mei 2012
Dit boek is voor abonnees van Civis Mundi nog steeds verkrijgbraar tegen een gereduceerde prijs (10 euro per exemplaar plus verzendkosten) Voor een toelichting op dit boek, lees verder.
Zijn uitvoerige en grondige bespreking van het boek van de filosoof prof Koo van der Wal ‘Nieuwe Vensters op de Werkelijkheid’ in Civis Mundi, 21, 2013 rondt prof Harm Bart af met een aantal kritische vragen bij de ingrijpende herziening van het klassiek-moderne natuurbeeld in dat boek. Het gaat er bij die herziening om de omtrekken te schetsen van een heel ander natuurbeeld, zoals zich dat de laatste halve eeuw aftekent in de natuur- en levenswetenschappen. In lijn hiermee wordt bovendien afscheid genomen van het gemechaniseerde en reductionistische wereldbeeld, dat eeuwenlang in wetenschap en filosofie dominant is geweest en ook in de alledaagse denkwereld is doorgedrongen met de huidige milieucrisis als gevolg. Alle reden voor de auteur van dit boek om zowel in theoretisch als praktisch opzicht uit te zien naar een ander en meer adequaat natuurbeeld. De recensent toont veel waardering voor deze eerste verkenning in die richting, maar heeft daar zoals gezegd wel een aantal kritische vragen bij, waarbij vooral de vraag intrigeert hoe dat meer adequate en rijkere natuurbeeld en de daarbij behorende andere omgang met de natuur operationeel te maken. Zal het werken? Zal het aanslaan bij techneuten, technocraten, beleidsmakers en het grote publiek? Harm Bart gaat er vooralsnog vanuit dat het klassiek – moderne natuurbeeld met het daarmee samenhangende reductionische denken nog heel lang de overhand zal houden. Van der Wal gaat in zijn bijdrage onder dit thema in op al zijn kritische vragen en signaleert aan het slot dat in dat door hem gekritiseerde natuurbeeld aanzienlijke barsten opvallen, bijvoorbeeld in de medische wereld; alleszins reden om minder pessimistisch te zijn, vindt hij.
Traditionele essentialia van het mens-zijn als geest, ziel, bewustzijn, vrij wil en dergelijke zijn onder invloed van het wetenschappelijk materialisme en het neurobiologische determinisme als extreme uiting daarvan sterk omstreden geraakt. Onder dit thema vestigen wij met het oog hierop de aandacht op twee nieuwe boeken die hierop een heel ander licht werpen, in eerste plaats het boek van Gerrit Teule over de evolutie van geest, ziel en bewustzijn als natuurlijk proces. Geest en ziel concipieert hij als de binnenkant van het natuurlijk elektromagnetisme en dat laatste uiteraard als de buitenkant daarvan. Natuurkunde gaat over alles wat in de natuur bestaat. En daartoe behoort in zijn visie naast de materiële ook de geestelijke wereld. Natuurkunde en psychologie worden in dit boek geïntegreerd tot een universele ‘psychofysica’ en het begrip materie verandert in samenhang hiermee in ‘psychomaterie’. Geest en materie, ziel en lichaam, bewustzijn en hersenen komen in zijn visie over als twee zijden van één medaille.
Volgens Teule tendeert de logica van de natuurkunde en de informatica naar wat hij presenteert als een universele en diepe psychologie. De psycholoog Ruud van Wees wijdt in dit nummer aan dit bijzondere boek een grondige bespreking.
De bekende psychiater Herman M. van Praag heeft een opmerkelijke ontwikkeling doorgemaakt. Zo’n vijftig jaar geleden stond de biologische psychiatrie in zijn leven centraal als ambitie en verrichtte hij in zijn vak in Nederland pioniersarbeid. Maar biologie is voor hem niet langer alfa en omega om het menszijn te determineren. Zo komt hij in het onder dit thema besproken boek nadrukkelijk op voor traditionele essentialia van ons menszijn als geest, ziel, vrije wil en zingeving en gaat hij daarmee volop de intellectuele strijd aan met onverbiddelijke reductionisten in de nu toonaangevende hersenwetenschappen, in Nederland aangevoerd door Dick Swaab. Anders dan Teule in zijn boek erkent Van Praag wel dat we bij ontleding van begrippen als geest en ziel op iets mysterieus stuiten. We besluiten dit thema met een korte notitie over de vraag of de metafysica dood is.
