Civis Mundi Digitaal #154
Misschien kan een bewijs uit het ongerijmde helpen om in te zien dat de term landendeskundige lichtvaardig wordt gebruikt. Ik zal China om twee redenen tot voorbeeld nemen. In de eerste plaats omdat ik als afgestudeerd sinoloog meen iets van het land af te weten. In de tweede plaats omdat China momenteel door het Westen wordt verguisd en belasterd. Dit is zeker niet altijd het geval geweest. Er is een niet onbelangrijke periode in de geschienis geweest waarin het land werd verheerlijkt en opgehemeld. China werd in Europa, dat door godsdienstoorlogen werd verscheurd, toen ten voorbeeld gesteld.
Arthur Schopenhauer begint zijn, op het werk van Immanuel Kant gebaseerde hoofdwerk Die Welt als Wille und Vorstellung met de haast vergeten opmerking: Die Welt ist meine Vorstellung (de wereld is wat ik mij ervan voorstel). Hij beschouwt dit als een waarheid, die overal en te allen tijde geldt. Dus ook met betrekking tot een land, dat immers een deel van de wereld is. Wat de Duitse filosoof niet vertelde (en ook niet kon vertellen) is dat die voorstelling door de media (pers, radio en televisie) op geraffineerde wijze kan worden beïnvloed en gestuurd. Wij hebben er zelfs een speciaal woord voor bedacht: gaslighting. Dagelijks worden wij gebombardeerd door desinfomatie en nepnieuws, waarvan de bron natuurlijk diegenen betreft die ons niet goedgezind zijn. Hiervan zijn talloze voorbeelden te geven, zowel op micro- als op macroniveau. Zie https://en.wikipedia.org/wiki/gaslighting.
China, dat een eeuw lang (sinds de beruchte Opiumoorlogen) diep werd vernederd door buitenlandse mogendheden, maar thans mede dankzij Deng Xiaoping (1904-1997) het centrum van het economische en politieke wereldtoneel is geworden, is een land waarover allerlei onzin de ronde doet. Zonder ook maar een ogenblik stil te staan bij de minachtende houding tegenover, en de brute behandeling van, de inheemse bevolking van Noord-Amerika, verklaren de imperialistische, door grootheidswaan bevangen Amerikanen China tot de grootste vijand van het Westen. Na de fakkel van de Westerse beschaving van de Britten te hebben overgenomen, staan zij, tot de tanden toe zwaar bewapend, praktisch bij de Chinezen op de stoep (tienduizend mijl ver van huis), moord en brand schreeuwend dat die spleetogen in toom moeten worden gehouden, daar de wereld anders door een nietsontziende dictator zal worden geregeerd en mensen in slavernij (onvrijheid) zullen moeten leven.
Men leze Rob de Wijk, De nieuwe Wereldorde: Hoe China Sluipenderwijs de Macht Overneemt (Balans, 2019). In dit boek worden de Chinese leiders als booswichten en schurken afgeschilderd, zonder dat de auteur een Chinees karakter (woord) zo groot als een koe kan lezen of ingaat op de betekenis van “orde”, “macht”, “soevereiniteit” en “democratie”. Men zou ook Frank Dikötter, China After Mao: The Rise of a Superpower (Bloomsbury, 2022) ter hand kunnen nemen. Dit jubelend ontvangen boek, dat geen twijfel laat bestaan omtrent de politieke voorkeur van de schrijver, opent met een hoofdstuk over de overgang van de ene naar de andere dictator en eindigt met een schamper chapiter over megalomanie, zonder de vraag te stellen welke partij feitelijk megalomaan gedrag vertoont. Daartussen wemelt het van kleinerende en hatelijke opmerkingen, precies de soort kost die er bij lezers ingaat als God’s woord in een ouderling. Als toegift volgt dan nog een villein stuk, dat volledig verklaart waarom dit kloeke boek juichend in het Westen is ontvangen. Beide boeken schilderen een stereotiep beeld van China. Zij bevestigen de bestaande vooroordelen van het grote publiek en bieden geen verrassingen. Een kritische analyse ontbreekt. De auteur weet dat going with the flow het beste is wat hij/zij kan doen voor een goede verkoop van het boek. Ga naar https://nl.wikipedia.org/wiki/Stereotype, https://nl.wikipedia.org/wiki/Imagologie en https://nl.wikipedia.org/wiki/Joep_Leerssen.
