Milieu en klimaat

Civis Mundi Digitaal #154

door Jan de Boer

CO2-afvang en -opslag en de lobby van de olie-industrie

Na meer dan een eeuw geprofiteerd te hebben van de winning van koolstof is de olie-industrie nu bezig met het profijtelijk maken van het tegengestelde proces, dankzij overheidssubsidies voor de afvang en onderaardse opslag van koolstofdioxide, oftewel CO2 (“carbon capture and storage”, CCS).

In oktober 2024 verbond de Britse regering zich tot het geven van bijna 26,5 miljard euro voor de komende 25 jaar aan bedrijven als Equinor, Shell, ENI en BP. Deze beslissing veroorzaakte een enorme controverse en heftige discussies: CCS als techniek voor het bestrijden van milieuverontreiniging is zelf vervuilend en energievretend. De werkwijze bestaat uit het over laten gaan van gasvormig afval in een verhit oplosmiddel om er de CO2 uit te halen. Het elektriciteitsverbruik is aanzienlijk, het oplosmiddel degenereert en veroorzaakt gevaarlijke resten.

De belangrijkste rechtvaardiging van CCS berust op de doelstelling “CO2 neutraal” in 2050 van het IPCC (de intergouvernementele groep experts inzake de evolutie van het klimaat) en het Internationaal Energie-agentschap (AIE), die rekenen op tientallen miljarden tonnen opgevangen CO2 van nu tot 2050 en nog heel wat meer na deze datum. Het probleem is dat het zacht gezegd erg moeilijk is te onderscheiden wat afkomstig is van de industriële lobby, de expertise als ook de literatuur over dit onderwerp, omdat deze zeer nauw gelieerd zijn aan onderzoek en ontwikkeling (R and D) van de olie- en gasondernemingen.

Als we naar haar geschiedenis kijken, werd CCS heel lang beschouwd als een onwaarschijnlijke optie. In de jaren 1980 oordeelden de eerste Amerikaanse rapporten dat CCS niet op grote schaal realiseerbaar was. Het IPCC heeft dit advies heel lang gevolgd, en zijn rapport in 2001 onderstreepte dat fossiele elektriciteit met CCS veel duurder was dan atoomenergie. Daarentegen geven zijn rapporten van 2014 en 2020 een aanzienlijke plaats aan deze technologie. Wat is er gebeurd om een dergelijke verandering van dogma te kunnen verklaren?

In 1992 verbonden de oliemaatschappijen zich met het Internationale Energie Agentschap om het “IEA Greenhouse Gas R and D Programme” te formeren: een denktank belast met het bestuderen en het bevorderen van CCS. Vanaf 1997 werden tweejaarlijkse conferenties over CCS gehouden, uiteraard gesponsord door de fossiele industrie. Met als gevolg dat tijdens de COP7 van Marrakech in 2001 de door de Verenigde Staten opgejutte regeringen het IPCC vroegen CCS als optie te bestuderen.

In 2005 bracht het IPCC een speciaal rapport uit over dit onderwerp: de supplementaire kosten voor de elektrische productie met CCS werden ineens gepresenteerd als miniem en de potentiële opslagplaatsen als gigantisch, in de orde van 2000 gigaton CO2. Dit rapport van het IPCC is overigens in hoofdzaak gefundeerd op geproduceerde werken van de oliemaatschappijen!

In drie decennia heeft CCS zo zijn statuut van een ondeugdelijke oplossing gewijzigd in dat van “groene technologie”, met uiteraard noodzakelijke publieke steun. Maar zijn historie wordt evenwel gemarkeerd door herhaalde mislukkingen, grote meerkosten en niet gehouden beloften. De resultaten zijn uiterst bedroevend. Slechts twee op steenkool functionerende elektriciteitscentrales – één in Canada, de andere in de Verenigde Staten – vangen, overigens maar voor een beperkt deel, hun CO2 op. Geen enkele hoogoven en geen enkele cementfabriek, etc. vangt zijn CO2-uitstoot op.

Het succes van CCS in de modellen en hun surplace in de werkelijke wereld illustreren het gevaar van expertise te dicht bij de industriëlen. Dat houdt ook in dat het scenario “CO2-neutraal” voor 2050 gezien moeten worden als wat het is – een hersenspinsel op een computer, ver van de realiteit, vergeet hem dus maar – en dat regeringen zich niet moeten verschuilen achter hun curves op de computer voor het overstelpen van de fossiele industrie met “groene” subsidies. Het Engelse debat over CCS toont het onmisbare karakter van tegelijkertijd meer democratische en meer concrete discussies over oplossingen, oog in oog met de klimaatcrisis.

 

Geschreven in december 2024