Deel 2: Michels’ ijzeren wet van de oligarchie en Pareto over de circulatie van elites

Civis Mundi Digitaal #154

De Duitse socioloog Robert Michels (1876-1936) schreef een boek over elitaire tendensen in politieke partijen in de moderne democratie: Zur Soziologie des Parteiwesens in der modernen Demokratie. Untersuchungen über die oligarchischen Tendenzen des Gruppenlebens (1911, in het Engels gepubliceerd in 1915 bij Hearst, New York, citaten uit deze editie).

Politieke partijen in een democratie zijn onderhevig aan tendensen die kenmerkend zijn voor organisaties. Michels onderzocht democratie niet als wenselijk ideaal, maar als feitelijke werkelijkheid, eigenlijk een mogelijke werkelijkheid, die in de praktijk nog niet blijkt gerealiseerd. Ook niet in politieke partijen en vakbonden die representatieve democratische doelen en idealen nastreven en het volk willen vertegenwoordigen. De democratie tijdens zijn onderzoek (1911) was niet echt democratisch. Het algemeen kiesrecht (inclusief vrouwen) werd in Duitsland in 1918 ingevoerd en geëffectueerd bij de verkiezingen in 1919. Voordien gold het alleen voor de “gecultiveerde en bezittende klassen”. (p125) Maar ook daarna bleef de ongelijkheid, hoewel deze sindsdien geleidelijk verminderde (zie Peter Turchin in dit nummer) 

 

Leiders leiden een organisatie en de leden ervan

Michels toont oligarchische tendensen aan in alle grotere groepen. Opvattingen zijn zelden unaniem en de mening van de meerderheid is meestal beslissend. In grote groepen is directe democratie niet mogelijk, omdat de hele groep niet bij elkaar kan komen. Bovendien kan niet iedereen aan het woord komen. “Slechts enkele sprekers... retoriek, een beroep op irrelevante sentimenten, enthousiasme en verveling bewegen de menigte.” Gezichtspunten van een minderheid komen minder naar voren. Beslissingen moeten vaak in korte tijd worden genomen. “Er is gewoon geen manier om alle leden te laten participeren.” (p129)

Bestuurlijke taken in een organisatie vragen specifieke talenten. een arbeidsverdeling treedt in werking om de organisatie in stand te houden. De belangrijkste verdeling is die tussen leiders en de rest van de organisatie. “Het zelfbestuur van de organisatie functioneert door vertegenwoordigers... die “de wil van de hele organisatie vertegenwoordigen.” Soevereiniteit kan echter niet worden gedelegeerd. Gebeurt dit wel “dan draagt de massa zijn soevereiniteit over aan enkele individuen,” aldus Rousseau. (p130,131)

“Wie controleert wie?” Controleert de massa de leiders of omgekeerd?” (p131) Michels toont de machtspositie van de leiders. Er bestaat een gewoonterecht waardoor leiders aanblijven. Degenen die de organisatie hebben gediend en geleid, worden niet zomaar aan de kant gezet. Een leider kan zijn wil doorzetten door te dreigen met aftreden. 

De meeste leden van een grote organisatie zijn passief. Slechts een klein aantal leden neemt deel aan bijeenkomsten. Ook bij een referendum stemt maar een deel van de leden. “Bij de massa en zelfs bij de georganiseerde massa... is er een immense behoefte aan sturing en begeleiding.” Men laat het actieve werk en de besluiten graag aan anderen over. Uit dankbaarheid en waardering worden leiders vaak herkozen. (p133,134)

Verder zijn er leiderschapskwaliteiten zoals retorisch talent, prestige en deskundigheid en vooral het vermogen “de wilskracht de de wil van de minder machtigen reduceert tot gehoorzaamheid. (Machiavelli’s virtù). Daarna volgt het belang van een breder bereik van kennis die indruk maakt op de leden in de omgeving van de leider... overtuigingskracht, krachtige ideeën op de grens van fanatisme, die respect oproepen van de massa door de intensiteit. [Verder], zelfvertrouwen, ook al gaat dit gepaard met arrogante trots, voor zover de leider de menigte in zijn eigen trots weet te laten delen. In buitengewone gevallen tenslotte goedheid van hart en onzelfzuchtigheid, kwaliteiten die de menigte doen denken aan Christus, en religieuze gevoelens doen ontwaken... De massa... is incompetent... vanwege het gebrek aan vereiste kennis, vaardigheden en onderricht... Met betrekking tot orgasatietaken hebben leiders een werkelijke superioriteit boven de massa, waarvan zij zich bewust zijn... “’geen onderneming kan slagen zonder leiders, zonder managers’... Kortom, leiders... als groep met een zekere mate van permanentie en stabiliteit zijn onmisbaar.” Door hun omisbaarheid wordt leiderschap geconsolideerd, “waardoor de leiders de masse controleren en niet door de massa worden gecontroleerd en democratie verzwakt.” (p135,136, Michels p72,89) 

 

Autocratische tendensen

Bovendien controleren de leiders de financiën van een organisatie... uitgedrukt in de neiging van leiders om een relatief groot bedrag aan henzelf toe te wijzen... ver boven het inkomensniveau van gewone leden... Dit financiële privilege markeert de dominantie van de leiders... Leider beslissen... over het dagelijks gebruik van fondsen... wie en wat versterkt zal worden, wie en wat verzwakt... wie begunstigt en wie afgewezen.” (p137,138)