Positief beeld
Zo is het niet altijd geweest. In de 17e en 18e eeuw was de Chinese cultuur voorwerp van studie voor Europese theologen. China werd opgenomen in het wetenschappelijk denken. China werd niet langer beschouwd als een curieus land, waar een soort Indianen leefden die moesten worden bekeerd, maar als een land van geletterden, als een rijk van wijze en redelijke lieden, als een land, waar rede en deugdzaamheid heersten, zonder een parasiterende priesterkaste. China was het ideaal voor de deïsten, die populariteit verwierven tijdens de Verlichting, aangezien theïsme volgens hen niet te verenigen viel met een zuiver rationalisme (https://nl.wikipedia.org/wiki/Deisme).
Jezuïeten
De Jezuïeten (Matteo Ricci, Adam Schall, Ferdinand Verbiest en vele andere missionarissen), die zieltjes wilden winnen, speelden een hoofdrol. Zij waren zo slim (anderen zullen zeggen: sluw) zich aan te passen aan de opvattingen van de Chinezen. In plaats van een monnikspij, droegen zij Chinese kleding om bij hun gastheren in de smaak te vallen. In plaats van de nulmeridiaan door Greenwich te laten lopen, maakten zij Peking tot het middelpunt van de Aarde. Dit was een strategische zet van de allerhoogste orde, want daardoor werd aangegeven dat China inderdaad het Rijk van het Midden (Zhōnggúo) is.
De Chinese godsdienst en zedeleer, alsmede de klassieken waarop die waren gebaseerd, werden zodanig geïnterpreteerd dat zij niet in strijd waren met de leerstellingen van het Christelijk geloof. De Jezuïeten aanvaardden, conform het gedachtegoed van de Confuciuanisten, de idealisering van de oudheid, maar slepen wat oneffenheden weg of verschoven handig de klemtoon. In de klassieke werken stond naar hun mening voldoende om dat plausibel te maken. De traditionele Chinese chronologie, die teruggaat tot in het derde milennium vòòr onze jaartelling, namen zij voetstoots aan of trachtten in overeenstemming te brengen met de bijbelse tijdsordening. Wat in het dagelijkse leven van de Chinzen niet beantwoordde aan het ideale beeld van de Jezuïeten, werd verzwegen of kreeg een ander accent. De indruk moest worden gewekt dat de Chinezen honderden, zelfs duizenden jaren een zuivere godsdienstige en morele conceptie hadden bewaard.
Van een wetenschappelijk vraagstuk werd het een politieke kwestie te kunnen aantonen dat de oude Chinezen monotheïstsich waren geweest. De Jezuïeten vertaalden de klassieken en schreven er uitvoerige commentaren op. Mocht daarin een uitdrukking voorkomen die twijfel zou kunnen wekken omtrent hun opvattingen en goede bedoelingen, dan werd de tekst eerst door een vrome redacteur in Parijs zorgvuldig gekuist. Zo kwam niet alleen in 1735 het grote, door pater Jean-Baptiste Du Halde uitgegeven werk Description géographique et historique de l’empire de Chine et de la Tartarie chinoise tot stand (een werk dat lang gezaghebbend zou blijven), maar ook de beroemde en invloedrijke Lettres édifiantes et curieuses, écrites des missions étrangères, die, voor zover zij op China betrekking hadden, in 1749 verschenen.
Invloed in Europa
Deze verzameling boeken is van grote invloed op de Verlichting geweest. Niemand minder dan Voltaire (1694-1778) en Montesquieu (1689-1755) lieten zich er prijzend over uit. In Duitsland had Gottfried Leibniz (1646-1716) al over het werk van de Jezuïeten in China gesproken van “de grootste onderneming van onze tijd”.
Het meticuleuze en nauwgezette beeld van China, dat de Jezuïeten ophingen, maakte diepe indruk in geheel Europa. De lange Chinese chronologie leverde nieuwe stof voor grondig onderzoek van de bijbel. Voor de Franse Verlichting (Encyclopedisten) werd China een inspratiebron. China leverde het bewijs dat zedelijkheid kon bestaan zonder openbaring. Piesters waren niet nodig. Voltaire begint zijn Essai sur les moeurs et l’esprit des nations (1756) met een hoofdstuk vol lof over, en waardering van, China. Van Confucius (551-479 v.Chr.) had hij een zeer hoge dunk: “c’était un sage magistrat, qui enseignait les anciennes lois... il ne prêche aucun mystère”.