‘’Een aanzwellend koor van filosofen en opiniemakers verkondigt dat we behoefte hebben aan een nieuw groot verhaal na het verdwijnen van de twintigste-eeuwse ideologieën. Dit verhaal is precies wat de wetenschap vandaag in de aanbieding heeft,’’ stelt Peter Westbroek in zijn opmerkelijke boek ‘’De ontdekking van de aarde’ (p. 25). Niet alle ideologieën uit de vorige eeuw zijn echter verdwenen. Het liberalisme staat nog recht overeind. Het ligt als zegevierende westerse beschavingstraditie ten grondslag aan de politieke en maatschappelijke orde van westerse samenlevingen. Wel stuit erkenning daarvan op verzet. En dat is begrijpelijk, haaks als die erkenning immers staat op de anti-liberale doemscenario’s uit de vorige eeuw waarin met zoveel overtuiging de ondergang van het liberale concept van de moderniteit werd aangekondigd en verwacht. Die erkenning wordt bovendien ondermijnd doordat belangrijke liberale uitgangspunten als individualiteit en individuele autonomie, rationaliteit, objectiviteit en lineaire progressie nog steeds omstreden zijn.
In dit nummer enkele kanttekeningen bij de praktijk van een liberale samenleving en politiek.
Neurowetenschappelijk onderzoek is volop in opmars. De effecten ervan dringen steeds meer door in andere academische disciplines. Zo is er al sprake van neuropsychologie, neurobiologie, neuroeconomie, neuroethiek, neurotheologie, enz. Neurowetenschappelijke verklaringen lijken grote levensvragen over God, de ziel, de vrije wil, de zin van ons bestaan e.d. overbodig te maken.
De vrije wil is een fictie. Het menselijk (zelf)bewustzijn stelt maar weinig voor en daarmee ook onze zelfkennis. We worden geleefd door een sterfelijke en genetisch-geprogrammeerde breinmachine. We zijn als mensen slechts toeschouwers bij ons eigen leven. Dit is wat dat hedendaagse hersenonderzoek ons leert. Hoe serieus moeten we die neurosofie nemen? Is dit niet weer een typisch voorbeeld van wetenschappelijke specialisten die de uitkomsten van hun specialistisch onderzoek zomaar een universele strekking toekennen? De neurochirurg Pierre Vinken merkt hierover het volgende op: "De emoties die wij onbewust aan het hart toekennen - liefde, betrokkenheid, bezieling, intimiteit - zijn nog dezelfde als die van eeuwen geleden. En mijn intuïtie zegt mij dat deze gevoelens van het hart van een hogere orde zijn dan de regels van het verstand.De ziel huist niet in het brein, maar in het hart. Het is dus niet verwonderlijk dat de neurobioloog Dick Swaab haar niet heeft kunnen vinden. Swaab is een ééndimensionale denker die meent de éne werkelijkheid vanuit één discipline te kunnen verklaren." In dit nummer opnieuw een bijdrage van de arts/filosoof Hugo Verbrugh waarin hij naar aanleiding van een recente publicatie nader in gaat op de psychologie van het beslissen.