“Pers [en publiciteit]vormen een potent instrument voor de verovering, bestendiging en consolidatie van de macht van de kant van de leiders.... De pers (zowel als publiciteit en propaganda in het algemeen)...  is het meest geschikte middel om de faam van de individuele leiders te verspreiden onder de massa, voor het populariseren van hun namen... De massa van de leden kan de pers en propaganda niet controleren en begeleiden”. (p140, Michels p130,135)

Leiders besturen ook het disciplinaire mechanisme van de organisatie en selecteren gedelegeerden voor vergaderingen. “De massa van de leden controleert niet de leiders, maar de leiders controleren de massa.” Maar uiteindelijk heeft de massa het recht om hun leiders te controleren en te ontslaan. Als leiders verliezen, worden ze vervangen door nieuwe leiders. “Het leiderschap houdt de controle. Zelfbestuur blijft op een afstand.” (p142) 

Als het leiderschap verenigd is, blijft het sterk, sterker dan de massa, maar niet als het verdeeld is. Dan kan een sectie de steun van de massa krijgen.  “Het bestaan van oppositie is de sterkste en de enige sterke check van de autocratische tendensen van de leiders.” Leiders kunnen ook een “psychologische metamorfose” doormaken, gekenmerkt door “een heldere visie, diep gevoel en een vurige wens ten bate het algemene goed. Hij wordt geïnspireerd door de flexibiliteit en ernst van zijn karakter en zijn warme sympathie voor zijn volgelingen.”

“Maar deze kwaliteiten zijn niet lang bestand tegen de gewoonte van de macht... Het bewustzijn van macht brengt altijd ijdelheid voort, een ongepast geloof in de eigen grootsheid. In de leider combineert het bewustzijn van zijn eigen persoonlijke waarde zich met de behoefte van de massa aan begeleiding. Dit wekt in zijn geest de erkenning van zijn eigen superioriteit (hetzij werkelijk of verondersteld) en doet de geest van bevel in hem ontwaken die in de kiem in ieder mens bestaat. We zien hier dart iedere menselijke macht zijn voorrechten probeert te vergroten. Degene die macht heeft verworven, probeert bijna altijd deze te consolideren, uit te breiden... zijn positie te verdedigen en zich te onttrekken aan de controle van de massa... In een bepaalde fase... identificeert de leider zich met de groep, partij of natie... Despotisme van leider komt niet altijd voort uit vulgaire machtsdrang of ongecontroleerd egoïsme, maar is vaak de uitkomst van een diepe en oprechte overtuiging van de eigen waarde en de diensten die de leiders hebben verricht voor het algemeen belang.” (p143-144, Michels, p206-207)

Michels spreekt van ‘bonapartisme’ als een leider “zich beschouwt als een uitvoerend orgaan van de collectieve wil die zich gemanifesteerd heeft in verkiezingen... Met grote scherpzinnigheid blijft hij herhalen dat hij niet meer is dan een instrument, een schepping van de massa’s....de belichaming van de wil van de groep...,. Hij verpersoonlijkt de meerderheid en alle tegenstand tegen zijn wil is anti-democratisch... Degene die gekozen is door het volk, handelt met recht als de vertegenwoordiger van de collectieven wil.” De democratie culmineert in bonapartisme, een wijdverbreide tendens in Europa. Het is anders dan militaire dictatuur een culminatie van de democratie en het is geen erfelijk of godgegeven despotisme zoals in een absolute monarchie, maar “een populair, democratisch despotisme, gebaseerd op een democratische doctrine, op zijn minst aan het begin.” (145,146, Michels p219-219) 

Bescherming van de democratie

Michels beschrijft vier beschermende tendensen in een democratie: referendum, terugtrekken, syndicalisme en anarchisme, die niet alle even effectief zijn. Bij een referendum stemt zoals gezegd maar een deel van de leden. Als een beperking wordt “de incompetentie van de massa” genoemd, naast de desinteresse en het gebrek aan participatie. Daaraan is toe te voegen dat de leiding een referendum kan houden als het hen uitkomt en het ernaar uitziet dat de uitslag hen zal bevallen. Als de uitkomst niet bevalt kunne leiders ehet naast zich neerleggen, zoals in Nedralnd bij het Oekraïne-referendum. maar het kan ook bindend zijn zoals het Brexit referendum, dat de regering onwelgevallig was. 

Terugtrekken of intrekken van privileges is makkelijker gezegd dan gedaan. “Leiders nemen nooit afstand van alle privileges.” Bovendien maakt dit ze niet meer democratisch. Syndicalisme behelst de vorming van vakbonden en coöperaties naast of in plaats van politieke partijen. Maar ook “vakbonden en coöperaties zijn niet vrij van de autocratische tendensen van organisaties.” Afschaffen van politieke partijen betekent een verschuiving van autocratische tendensen.

“Omdat alle organisaties leiden tot autocratie, moet er helemaal geen organisatie zijn om democratie te verwezenlijken.” Michels noemt dit anarchistische perspectief een onrealistisch alternatief, dat niet tot een serieuze politieke beweging leidt. Bovendien hebben anarchistische leiders dezelfde kenmerken als andere leiders. met het verschil dat “hun overheersing niet niet uitgeoefend over een organisatie, maar over de geest” [van de anderen]. (p148,149) 

Waarom streven naar democratie?