In Novissima Sinica (1697) schrijft Leibniz, die met enkele Jezuïeten in China een briefwisseling voerde, dat het bijna nodig is om Chinese zendelingen naar Europa te sturen, teneinde ons het doel en de praktijk van hun natuurlijke theologie bij te brengen. De rechtsgeleerde, filosoof, theoloog en politiek denker Christian Wolff (1776-1754), die een van de belangrijkste figuren van de Duitse Verlichting was en grote invloed op Kant had, hield in1721 een rede waarin hij zeer hoog opgaf over de Chinese moraal ― een rede die hem zijn positie kostte. Uit Le despotisme de la Chine (1767), een werk van Franςois Quesnay (1694-1774), die Adam Smith sterk heeft beïnvloed, blijkt dat China zijn voorbeeld is geweest. De landbouw stond er immers hoog aangeschreven en de boerenstand volgde onmiddellijk op de stand van de geleerden (soldaten stonden, in tegenstelling tot Japan, onderaan!).
Bovendien heerste in heel Europa een China-gekte (chinoiserie), die de grondslag vormde van de Rococo, een decoratieve, speelse kunstrichting, die volgde op de monumentale, zwaarwichtige en plechtstatige Barok. Zie Raymond Dawson, The Chinese Chameleon: An Analysis of European Conceptions of Chinese Civilization (OUP, 1967), Jonathan Spence, The Search for Modern China (W.W.Norton, 1990, blz. 3-136), John Clarke, Oriental Enlightenment: The Encounter between Asian and Western Thought (Routledge, 1997, blz. 37-53), Yuen-Ting Lai, “China and Western Philosophy in the Age of Reason”, in Richard Popkin (red.), The Pimlico History of Western Philosophy (Columbia U.P., 1998, blz. 412-421) en Dawid Rogacz, “The Birth of Enlightenment Secularism from the Spirit of Confucianism” (Asian Philosophy, 28:1 [2017] blz. 68-83). Ga ook naar https://plato.stanford.edu (vul in: enlightenment) en https://en.wikipedia.org/wiki/Gifford_Lectures.
Zonder het te schrijven, borduurt Spence voort op, en is hij in vele opzichten een verbetering van, John King Fairbank en Edwin Reischauer, East Asia: The Great Tradition (1960) en Immanuel Hsü, The Rise of Modern China (1970), boeken die ook uitvoerig (maar niet uitputtend) stilstaan bij het werk en het falen van de Jezuïeten in China.
Kritiek op Rob de Wijk en Frank Dikötter
De Wijk en Dikötter, die, mogelijk uit gemakzucht of onwetendheid, meehuilen met de wolven in het bos, maken echter geen woord vuil aan die oh zo belangrijke periode in de ― bij de huidige stand van wetenschappelijk onderzoek ― nog zo raadselachtige Chinese geschiedenis. Mochten deze schrijvers, die voor de Volksrepubliek China (VRC) geen goed woord overhebben, van mening zijn dat de missie van de Jezuïeten in China buiten het kader van hun boeken valt en derhalve niet verder behoeft te worden onderzocht, dan herinner ik beide heren eraan dat China vandaag begrijpen China gisteren en eergisteren kennen betekent. Het land heeft immers een geschiedenis waarvan de oorsprong in het tweede millenium vòòr Christus (of zelfs nog eerder) moet worden gezocht.
Welingelichte auteurs moeten weten dat ook het denken en doen in het huidige China, met al zijn perikelen, mede zijn gebaseerd op fundamenten die reeds in de Shang dynastie zijn gelegd. Een verwijzing naar de uitgebreide literatuur over de periode, toen de Jezuïeten actief in China waren, zou dus op z’n minst op zijn plaats zijn geweest. Vermoedelijk door aversie jegens de VRC en begerig een zo groot mogelijk lezerspubliek te behagen, komen De wijk en Dikötter hier echter niet aan toe.
Chinoiserie
De theecultuur was slechts onderdeel van de chinoiserie. Deze stijl deed aan een verre, exotische wereld denken. Vooral China oefende grote aantrekkingskracht uit op het Europese denken, toen geleerden voor het eerst hun blik richtten op het gebied dat verder lag dan de Oeral en de Bosporus en geen geloof meer hechtte aan de fantastische verhalen van Marco Polo (1254-1324). Het was de tijd waarin de etnografie en antropologie (geïnspireerd door het boek van Polo!) werden geboren. Mensen die in de mode wilden zijn, wensten China, het land waar de rede zou heersen, te imiteren. Chinoiserie, zou men kunnen zeggen is een verzamelnaam voor aan de Chinese kunst ontleende siermotieven, die werden verwerkt in voorwerpen van toegepaste kunst, zoals meubels, kamerschermen, behang, textiel en keramiek. Hierbij paste een Chinees kopje Chinese thee uit een Chinese theepot.