Hoe onvolmaakt democratieën in de praktijk ook functioneren, niettemin is een democratische vorm van regeren en besturen in principe de minst slechte, althans in landen die de opbouwfase van staatsvorming voorbij zijn. Wel vergt democratie periodiek onderhoud. En dat wordt door het politieke establishment graag op de lange baan geschoven. Politici van rechts en links die deel uitmaken van de gevestigde orde, zijn immers geneigd zolang mogelijk vast te houden aan vertrouwd geraakte structuren en procedures, hoe problematisch die ook geworden zijn en dus doof voor de roep om daarin verandering te brengen. De Nederlandse politiek is daarvan een treurig voorbeeld. Er blijkt nu echter ineens een herlevende politieke interesse voor staatkundige innovatie. Het CDA, dat daar jarenlang wars van was, heeft zich nu bekeerd en breekt onder meer een lans voor een gekozen burgemeester. De vraag is alleen hoe dat staatsrechtelijk vorm te geven. In dit nummer een bijdrage waarin de verschillende modaliteiten van een gekozen burgemeester toegelicht worden. Daarbij wordt tevens in het licht gesteld dat een rechtstreeks gekozen burgemeester op een eigen verkiezingsprogramma de beste manier is om de lokale verkiezingen te denationaliseren.
De leer van de trias politica wordt in de politiek, in de media en in het onderwijs over ons staatsbestel als constitutionele norm nog steeds openlijk beleden, hoewel die leer in onze staatsrechtelijke literatuur al heel lang is afgezworen. We staan hier voor een opmerkelijke paradox, ook in de staatsrechtbeoefening zelf die te maken heeft met de theoretische zwakte van de staatsrechtbeoefening in Nederland. Dat laatste maakt op zijn beurt deel uit van de theoretische zwakte van de geestes- en maatschappijwetenschappen in dit land; een zwakte die in dit nummer opnieuw aan de orde komt onder de rubriek Discussieforum.
Een pijnlijk gevolg van die theoretische zwakte van de staatsrechtbeoefening in Nederland is nog steeds een weinig doorzichtig staatsrechtelijk systeem. Over de grondslagen en structuur ervan lopen de meningen dan ook tot in onze tijd sterk uiteen, zoals bijvoorbeeld over de legitieme basis, dus de bron, van het Nederlandse staatsgezag, en de vraag waar de hoogste macht gelegen is. Dat heeft ertoe geleid dat er geen eenduidige staatsrechtelijke interpretatie bestaat over het karakter van het Nederlandse staatsbestel. Men kan wat dit betreft nog steeds meerdere interpretaties en kwalificaties onderscheiden, die in dit nummer nader toegelicht worden.
Wat de leer van de trias politica betreft: die is inmiddels opgevolgd door een nieuwe visie op de politieke machtsstructuur waarin liefst zes machten onderscheiden worden, met als criterium de reële politieke invloed die direct of indirect wordt uitgeoefend op politieke besluitvorming. Tevens wordt in dit nummer gereageerd op de recente herdenking van de Nederlandse grondwet van 1814, de eerste grondwet van het Koninkrijk der Nederlanden, maar niet van de Nederlandse staat.
Aan het Erasmus MC te Rotterdam is vanwege de stichting Civis Mundi een bijzondere leerstoel ingesteld met als leeropdracht: Filosofie van de Geneeskunde en de maakbaarheid van de mens. Op 27 april jl. heeft prof. Maartje Schermer haar ambt als bijzonder hoogleraar op deze leerstoel aanvaard. In dit nummer een nadere toelichting van de vraag waarom onze stichting de instelling van deze leerstoel gesteund heeft.
Dit thema is in vorige nummers al veelvuldig aan de orde geweest en geïnterpreteerd als sluitstuk van het naoorlogse dekolonisatiedrama. In Nederland hebben velen moeite die interpretatie te accepteren. Sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog koestert Nederland een bijzondere emotionele band met Israël vanwege het extreme geweld dat Joden in die oorlog is aangedaan en vanwege de bijzondere religieuze en historische relatie tussen joden- en christendom. Ook schaamte over het wegkijken bij de Jodenvervolging in eigen land speelt daarbij een rol, in het bijzonder over de actieve medewerkingvan het Nederlandse ambtenarenapparaat en talrijke overheidinstanties aan de totale isolatie en daarna verwijdering van de joodse bevolking uit Nederland van wie er 75 procent daardoor omkwamen. Vooral dat laatste maakt de discussie over dit conflict tot een netelig thema.