Genoemde maatregelen schieten tekort. ”Autocratische tendensen zijn... inherent in de aard van  organisaties.” Dit noemt Michels de ijzeren wet van de oligarchie. “Het democratisch ideaal van zelfbestuur is onmogelijk... ‘De samenleving kan niet bestaan zonder een ‘dominante’ of ‘politieke [bestuurlijke] klasse’... De regering of de staat kan niet iets anders zijn dan de organisatie van een minderheid. Het streven van deze minderheid is het opleggen van een ‘wettelijke orde’ aan de meerderheid, die niet in staat is tot zelfbestuur en ‘onder voogdij is’ van een minderheid.” (p150, Michels p390)

Autocratische en oligarchische tendensen ten spijt, blijft het van belang naar democratie te streven in de mate dat het mogelijk en haalbaar is. “Een openhartige onderzoek van oligarchische gevaren in een democratie zal ons in staat stellen deze gevaren te minimaliseren, ook al kunnen deze nooit helemaal worden vermeden... De defecten inherent in democratie zijn duidelijk... Toch moeten we voor democratie kiezen als het minste van de [mogelijke] kwaden... Democratie is een schat... Als we ernaar blijven zoeken, onvermoeibaar werken aan het ontdekken [ervan...]  verrichten we een werk dat vruchtbare resultaten heeft in democratische zin... Democratische stromingen in de geschiedenis lijken op opeenvolgende golven. Ze breken steeds op dezelfde zandbanken. Ze worden steeds vernieuwd. Dit voortdurende spektakel is tegelijk bemoedigend en bezwarend. Als democratieën een bepaald stadium hebben bereikt, ondergaan ze een geleidelijke transformatie en nemen ze een aristocratische geest aan, In veel gevallen ook de aristocratische vormen waartegen ze aanvankelijk heftig streden... Zij eindigen door een fusie met de oude dominante klasse. Daarna worden ze op hun beurt weer aangevallen door nieuwe opponenten, die zich in maam beroepen op de democratie. Vermoedelijk zal dit harde spel doorgaan zonder einde.” (p151,15, Michels p408) 

 

Pareto: de circulatie van elites

De Italiaanse socioloog en econoom Vilfredo Pareto (1848-1923) doceerde politieke economie aan de Universiteit van Lausanne. In zijn Trattato di Sociologio Generale (1916), vertaald als Mind and Society, gaat hij in op kenmerken en basisfactoren van sociaal gedrag, die hij in het bijzonder in verband brengt met  het gedrag van elites. Evenals de eerder besproken ‘Machiavellians’ gaat Pareto uit van de werking van feitelijk sociaal gedrag, niet vanuit een ideologie, een ideaal of gewenste vorm van gedrag. Pareto is eerder besproken in CM 101. 

 

Rationeel en niet-rationeel gedrag

Burnham begint met een onderscheid in logisch, doelgericht en niet-logisch gedrag, ofwel in doelrationeel en niet-rationeel gedrag in termen van Max Weber, Karl Mannheim, Jürgen Habermas, e.a. Logisch of doelrationeel gedrag zien we bij uitstek in wetenschap, techniek en economie. Niet-rationeel gedrag zien we in vooral rituelen, taboes, geloofsopvattingen en bijgeloof, maar ook in allerlei ander gedrag. Doelen kunnen transcendent zijn, zoals de hemel of nirvana of onbereikbaar, zoals universele vrede of een ideale utopische samenleving.

Volgens Pareto komt niet-logisch gedrag het meeste voor en is het dominant. Allerlei constituties, (onafhankelijkheids)declaraties, statuten waarin publieke doelen worden uitgedrukt, behoren tot het rationele gedrag, dat volgens Pareto minder basaal is en bovendien vaak vrij algemeen, vaag en abstract is en verwijst naar waarden en beginselen als’vrijheid, gelijkheid en broederscha’ of ‘vrijheid van gebrek’ bij de VN.

Wat heeft dit concreet in de maatschappelijke praktijk te betekenen, waar het er vaak minder rationeel aan toe gaat? “Sociaal beslissende daden, komen niet voort uit logische maar uit niet-logische wortels.” (p163) Dat hebben anderen ook al ontdekt. (Schopenhauer, Nietzsche, Freud, Jung, e.a.) We hebben echter de neiging ons gedrag te rationaliseren en het meer rationeel voor te stellen dan het feitelijk is gemotiveerd. “Een wens de samenleving te hervormen doet een beroep op logische actie – weloverwogen middelen om hervormingen teweeg te brengen. Daarom minimaliseren degenen die willen hervormen waarschijnlijk de invloed van niet-logisch handelen.” (p164) 

“Het gedrag van mensen wordt veel meer bepaald door hun geestestoestand en hun gevoelens dan door de redenen die zij geven... Het merendeel van de politieke leiders handelt niet logisch, dat wil zeggen dat zij zelf ook slachtoffer zijn van de illusies die zij proberen te verspreiden.” (Raymond Aron,Main Currents of Sociological Thought Deel 2, Pareto, p123,151).

Pareto probeert opvattingen en ideeën te verklaren vanuit onderliggende gevoelens en drijfveren, die niet rationeel zijn, terwijl de ideeën dat wel lijken. “Neem ideeën niet voor wat ze ogenschijnlijk lijken, kijk niet naar de mond van mensen maar dringt dieper door tot de werkelijke bronnen van hun daden,” schrijft Lewis Coser over Pareto. (Masters of Sociological Thought, p 392). 

Mensen handelen “op grond van een geestesgesteldheid en zijn van daaruit gevoelig voor bepaalde argumentaties... De sociale en economische positie die mensen in de samenleving innemen, alsmede hun biologische [en andere] drijfveren, resulteren in een geestesgesteldheid (‘état psychique’) die hen ontvankelijk maakt voor niet-logische theorieën. Onware theorieën, die aansluiten bij deze geestesgesteldheid of dit geheel van sentimenten, hebben een grote kans geaccepteerd te worden dan ‘ware’ theorieën die hiermee strijdig zijn.” (J. Berting, ‘Vilfredo Pareto’, in Rademaker e.a. Hoofdfiguren van de sociologie, p130,127).