Op het gebied van de staatkunde, filosofie en geschiedenis werden intellectuelen geïnspireerd door Chinese letterkundigen. Vanuit het onstabiele Europa, dat door gruwelijke godsdienstoorlogen werd verscheurd, leek China, dat door machtige potentaten als de keizers Kangxi, Yongzheng en Qianlong gedurende meer dan 150 jaar werd bestuurd, een oase van rust. Tegenwoordig weten wij dat China in de 18e eeuw niet de vredige samenleving was waarvoor het land in Europa werd gehouden, maar (Chinees) porselein raakte toen in de pronkkamer van menig Europese huishouding ingeburgerd. In Frankrijk, Engeland en Duitsland waren uitgestrekte Chinese tuinen met bijbehorend theepaviljoen of een ander Chinees optrekje bijzonder populair.
Natuurlijk werden, zoals in Sèvre, Meissen, Burslem en Delft, pogingen ondernomen om het prachtige, dunne en sterke Chinese porselein na te maken (van licentie had natuurlijk niemand gehoord; iedereen jatte er maar op los), maar er was in de 17e en 18e eeuw in heel Europa duidelijk sprake van een China-rage in schril contrast tot het China-bashing, dat thans in heel het Westen in de mode is. Zie Kim Sloan (red.), Enlightenment: Discovering the World in the Eighteenth Century (British Museum Press, 2010, blz. 263-266) en ga naar https://en.wikipedia.org/wiki/chinoiserie. Bezoek, als dat voorrecht u wordt gegund, ook de Chinese kamer van het koninklijk paleis Huis ten Bosch.
19e eeuw
In de 19e eeuw kantelde het beeld van positief naar negatief. In 1793 kwam Lord Macartney, diplomatiek vragen om opening van de Chinese havens voor goederen uit Engeland. Zich keurig houdend aan de afspraken die in Münster waren gemaakt, weigerde hij echter voor keizer Qianlong te knielen en het uitgebreide, protocollair voorgeschreven prostratieritueel (kotow) uit te voeren. Macartney kreeg vervolgens te horen dat hij zijn koning, George III, maar moest mededelen dat China geen enkele behoefte had aan produkten uit Groot-Brittannië. Met andere woorden, de trotse Chinese keizer was gewoon niet in staat om op voet van gelijkheid volgens de in Münster overeengekomen interstatelijke regels te onderhandelen met de afgezant van een koning, die werd geacht onderdanig tribuut te brengen. Dit was het omineuze voorspel tot de eerste opiumoorlog (1830-1842) tussen Groot-Brittannië (waar de Industriële Revolutie was uitgebroken!) en het Rijk van het Midden (zhōnggúo), een aanduiding die nota bene door de Jezuïeten was benadrukt. Wat langs diplomatieke weg niet kon worden verkregen zou enkele decennis later met bruut geweld worden afgedwongen. De prijs die het Westen daarvoor heeft moeten betalen is niet gering. Wij zitten nu met de gebakken peren (een gigantisch drugsprobleem) en de Chinezen zijn de lachende derde, alhoewel de verslavingsmiddelen niet uit China komen. Zie Alain Peyrefitte, Quand la Chine s’éveillera... (Fayard, 1973).
Zendelingen
Protestantse zendelingen sprongen in het gat dat door de uitkomst van de Ritenstrijd (zie onder) was ontstaan en zagen hun kans schoon om de “Blijde Boodschap” in het immense China te verkondigen. Zij werden echter door de Chinezen in verband met grof geweld gebracht, zodat ook hun vrome missie tot mislukken was gedoemd. De zendelingen werden hoofdzakelijk als tolk gebruikt en van een waarheidsgetrouw beeld van China kwam nog minder terecht dan in de 17e en 18e eeuw. De ene stereotiep van China kwam in de plaats voor de andere.
