onverantwoordelijke machtsuitoefening. Hij definieert democratie in termen van vrijheid, vrijheid om oppositie te voeren. “Vrijheid of juridische verdediging... is gericht op het recht tot oppositie... het recht van opponenten van de bestaande besturende elite om hun oppositie publiekelijk te uiten en hun visie te organiseren en te implementeren.” (p221)
“Vrijheid is ook een voorwaarde voor wetenschappelijke vooruitgang... de vrijheid om je gedachten te uiten, ook al gaan deze tegen de mening van de meerderheid in... zelfs als het algemeen beschouwd absurd is... Vrijheid is ook een voorwaarde voor een meer ontwikkeld ‘niveau van beschaving’... Vrijheid is nodig om het potentieel van [individuele en] sociale en creatieve krachten vrij te maken voor hun maximale ontwikkeling." (p222)
Zoela gezegd “dienen leiders hun eigen belangen om hun eigen macht en privileges te handhaven... Alleen macht beperkt macht.... uitgedrukt door oppositie... Als alle oppositie wordt vernietigd is er geen enkele beperking meer voor wat macht kan doen... De massa, die wordt geblokkeerd door de ijzeren wet van de oligarchie om zichzelf direct en weloverwogen te besturen, kan indirect de macht van de bestuurders beperken.” Namelijk door de oppositie te steunen. “Het recht op publieke oppositie tegen de bestuurders vormt de kern van vrijheid.” (p223)
Verder is het bestaan van verschillende sociale krachten van belang om ‘checks en balances’ te bieden en elkaar min of meer evenwicht te houden. Verschillen, verschillende krachten, vormen de basis van vrijheid. Ook verschillende secties van de elite kunnen een zeker evenwicht geven, dat bevorderlijk is voor de openheid en toegankelijkheid van de elite. Vrijheid is verbonden met de mogelijkheid van oppositie. Deze thema’s worden door Michels en Pareto in Deel 2 verder toegelicht
De rol van politieke wetenschap
Feitelijk inzicht in het functioneren van de machtselite en de democratie kan onze mogelijkheden om ermee om te gaan bevorderen. Daarbij kan politieke wetenschap ondersteunend zijn. “Kunnen de massa’s wetenschappelijk handelen in politieke aangelegenheden?,” vragt Burnham zich af. Vooralsnog ziet het er niet naar uit, daar m ythen, ideologie en demagogie hen beïnvloeden, ook al is er meer kennis beschikbaar. Veel mensen waren tot voor kort vooral bezig met hun levensonderhoud, waardoor ze weinig tijd over hadden voor kennisverwerving, die bovendien een bepaald niveau van ontwikkeling vraagt.
Kunnen bestuurders op een wetenschappelijk verantwoorde wijze leiding geven? Burnham acht dit to op zekere hoogte mogelijk. Ze kunnen echter ook de wetenschap misbruiken voor beïnvloeding, zoals de CIA in samenwerking met Big Tech heeft onderzocht wat betreft ‘mind control’. Ook Burnham wijst op de mogelijkheid wetenschappelijke technieken te gebruiken voor massa-manipulatie. (Zie CM 127 en 143). “Een wetenschappelijk besturende groep zal zijn politieke handelen niet laten leiden door mythen. We hebben gezien dat het primaire doel van iedere heersende groep het handhaven van zijn eigen macht en privileges is. Wetenschappelijk gedrag van de kant van de groep heeft dit sociale feit niet op.” (p240,241)
Een wetenschappelijk heersende klasse sluit tyraniie niet uit, maar kan deze effectiever en bestendiger maken. Wetenschappelijk inzicht kan helpen revoluties te voorkomen en hervormingen ordelijker te laten verlopen. Bijv. de wetenschappelijke inzichten van Peter Turchin elders in dit nummer. En wetenschap kan problemen helpen oplossen.
Een ander punt is dat “de cohesie van de samenleving acceptatie van mythen vraagt”. Uit onderzoek van Emile Durkheim en anderen blijken de cohesieve en zingevende functies van religie, waaronder mythen. Volgens Burnham “sluit een wetenschappelijke houding ten opzichte van de samenleving mythen uit”. Maar Durkheim en andere religiewetenschappers wijzen op grond van sociaalwetenschappelijke inzichten juist op de functionaliteit van religie en mythen.
Behalve wetenschappelijke kennis is andere kennis van belang, zoals sociologen als Max Weber en vele anderen hebben laten zien. Behalve wetenschap is bredere vorming en ontwikkeling nodig, opdat leiders en bevolking hun zelfzuchtige neigingen het hoofd bieden en meer prosociaal gaan handelen. In de laatste regel van zijn boek hoopt Burnham dat een zuivering van de elite en de recrutering van nieuwe leiders leiden tot “een minimum aan morele waardigheid, die de vreemde gebeurtenis van het menselijk bestaan kan rechtvaardigen". (p244)