Dit inzicht draagt bijvoorbeeld bij tot een verklaring voor complottheorieën en andere mythen. Deze voorzien in bepaalde behoeften en geven irrationele verklaringen voor onverklaarbare verschijnselen en bedreigingen in vaak simplistisch rationele mentale constructies. Ze sluiten aan bij een bepaalde geestesgesteldheid. In een klimaat van angst en onzekerheid kanaliseren zij een emotionele lading in verklarende verhalen, die de complexe werkelijkheid vaak versimpelt en vertekent in zwart-wit en goed-fout denken, waarin slechts een kern van waarheid te vinden is. 

Basisinstincten en behoeften

Pareto maakt een onderscheid in residuen of constante basisfactoren en variabele derivaten (letterlijk ‘afgeleiden, daarvan afgeleid gedrag) Residuen hebben te maken met instincten, neigingen of basisgevoelens, die betrekkelijk constant zijn. ‘Derivaten’ vormen een breed spectrum van uiteenlopende ideeën, ideologieën, opvattingen, rationalisaties, verbalisaties en gedragingen die daarvan zijn afgeleid. Bijvoorbeeld de seksuele basisimpuls is een residu. Daarvan zin allerlei uiteenlopende gedragingen die daarmee te maken hebben afgeleid, van ascetisme tot pornografie, opvattingen omtrent betamelijk gedrag tussen de seksen, liefdesverhalen, huwelijksrituelen, enz.

Dit citaat licht het onderscheid verder toe: “Een politicus wordt door een ambitie om geld, macht en distinctie te verwerven [het basisinstinct]... geïnspireerd als voorvechter van de theorie van solidariteit [zijn afgeleide gedrag] Als de politicus zou zeggen: ‘Vertrouw op solidariteit, want dat betekent geld en macht voor mij,’ zou hij... weinig stemmen krijgen. Daarom staat hij voor principes die acceptabel zijn voor zijn achterban... En zelfs als hij eerst wordt gemotiveerd door gedachten van persoonlijk voordeel, komt hij er uiteindelijk toe te geloven dat zijn werkelijke belang het welzijn van anderen is.” Dat is echter een afgeleid derivaat van zijn basismotivatie die is gericht op macht. Hij rationaliseert zijn instinctieve, niet-rationele gedrag. (Burnham, p176, J.H. Abraham, Origin and Growth of Sociology, p 456;Traité 854, Lewis Coser, Masters of Sociological Thought, p 390). 

 

Zes klassen

Klasse 1 van de zes basisresiduen of instincten is het ‘instinct voor combinaties’, het combineer-instinct. Dit zet mensen aan tot systematisch, doelgericht denken en handelen om hun omgeving te beheersen, te manipuleren en macht uit te oefenen, bijv. door slimme financieel-economische constructies. “Op meer complexe niveaus verklaren ze [de combinatie-instincten] de drang van politici en staatslieden om samen te gaan en politieke krachten te bundelen, om politieke ‘deals’ te maken en om politieke rijken op te bouwen... [Ze] zijn als de ‘vossen’ van Machiavelli... Pareto meende dat de vossen in opkomst waren, slimme leiders die hun toevlucht nemen tot overreding, list en bedrog. De politieke ‘scene’ werd gedomineerd door politieke ‘wheelers en dealers’, gewetenloze advocaten en intellectuele sofisten, door speculatoren en manipulators” (Coser, p 396). 

Klasse 2 zijn de instincten voor groepscontinuïteit en groepscohesie, macht en gezag, gemeenschapszin, loyaliteit aan familie, gemeenschap en natie, gericht op stabiliteit. Waarden die tegenwoordig worden benadrukt door het neoconservatisme en het rechtse populisme en nationalisme, maar van alle tijden zijn. Pareto brengt dit in verband met de ‘leeuwen’ van Machiavelli. Zij kunnen de vossen uit hun machtspositie verdrijven als hun tendensen en hun aanhang sterker worden en de tijd meezit.

De dominantie van residuen kan variëren in de loop van de geschiedenis. Dat geldt met name voor klasse 1 en 2, de combinatie- en de conserveringsinstincten, die bij verschillende soorten elites, resp. de ‘vossen’ en de ‘leeuwen’ domineren. In de geschiedenis wordt de ene soort elite afgewisseld door de andere soort elite. De afwisseling van progressieve en conservatieve politici komt daar ongeveer mee overeen. Tegenwoordig is er een ‘conservatieve golf’. In de tijd van Machiavelli gold dat heersers “voor hun succes evenzeer afhankelijk waren van vaardig gokken als van brute kracht,” dus eigenschappen van zowel vossen als leeuwen. (G. L Sabine e.a., A History of Political Theory, p318).

De andere categorieën residuen zijn klasse 3. de behoefte aan zelfexpressie en activiteit om gevoelens uit te drukken in daden, bezigheden, rituelen, demonstraties, sportmanifestaties, enz., 

Klasse 4. residuen gerelateerd aan sociabiliteit. , Daaronder vallen discipline, uniformiteit, conformiteit, ‘erbij horen’, samenwerking, empathie, erkenning, status, hiërarchie, ook opofferingen en uitgestelde behoeftebevrediging. 