20e eeuw
Het in de 19e eeuw gekantelde, negatieve beeld van China is tot op heden gehandhaafd gebleven (https://en.wikipedia.org/wiki/Century_of_humiliation). Het werd zelfs door de opdringerige, bemoeizuchtige en agressieve Yankees via de massamedia aangescherpt, toen ― om de titel van een beroemd boek van Edgar Snow te gebruiken―de rode ster boven China ging schitteren en het Chinese volk na Mao Zedong en Deng Xiaoping onder leiding van Xi Jinping de euvele moed had om als een feniks uit de as (de diepe vernedering die een eeuw had geduurd) te herrijzen en steeds assertiever op het wereldtoneel is gaan optreden. De Volksrepubliek China is nu een evil empire geworden, de grootste vijand van Uncle Sam, die zich na de Tweede Wereldoorlog (“de bevrijding”) als onze beschermheer is gaan opwerpen. De Europeanen hebben voor de “bevrijding” een dure prijs moeten betalen, want “there is no such thing as a free lunch!”
Hoe Donald Trump , die dreigt Canada te annexeren door middel van “economic force” en suggereert “military force” te gebruiken om het Panamakanaal en Groenland in te lijven (een attitude die verrassend veel lijkt op de aantijgingen jegens Rusland!), zich feitelijk zal opstellen tegenover China, moet nog blijken, maar zijn populistische, typisch politieke motto “America First” is dubbelzinnig, want betekent dit devies dat alle Amerikaanse militaire bases in het buitenland worden gesloten en alle in het buitenland gelegerde G.I.s naar huis zullen terugkeren, dus dat binnenlandse zaken voortaan voorrang moeten genieten (wat ik niet waarschijnlijk acht)? Of moet de kreet worden verstaan als het fascistoïde “U.S. über alles”of als “America has to be number one”, d.w.z. de grootste hegemoon ter wereld (wat ik meer plausibel vind)? Zie https://en.wikipedia.org/wiki/American_imperialism.
“Make America great, strong and healthy again” impliceert dat de V.S. momenteel niet gezond, maar ziek is, niet sterk, maar zwak is, en niet groot meer is, maar opnieuw groot moeten worden. Of "the Wonder of Amerika", geïnfecteerd door ongefundeerd Abrahamitisch geloof, vandaag is begonnen, is zeer de vraag, en of "the Golden Age of America has just begun”, weet ik nog niet zo net. Of, met het stijgend aantal kritische kanttekenigen bij de theorie en de praktijk inzake vrijheid en democratie,"the American decline" definitief voorbij is, waag ik te betwijfelen.
Het ware te hopen dat de door het misleide volk gekozen en toegejuichte, bluffende en brallende gerontopsychopaat van het land, waar volgens Joe Biden de superrijke oligarchen in feite de dienst uitmaken (vergelijk wederom met Rusland!), de Engelse versie van de vier gebundelde Confucianistische boeken (Sìshū) zou lezen en herlezen.
De geschiedenis van China sinds de Eerste Opiumoorlog, in 1839, is niet goed zonder de historische context te begrijpen. Het is mijn voornaamste bezwaar tegen boeken zoals die van Rob de Wijk, Frank Dikötter, Ties Dams, en Huib Modderkolk. China groeit tegen de verdrukking in, alle smalende en lasterlijke opmerkingen in de Westerse media ten spijt. China is een beschaving, die ook wordt gedeeld door alle Chinezen op Taiwan (de verdeeldheid is van politieke aard) en die veel ouder is dan die van Europa of de Verenigde Staten. Keizer Xi wil dat bewijzen.
De Amerikanan zijn goed in het gokken. De Russen blinken uit in het schaken. De Chinezen, die veel geduld hebben, excelleren in het omsingelen van gokkers en schakers.
Er is echter een groot en aanmerkelijk verschil. De huidige aantrekkelijkheid van China (ondanks de niet aflatende kwaadsprekerij over het land) is niet ― zoals in de 17e en 18e eeuw ― wegens de vermeende redelijkheid van het Confucianistisch bestuur, maar omwille van de onmetelijk gewaande grondstoffen- en vooral afzetmarkt. Dat China handig weet in te spelen op deze niet uit roeien Westerse hebzucht, ongaat de begerige en hebberige Westerse captains of industry. Dezen staan in tien rijen dik in Peking hun opwachting te maken en zijn niet te beroerd de zichzelf vernederende kotow uit te voeren teneinde een vet contract binnen te slepen (pecunia non olet). Geen Chinoiserie dus, maar op winst beluste neoliberale wedijver.
Gesubsidieerde sinologen zijn niet in staat om het unieke Chinese economische ontwikkelingsmodel uit te leggen en economische ontwikkelingseconomen kunnen geen Chinees lezen. Hèt recept om een land niet te begrijpen.
Waarom faalden de Jezuïeten?