Klasse 5. (behoefte aan) integriteit van het individu en zijn toebehoren (appurtenances), waaronder identiteit(svorming) en identificatie en persoonlijke belangenbehartiging. Eigendomsrechten en identificatie met bezit horen hier ook bij, en ook het streven naar sociale gelijkheid, evenals het streven naar privileges als een versterking van de eigen identiteit.

Klasse 6. zijn de seksuele residuen, die reeds genoemd zijn, met wat daarbij komt kijken (Aron, p 131, Coser, p 392). 

Deze indeling loopt vooruit op de fundamentele behoeftentheorieën van Abraham Maslow in Motivatie en persoonlijkheid en Erich Fromm in De gezonde samenleving. Maslow onderscheidt in zijn beroemde behoeftenpiramide basale fysieke behoeften, veiligheidsbehoeften, sociale behoeften, erkenningsbehoeften en zelfverwerkelijkingsbehoeften. Freud neigt naar een eenzijdige monocausale theorie met een dominante seksuele drift. 

 

Afgeleide gedragingen

‘Derivations’ vormen het afgeleide gedrag in vele wisselende gedragsvarianten, waarin de basisbehoeften zich manifesteren. “Pareto is speciaal geïnteresseerd in verbale verklaringen, dogma’s, doctrines en theorieën waarin mensen hin niet-logische residuen kleden met een gepassioneerde pretentie dat ze rationeel zijn... ‘De residuen zijn manifestaties van gevoelens. de ‘dervations’ omvatten logische redeneringen, niet kloppende redenen... het zijn manifestaties van de menselijke honger om te denken’.... ‘Derivations’, afgeleiden, omvatten bijna alle opvattingen en theorieën die bij sociale conflicten een rol spelen, principes van democratie, recht en gezag, morele en theologische systemen, rechtvaardigingen van samenlevingsvormen, handvesten van rechten, statuten en programma’s.” (Burnham, p173,174. Pareto, Traité 1401)

Pareto verdeelt de ‘derivations’ in vier klassen (die te maken hebben met): 1. bevestiging, 2 (een beroep op) gezag, 3. overeenstemming van gevoelens met principes: gevoelens in abstracties weergeven zoals ‘de wil van het volk’, ‘vrijheid, gelijkheid, broederschap’, 4 verbaal bewijs, waaronder allerlei verklaringen, allegorieën en ideologieën.

"Pareto meent dat ‘derivations’ weinig effect hebben op het bepalen van sociale veranderingen. Residuen zijn de bestendige, significante en invloedrijke factor... ‘Derivations’ komen en gaan, veranderingen veranderen weer en er verandert niet veel... Hun belang is primair als expressie van residuen.” Deze bepalen de algemene gang van het sociale gedrag.” (p175)

Het afgeleide gedrag is vaak een rationalisering, verhulling of misleiding van de instinctieve motieven, de residuen, in het bijzonder in politiek en propaganda. Pareto ziet idealen en ideologieën als afgeleiden van instincten en basisbehoeften, zoals de drang tot uitbreiding van invloed, machtsdrang, sociale behoeften en erkenningsbehoeften. Sociaal gedrag is vaak niet zo rationeel, logisch en doelgericht als we doen voorkomen in onze opvattingen en rationalisaties.

Pareto kijkt naar het ‘sociale nut’ van afgeleide gedragingen. De bijdrage aan het ‘algemeen belang’ van ‘de hele samenleving’ is “vaag en afstandelijk abstract”. Want “er zijn voordelen voor sommige secties en nadelen voor andere.” (p180) Het gaat om het geluk en de voldoening van zoveel mogelijk mensen. Maar dat is vaak niet zo eenvoudig te bepalen, met name de verhouding tussen individueel geluk en sociaal welzijn, zoals eerder besproken bij het utilitarisme van J.S.Mill en Henry Sidgwick (zie CM 81,116,117)

“Verwezenlijkt een individu werkelijk maximaak gelijk voor hemzelf door zich te conformeren aan de gangbare standaarden van zijn gemeenschap?... Is kennis van de werkelijkheid altijd voordelig voor de samenleving?... Het kan gevoelens, gewoonten, houdingen verzwakken waarvan het sociale leven afhankelijk kan zijn... Bepaalde mythen zijn in bepaalde omstandigheden nuttig, andere schadelijk.” (p182-184) 

Vossen en leeuwen wisselen elkaar af 

Circulatie van elites

Pareto vindt het van belang dat elites circuleren, hun talenten ’verversen’ en hun vermogens op peil houden. Dat is belangrijk voor het “sociale evenwicht”, waarop de elite invloed heeft, naast economische factoren en belangen, de fysieke omgeving, en de residuen en het daarvan afgeleide gedrag in de vorm van uiteenlopende opvattingen, mythen en overtuigingen. Elites hebben de tendens zichzelf in stand te houden en af te sluiten door de (op)komst van getalenteerde en invloedrijke nieuwkomers te belemmeren. Dit kan leiden tot degeneratie en verval tot het punt wordt bereikt dat de elite wordt vervangen en overtroffen door een andere elite. “Circulatie van elites is een vereiste voor een gezonde en sterke samenleving... een samenleving wordt bedreigd als de elite zich afsluit.” (p190) 

Het onderscheid in elite en massa is fundamenteel in de sociaal-politieke vise van Pareto. Het houdt verband met het fundamentele onderscheid tussen groep en leider in vrijwel alle sociale groeperingen. Hij onderscheidt de regerende elite van de elite in bredere zin van degenen die het meest succesvol zijn en aan de top staan van de professionele hiërarchie in een bepaalde sector. De regerende elite (ruling elite) heeft bestuurlijke sociale en politieke leidende functies. (Aron, p 159, Coser, p 397). 