Hoewel de invloed van de Jezuïeten in China in Europa enorm is geweest (Matteo Ricci geldt nog steeds als de grondlegger van de Westerse China-kunde), kan niet worden ontkend dat hun uitwerking in China uiterst gering was. Hiervoor zijn de volgende redenen te noemen:
• De Jezuïten hebben in de zgn. Ritenstrijd (1645-1742) het onderspit moeten delven. Het betrof een conflict binnen de Rooms-Katholieke Kerk over de vraag of het bij de missie wel of niet geoorloofd was bepaalde Chinese gebruiken en riten (zoals de voorouderverering of de strakke inbinding van vrouwelijke voeten) te accommoderen binnen de uitoefening van het Christelijke geloof. Aanvankelijk beperkte de strijd zich tussen de jezuïeten en de dominicanen en franciscanen, die later in China waren gearriveerd. De komst van meerdere ordes in China leidde ook tot grote variëteit in vertegenwoordigde Europese naties. Vaak leidde dit tot verschillende loyaliteiten onder de missionarissen. Ook die rivaliteit was een van de oorzaken van de ritenstrijd.
Vanaf eind zeventiende eeuw raakte de “Heilige Stoel” steeds meer betrokken in het conflict. Het was het tijperk van de grote ontdekkingsreizen, en de paus in Rome werd daardoor meer ingelicht over allerlei, sterk uiteenlopende culturen. Eenheid van visie was dus geboden. De Jezuïeten in China werd verweten hun eigenlijke taak (het bekeren en dopen van heidenen) te verzaken en teveel water bij de wijn te doen. Enige accommodatie was noodzakelijk en werd toegestaan, maar niet teveel. Rome dicteerde, zoals iedere dictator zou doen, het centrale standpunt en daarvan mocht, althans in essentie, niet worden afgeweken. Over democratie gesproken! De Jezuïeten werden beschuldigd niet blindelings het gezag te gehoorzamen en de leuze van hun orde, perinde ac cadaver (evenals een lijk), met voeten te treden.
• Het is de vraag of de Jezuïeten, crême de la crême van de Roomse intelligentsia, het Chinese gedachtegoed wel goed hadden begrepen. Zij zagen niet het fundamentele verschil tussen het exclusieve denken in het Westen (òf dit òf dat; tertium non datur) en het inclusieve denken van de Chinezen (zowel dit als dat; de verbindende schakel is onuitsprekelijk). Zij gingen voorbij aan de fundamenten van het Chinese denken. Een passende Chinese vertaling van het begrip God is de Jezuïeten niet gelukt, Dit is de diepste reden waarom het christendom in China een Fremdkörper is gebleven; dit in tegenstelling tot het boeddhisme, dat via het daoïsme de harten van de Chinezen wist te bereiken. Zie Jacques Gernet, Chine et christianisme (1982) en idem, “Assimilierungsversuche” (Neue Zürcher Zeitung, 13-9-1991, blz. 3).
• Het Duitse idealisme, dat van ca. 1770 tot ca. 1840 bloeide, bracht de crisis in het rationalisme aan het licht die nog steeds niet is bezworen. De fundamentele beginselen van de Verlichting waren rationele kritiek en wetenschappelijk naturalisme. Rationele kritiek lijkt echter te eindigen in skepticisme en wetenschappelijk naturalisme in naturalisme. Beide zijn onaanvaardbaar, want skepticisme ondermijnt ons alledaagse geloof in de werkelijkheid van de wereld en zelfs de realiteit van ons eigen ik, terwijl naturalisme ons geloof in vrijheid en de sui generis status van de menselijke geest in gevaar brengt. Het Duitse idealisme sproot voort uit de de crisis van de Verlichting (de Eeuw van de Rede). Zie Karl Ameriks, Companion to German Idealism (CUP, 2000, blz. 18-36) en John Burrow, The Crisis of Reason : European Thought, 1848-1914 (Yale University Press, 2002).
• De navolgers van Ricci hielden geen maat en verloren de werkelijkheid uit het oog, zoals ook tegenwoordig gebeurt. China was en is zeker geen ideale staat (welk land was of is dit trouwens wel?).