Pareto schrijft dat de elite de meer succesvolle en capabele mensen betreft, maar ook dat het voornamelijk een etiket betreft “van degenen die hun weg vonden naar die prominente groepering [de elite], zonder de kwaliteiten te bezitten welke met de labels die ze dragen overeenstemmen... Rijkdom, familie of sociale connecties helpen ook in veel andere gevallen voor personen die daartoe anders geen claim hebben om het label van de elite in het algemeen te verkrijgen... Naarmate de tijd verstrijkt ontstaan er soms aanmerkelijke verschillen tussen de capaciteiten en het label... Aristocratieën blijven niet. Om wat voor reden dan ook is het een onbetwistbaar feit dat zij na een zekere tijd verdwijnen. De geschiedenis is een kerkhof van aristocratieën.” (Traité 2035-36, 2052-54, Coser, p 397-98, Abraham, p 443, 448).

Verval en vervanging van elites

Hoe gaat het verval en de circulatie van elites in zijn werk? “Het verval is niet alleen qua aantal... maar ook in kwaliteit in de zin dat ze hun kracht verliezen, een verval van de mate van de residuen die hen in staat stelden hun macht te verkrijgen en te behouden. De regerende klasse wordt hersteld in aantal en kwaliteit... door families die van de lagere klassen opkomen en de kracht en de hoeveelheid residuen meebrengen die nodig zijn om hen aan de macht te houden” (idem)

Het accent op bepaalde eigenschappen en residuen kan in de loop van de geschiedenis variëren. Verval kan er ook toe leiden dat de decadente oude elite wordt vervangen door een nieuwe elite. Dat kan door geleidelijke opname van leden van de nieuwe elite of abrupt door revolutie. Daarom zijn elites beducht voor sociale onrust en opstanden. Het gaat om een gunstige combinatie of verdeling van residuen, die de overlevingskans en het functioneren bevordert. Belangrijk hierbij acht Pareto een combinatie van residuen uit klasse 1 en 2, geconcretiseerd als eigenschappen van slimme, flexibele vossen en krachtige, loyale leeuwen, die opkomen voor de gemeenschap. De combinerende en conserverende tendensen van vossen en leeuwen zouden resulteren in de meest effectieve elite. 

“Als de massa’s zich laten manipuleren door de elite, is dat ofwel omdat de elites de geweldsmiddelen beheersen, ofwel omdat zij erin slagen hen te overtuigen... In een versimpelde interpretatie:... de enkelen regeren de velen door gebruik te maken van twee methoden: geweld en misleiding, list en bedrog... Dit correspondeert met Machiavelli’s beroemde tegenstelling van de leeuw en de vos.” (Aron, p 159).

Dit onderscheid komt overeen met dat van ‘rentenieren’ en ‘speculanten’ in de economie, ofwel ‘zekere, solide investeringen’ en ‘venture-investments’, waarmee nieuwe rijken soms rijk zijn geworden. “Een samenleving waarin de speculanten domineren ontbeert stabiliteit en verkeert in een staat van wankel evenwicht, dat verstoord kan worden door een ongeluk van binnen of van buiten” (Traité 2235, Abraham, p 452, Coser, p 399). Het onverantwoordelijke gedrag van de rijken kan leiden tot economische en ecologische crises en omvallende banken.

“Pareto’s theorie van de circulatie van elites is dus een theorie van sociale verandering, van revolutie, sociale ontwikkeling en verval.” Elites spelen daarbij een leidende rol. “De massa’s kunnen nooit met succes in opstand komen totdat zij leiderschap verwerven, die altijd deels bestaat uit capabele en ambitieuze individuen uit hun eigen gelederen... en deels uit ontevreden leden van de bestaande elite, (bijv. ontevreden intellectuelen bij de Franse en de Russische Revolutie).” (p195,196, zie ook Peter Turchin, elders in dit nummer) 

De politieke positie van Pareto 

Pareto heeft weinig op met ideologieën zoals het socialisme en andere humanitaire stromingen, eigenlijk met geen enkele stroming. Wel met de liberale democratie. Grondrechten zoals vrije meningsuiting en vrijheid om bijeen te komen, achtte hij belangrijk, ook om vrijelijk wetenschap te kunnen bedrijven. Hij schaarde zich achter geen enkele ideologie en was geen “spreekbuis van enigerlei specifieke groepering” (Aron, p 177, 175).

Hoewel hij voorbijgaand aan zijn aristocratische achtergrond ooit een liberale kandidaat was bij de verkiezingen, trok hij zich na zijn verlies gedesillusioneerd terug uit de politiek (Goddijn e.a,Geschiedenis van de sociologie, p 164). In de liefde zat het hem ook niet mee. Hij werd door zijn vrouw verlaten en bestolen, die er met de kok vandoor ging. (Coser, p 405).

De wat cynische, ontmaskerende houding van Pareto tegenover politiek en politici van uiteenlopende richtingen - socialisten, humanisten, rationalisten, bourgeois, fascisten is behalve door de invloed van Machiavelli mogelijk ook te verklaren vanuit zijn levenservaringen en gebrek aan succes in de politiek. “Achter de humanitaire en ethische proclamaties ligt slechts het streven naar macht en machtshandhaving... Ieder politiek regime is oligarchisch en iedere politicus is zelfzuchtig of naïef.” John Stuart Mill was ooit een voorbeeld voor hem en hij was ook lid van het Adam Smith-Genootschap (Berting, p 118,132).