De Jezuïeten waren geen Chinadeskundigen
De Jezuïeten wisten ontstellend veel over het land, maar waren beslist geen deskundigen met betrekking tot het land als zodanig. Zij beschikten niet over een explanans, over een geteste of testbare theorie over China an und für sich,hun explanandum. Het komt er niet op aan om velerlei dingen (over een land) te weten, maar om al die dingen in een perspectief te plaatsen en met elkaar in verband te brengen. Het komt aan op theorievorming, op het ontwikkelen van een aantal uitspraken, die door herhaalde waarnemingen in de empirie worden ondersteund. Multum, non multa (veel, niet velerlei), zei de Romeinse letterkundige en politicus Plinius de Jongere al. Laat veelweterij maar aan schijngeleerden over; zij zullen het goed doen in een praatprogramma op de televisie, want wie is daar echt kritisch?
Leibniz
Leibniz, dè Duitse exponent van het rationalisme en grootvader van de moderne computerwetenschap met zijn differentiaal- en integraalrekening, verdiepte zich, op gond van een briefwisseling met een Jezuïet in China die zich met het klassieke Boek de Veranderingen bezighield, in het binaire rekensysteem. Hij vond zelfs een mechanisme uit waarmee volgens hem rationeel en binair-logisch kon worden geredeneerd. Leibniz droomde van een cybernetisch universum, een characteristica universalis en een calculus ratiocinator. Zijn droom moet echter nog uitkomen. Of dit ooit met AI zal gebeuren, waag ik te bertwijfelen. Zie Witold Marciszewski en Roman Murawski, Mechanization of Reasoning in a Hisatorical Perspective (Rodopi, 1995, blz. 77-112) en https://en.wikipedia.org/wiki/Characteristica_universalis, https://en.wikipedia.org/wiki/calculus_ratiocinator en https://philarchive.org/rec/SMICU.
Het gele gevaar
In dit verband is het belangrijk te wijzen op de angst voor het “gele gevaar”. Deze misleidende uitdrukking is afkomstig van Wilhelm II (1859-1941), die pleitte voor een eensgezind optreden tegen het “gele gevaar” uit Azië, want dat zag hij als “de grootste bedreiging voor het witte ras, het christendom en Europa” en beschouwde hij als rechtvaardiging van het imperialistische optreden van Europese mogendheden tegen China (https://nl.wikipedia.org/wiki/Wilhelm_II_van_Duitsland). De schrik kwam er bij de Europeanen goed in te zitten, maar de Duite keizer was kennelijk in de war en scheerde Chinezen en Mongolen over één kam. Het bevestigende boek van de brave Heinz Gollwitzer, Die gelbe Gefahr (Vandenhoeck & Ruprecht, 1962) moest toen nog verschijnen. Zie https://en.wikipedia.org/wiki/Yellow_Peril.
Aan het einde van de 12e eeuw verenigde Dzjengis Khan (1162- 1227) de Mongoolse stammen en stichtte qua oppervlakte het grootste aaneengesloten imperium in de wereldgeschiedenis. Dit Mongoolse Rijk, waarvan de kern ten noorden van China lag, strekte zich uit tot aan de Donau. Tijdens de veldtochten onder zijn bewind vonden massale slachtpartijen plaats onder de bevolking van veroverde steden. Wie niet meewerkte werd over de kling gejaagd. De kleinzoon van de Mongoolse wereldheerser, Koeblai Khan, veroverde China en werd de stichter van de Yuan-dynastie (1270-1369), waaraan door de Chinezen een einde werd gemaakt (Ming-dynastie). De sedentaire Chinezen, die politieke veroveraars uiteindelijk cultureel wisten te overmeesteren, moesten voortdurend vechten tegen nomadische, krijgshaftige ruitervolken, die ― om te overleven ― uit waren op veroveringen van meer zuidelijk gelegen gebieden (invloed van het klimaat). In 1644 gebeurde dit opnieuw, toen de Mantjoes, wier geboortegrond in Noordoost-Azië ligt (buiten de Chinese Muur), China binnenvielen. Hieraan kwam in 1912 een einde, toen de buitenlandse bezetter werd verdreven.
De situatie in het westen van het Mongoolse Rijk was totaal anders. De Mongolen rukten er op tot de Kaukasus en vandaaruit trokken zij door Zuidoost-Rusland in de richting van de Krim. Kiev viel in 1240. De Russen fungeerden dus als buffer. Je vraagt je af wat er met Europa, waar de ontwikkeling van de beschaving zich nog in statu nascendi bevond, zou zijn gebeurd, als de Mongoolse horden, ongehinderd door Russische troepen, verder naar het westen hadden kunnen doorstoten. Men zou dit tegenwoordig moeten bedenken, nu Rusland zich fel verzet tegen de aanhoudende uitbreiding van de NAVO (Amerika) in oostelijke richting, ondanks beloften van het tegendeel. De Russische weerstand tegen de Mongolen leidde uiteindelijk tot de verovering van Siberië. Zie Denis Sinor, “The Mongols in the West” (Journal of Asian History, 33:1 [1999], blz. 1-44) en Nicola di Cosmo e.a. (red.), The History of Inner Asia (CUP, 2009) en https://en.wikipedia.org/wiki/Pax_Mongolica en https://en.wikipedia.org/wiki/Siberia.