“Op politiek niveau zou hij de voorkeur hebben gehad voor een autoritair en gematigd regime..., waarin degenen die besturen het vermogen hebben om beslissingen te nemen, maar niet proberen alles te beheersen, en bovenal niet de burgers opleggen wat zij moeten denken en geloven, vooral niet bij de intellectuelen... Pareto zou een sterke en liberale regering de voorkeur hebben gegeven, vanuit economische en wetenschappelijke gezichtspunten... Vrijheid van onderzoek is onontbeerlijk voor de vooruitgang van wetenschappelijk denken... en op termijn voor de samenleving als geheel... Zelfs als men Pareto’s kritiek op democratische regimes aanvaardt, is het heel goed mogelijk zulke regimes te zien als het minst kwade voor de mensen – want... de plutodemocratische oligarchie heeft op zijn minst het voordeel dat het verdeeld is en beperkt in zijn mogelijkheden tot actie. Democratische elites zijn het minst gevaarlijk voor de individuele vrijheid.” (Aron, p 173-74). 

Pareto was van aristocratiesche afkomst. Was dat van invloed op zijn blik op de massa? 

Commentaar: verdediging van democratische grondrechten

Genoemde denkers worden geassocieerd met het facisme, dat ze bestreden als “defenders of freedom,” volgens de ondertitel van Burnhams boek, dat in 1943 verscheen, maar nog altijd actueel is. Bij hem is er niets te merken van mogelijke fascistische sympathieën. Ze schreven in een tijd van opkomend fascisme en communisme, waardoor de prille democatie werd bedreigd. Zij wilden democratische grondrechten veiligstellen, vooral het recht van oppositie dat nauw samenhant met vrije meningsuiting. Zij koesterden geen illusies wat betreft de democratie, gezien de feitelijke oligarchie. Er is volgens hen altijd een minderheid die regeert, een heersende klasse. De recrutering en circulering daarvan kan echter door democratische procedures zoals verkiezingen ‘ververst’ worden en het volk beter vertegenwoordiegen, zoals bedoeld in een representatieve democratie.

Volgens Pareto wisselen de meer progressieve flexibele ‘vosse’ en de meer conservatieve ‘leeuwen’ elkaar af, hoewel kwaliteiten van beiden in een bestendige elite aanwezig dienen te zijn. Leeuwen zijn meer nationalistisch en gericht op traditionele waarden, zoals het huidige nationalistische populisme, dat zich echter als een ‘vos’ ook bedient van misleiding en alternatieven feiten en andere slimmigheden. Deze vergelijking met vossen en leeuwen geeft een versimpelde toelichting op een complexe politieke werkelijkheid.

Geweld wordt anders dan bijv. bij Albert Camus in De mens in opstand door de ‘Machiavellians’ niet uitdrukkelijjk afgewezen bij oppositie, waartoe personen en groepen het grondrecht en in sommige gevallen de medemenselijke plicht hebben, zoals volgens Camus bij onderdrukking. Vossen en vooral leeuwen zijn niet afkerig van geweld. De wereldoorlogen en de atoombom, die er in de tijd van de genoemde schrijvers nog niet was, hebben geleerd dat grootschalig geweld geen optie meer is. Het vernietigt wat men probeert te verdedigen of te veroveren. Het dient met zoveel mogelijk middelen te worden voorkomen, zoals Dolph Kessler in zijn in dit nummer te bespreken boek laat zien.

De ‘Machiavellians’ hebben de neiging humanitaire en pacifistische ideologieën te relativeren of zich ertegen af te zettten, omdat ze vaak zweverig en onrealistsiche zijn gebleven. In onze tijd is daarvoor echter volgens Kessler veel te zeggen, zoals ook in andere tijden, bijv. in de tijd van de Stoïcijnen aan het eind van het Romeinse Rijk, waarmee onze tijd soms wordt vergeleken. 

Empathie en altruïsme en de eigen groep

Er werd gesteld dat machtelites hun macht en privileges willen consolideren. Maar er kwam ook naar voren dat zij daarnaast het algemeen belang van hun groep of land kunnen nastreven. Er dient daarbij een zeker evenwicht te zijn. De eigen bredere machtsbasis raakt op termijn in verval bij een excessieve  zelfzucht en exclusief nastreven van eigen voordeel ten koste van anderen.

Auguste Comte, Emile Durkheim. Peter Kropotkin in Mutual Aid, Pitirim Sorokin in The Way and Power of Love, Frans de Waal in diverse boeken, Peter Turchin in Ultasociety: How 10.000 years of war made humans the most cooperative beings om earth en vele anderen lieten zien dat mensen en ook dieren behalve zelfzuchtig en egoïstisch ook empatisch en altruïtisch (kunnen) zijn. Allereerst gericht op hun eigen groep en nakomelingen (‘eigen volk eerst’). Het begint bij het gezin en nageslacht en breidt zich uit over de  nabije gemeenschap tot steeds grotere sociale verbanden om uiteindelijk de hele mensheid en zelfs het hele unversum te omvatten.

Mensen hebben zorgbehoeften om als kind, zieke, bejaarde of zorgbehoevende te worden verzorgd en als ouders en medemensen om voor anderen te zorgen. (Zie bijv. de hechtingstheorie van John Bowlby, Donald Winnicot, Mary Ainsworth e.a. en gedragsbiologen als Korad Lorentz, Niko Tinbergen e.a.) Pareto, Maslow en Fromm gaan in op de sociale behoeften naast de persoonlijke behoefte aan identiteit en integriteit. Het gaat om een balans tussen diverse basisbehoeften. Tussen zelfzorg en zorg voor anderen.

Het is een natuurlijke reactie dat mensen op de eerste plaats voor hun eigen kinderen en hun eigen groep zorgen. Anders zou de eigenheid van het gezin, de familie en de groep opgaan in het grote geheel en zorgt niemand meer specifiek voor een ander, omdat iedereen wordt geacht dit te doen voor iedereen. Eigenheid, persoonlijke en groepsidenteit en -integriteit dreigen dan te verwateren. Bij grote stromen allochtonen komen gemeenschappen en landen onder druk te staan en reageren mensen afhoudend. Vanuit bovengeneomde schrijvers is dat te begrijpen. De meeste allochtonen zouden ook naar hun eigen zeggen beter af zijn in hun eigen land bij hun eigen familie als daar de levenskansen acceptabel zouden zijn. Het is dus zaak om daaraan te werken en aan het voorkomen en beëindigen van oorlogen en uitbuiting die hebben geleid tot vluchtelingenstromen, in plaats van het wapengeweld in stand te houden zoals in Oekraïne en Palestina.

Ook machtselites hebben sociale behoeften, die op de eerste plaats gericht zijn op de eigen groep en klasse en op de tweede plaats op de groepering of het land dat zij leiden. Ook hier gaat het om balans. Peter Turchin laat zien dat uitbuiting van de bevolking door een elite uiteindelijk leidt tot instabiliteit, die op een gegeven moment wordt hersteld door verandering van of in de elite, zie elders in dit nummer.

Wat opvalt is dat de wereld en de samenleving ingenieus in elkaar zitten met diverse mechanismen om een dynamisch evenwicht te bewaren en te herstellen bij verstoringen, een tendens die vooral eigen is aan levende wezens en systemen. 

Rechtvaardigheid en mensenliefde bij de Stoïcijnen

In de orde en wetmatigheid in de wereld leidden filosofen zoals Heracleitos van Efese en de Stoïcijnen een wereldomavattende Logos of wereldrede aan het werk, die alles en iedereen met elkaar verbindt. Een redelijk, rechtvaardig en deugdzaam leven is op natuurlijke wijze afgestemd op de Logos en vrij van zelfzuchtige hartstochten. Daaruit vloeien rechtvaardigheid en mensenliefde voort, die zich uitstrekt van de eigen groep naar alle mensen, inclusief slaven en ‘barbaren’ in de Grieks-Romeinse tijd en allochtonen in onze tijd. Alle mensen zijn als het ware “kinderen van de ene Logos”, in het christendom ‘kinderen van God’, die in de proloog van het Evangelie van Johannes ook de Logos wordt genoemd. (A.Vloemans, Leven en leer der grote denkers, p147)

Daarnaast leerden de Stoïcijnen “de onbreekbare waarde van de persoonlijkheid en van de onvoorwaardeijke zedelijke [d.w.z. morele en sociale] plichtsbetrachting”. Dus een nadruk op persoonlijke integriteit èn sociale betrokkenheid. Het ging om verplichtingen ten aanzien van “het familieleven zowel als aan de stadstaat, als aan het vaderland... Wie zijn plichten tegenover deze niet vervulde kon onmogelijk een burger van de Stoïcijns gedachte wereldstaat zijn [...in een] alle grenzen van volken en standen doorbrekende mensenliefde.” Mensen zijn aldus verbonden met de Logos, het universum en de mensheid zonder de eigen familie, de eigen groep en gemeenschap en het eigen land er bij in te laten schieten. De Stoïcijnen hebben de naastenliefde in het christendom voorbereid. (H.J.Störig, Geschiedenis van de filosofie Deel 1, p189, Vloemans, p149)

Echter, “zoals veel andere mensen hadden ze twee systemen van ethiek, een supoerfijn systeem voor henzelfm en een inferieur systeem voor ‘’de mindere rassen zonder de wet’.” Zo hield de stoïcijnse keizer Marcus Aurelius er een praktische ethiek op na die de belangen van het Romeinse rijk diende en “christenen vervolgde, omdat zij de staatsreligie afwezen die hij politiek noodzakelijk achtte”. Terwijl hij ook voorstander was van “een staatsbestuur waarin dezelfde wet voor iedereen geldt... met gelijke rechten en gelijke vrijheid om te spreken en een koninklijke regering die bovenal de vrijheid van de geregeerden respecteert.” Een ideaal dat niet haalbaar was, maar later een zekere invloed had, vooral op de verbetering van de status van vrouwen en slaven. (Betrand Russell, A History of Western Philosophy, p284,291,293) Dus ook hier een wereldlijke en geestelijke machtselite met een verheven humanitaire gelijkheidsideologie die er een praktische ethiek op na houdt en daarmee vooral de eigen belangen dient?

Wereldreligies leren naastenliefde, toewijding, empathie en barmhartigjheid, die samengaan met geestelijke groei. Het spirituele gaat samen met het humane, zoals in het christendom en andere levensbeschouwingen. Als mensen zich bewust worden van het universele bewustzijn, de Logos, in hun eigen bewustzijn en alle wezens, vloeit hieruit verbondenheid, empathie en liefde met hen voort. Mensen worden bewogen door eigenliefde en naastenliefde in een zeker evenwicht. Burnham begon met Dante, het is hier passend om met de  sloteregel van diens Divina Commedia te eindigen: “Het is de liefde die de zon en de andere sterren beweegt, L’amor che move il sole e l’altre stelle.