Het tijdperk, waarin de Jezuïeten in China werkzaam waren en de Chinoiserie in Europa om zich heen greep, betreft dus maar een betrekkelijk korte episode in de lange Chinese geschiedenis, waarin de Chinezen met een verkeerde voorstelling van zaken (Vorspiegelung falscher Tatsachen) in hun land te kampen hebben gehad.
Zhuangzi
De daoïstische filosoof Zhuangzi (369-285 v. Chr.) gebruikt twee prachtige metaforen en maakt de volgende, toepasselijke vergelijking. Met een kikker in de put, die maar een piepklein deel van de grote hemel ziet, kan men niet over het heelal spreken. Met een zomerinsect valt niet over de vier seizoenen te praten. Als deze beeldspraak in termen van het hier behandelde onderwerp wordt vertaald, zou je kunnen zeggen dat het onbegonnen werk is met een academisch gevormde econoom, die mag worden geacht in staat te zijn om zinvolle uitspraken over de economie van een land te doen, een gesprek te beginnen over het hele land, waarvan de economie slechts één dimensie of asprect is. De econoom zit opgesloten in zijn discipline en zal zich houden aan de ceteris paribus clausule; daarbuiten is hij slechts een amateur. Zoöok is het nutteloos over een land als zodanig een serieus gesprek te voeren met een politicoloog, die enkel in politieke zaken is opgeleid, of met een jurist, die hooguit deskundig is in juridische aangelegenheden en met een beetje geluk tevens iets afweet van het rechtsstelsel in land X of Y.
Landendeskundigen
Pas wanneer economen, politicologen , juristen en academici uit andere vakgebieden oprecht bereid zijn om samen te werken (als een wetenschappelijk team) en internationale vakexperts bij de vrije gedachtewisseling te betrekken ter vermijding van kortzichtige eenzijdigheid en eng nationalisme (etnocentrisme), pas dan zouden de contouren zichtbaar kunnen worden van een algemene theorie over landen. Pas dan zou een minister van Buitenlande Zaken kunnen afgaan op de moeizaam te verkrijgen expertise ten aanzien van een land op zich en dus niet op wetenschappelijk onderbouwde deskundigheid met betrekking tot slechs een of ander aspect of dimensie ervan. Pas dan kunnen wij hopen op duurzame vrede en universele harmonie in een hopeloos verdeelde en verbrokkelde wereld. Voor het zover is, zullen wij ons echter moeten behelpen met de huidige “landendeskundigen”, die vanuit een juridisch stevig dichtgetimmerde positie nimmer zullen toegeven dat er iets fundamenteel fout zit met hun onprofessionele benaderingswijze. Ideaal is het niet, maar het kan beslist beter.
“Landendeskundigen” zouden m.b.t. hun zelfgekozen explanandum (land) een explanans, een eigen, testbare of geteste theorie moeten ontwikkelen en geen leentjebuur mogen spelen of domweg ideëen van wetenschappers mogen pikken. Gelukt hun dit niet, dan zou het bestuur van universiteiten en onderzoeksinstellingen zich moeten beraden over de academische positie van dergelijke medewerkers. Lieden die, gewichtig doende, allerlei dingen over een land weten te vertellen, maar onduidelijk zijn over de door hen gevolgde onderzoeksmethode en die dingen niet met elkaar in verband weten te brengen of een perspectief kunnen bieden, waarin al die op zich zelf misschien interessante dingen moeten worden gezien, zijn alleen maar schijngeleerden; het zijn slechts omgevallen boekenkasten.
Hoed u voor lieden die beweren de taal van een land in woord geschrift te beheersen en derhalve denken deskundig t.a.v van dat land te zijn (en verlangen dat zij zo worden gekwalificeerd). Een Hollander die vloeiend Engels spreekt wordt toch ook niet gevraagd een deskundig oordeel te geven over het oplopend tekort op de lopende rekening van de Amerikaanse betalingsbalans of het complexe Amerikaanse beleid t.o.v. Israël!