In de discussie in Nederland over dit conflict heeft Een Ander Joods Geluid de afgelopen jaren een bijzondere rol gespeeld. In dit nummer komen twee representanten ervan tot een belangwekkende liberaal geïnspireerde stellingname, die te meer relevant is, nu steeds meer Palestijnen noodgedwongen kiezen voor de Israëlische nationaliteit. In de optiek van deze twee representanten mag Israël zich een Joodse staat noemen als die staat haar burgers de ruimte en bescherming biedt om invulling te geven aan de Joodse tradities en aan een Joodse identiteit. Een Joodse staat die tegelijkertijd al haar inwoners voorziet van gelijke burgerrechten en een invulling daarvan garandeert zodanig dat ook niet-Joden op een volwaardige manier kunnen meepraten en meebeslissen. Een staat waarin ruimte en respect bestaan voor het beleven van tradities en waarden van minderheden. Zo’n beleid, in regels vastgelegd, maar ook uitgevoerd, zal bijdragen aan de stabiliteit, de welvaart, de veiligheid en het gezag van Israël en het in staat stellen ook internationaal respect af te dwingen. Op deze wijze kan de staat Israël daadwerkelijk voor Joden over de hele wereld een voorbeeldfunctie vervullen en zich met recht en trots een Joodse staat noemen.
Bespreking van: Benny Morris, Een staat, twee staten. Uitgeverij Aspekt, Soesterberg, 2011, 196 bladzijdes.
Onder dit thema is tot nu toe vooral aandacht geschonken aan progressiviteit als antipode van conservatisme. In die zin is progressief van linkse zijde tot driemaal toe tot inzet gemaakt van politieke discussie en strijd in de Nederlandse politiek. Ook is sinds de jaren ’60 herhaaldelijk gedacht aan de vorming van een progressieve volkspartij. Het begrip progressief is inmiddels echter sterk verbleekt tot niet veel meer dan veranderingsgezindheid, zoals eerder in Civis Mundi uiteengezet. Het onderscheidt zich als zodanig in de praktijk weinig meer van dynamisch conservatisme (preserve by changing). Dat geldt ook voor het progressieve gehalte van het beleid dat aanvankelijk de Amerikaanse president Obama werd toegedicht. In een recente publicatie betoogt de peetvader van hedendaags conservatisme, dat conservatisme in Nederland geen voedingsbodem heeft. In dit nummer een beschouwing over de vraag of dat klopt en zo ja, hoe dat komt.
Onder dit thema hebben we geprobeerd een discussie te entameren over nostalgie naar ideologische profilering in de Nederlandse politiek. Die nostalgie bleek echter niet meer te leven. Die poging is dus mislukt. In Amerika zien we daarentegen een zekere ideologisering van de politiek die voorheen ontbrak. Dankzij de ontwikkeling van de liberale ideologie tot een gemeenschappelijk politiek geloof is Amerika in zijn binnenlandse politiek namelijk verschoond gebleven van de antiliberale polarisatieprocessen in Europa. Voor de belangrijkste antiliberale stromingen in Europa zoals het klassieke conservatisme, het socialisme en communisme en het christelijk confessionalisme (nu christen-democratie) ontbrak daar de nodige politieke voedingsbodem om tot ontplooiing te kunnen komen. Anders dan in Europa is partijvorming in Amerika derhalve niet de expressie van ideologische tegenstellingen. Politieke strijd richt zich daar hoofdzakelijk op de vraag hoe die gemeenschappelijke liberale ideologie in de politieke praktijk het best operationeel te maken valt met pragmatisme als belangrijkste richtsnoer. Als filosofische stroming - waar is wat werkt - is pragmatisme ook de belangrijkste Amerikaanse bijdrage aan de westerse filosofie. Wel steken ook in de Amerikaanse politiek periodiek polarisatieprocessen de kop op. Maar daarbij gaat het niet zozeer om ideologische, maar om machtspolitieke en programmatische tegenstellingen. Sinds de jaren 90 verandert dat. Behalve de opkomst van het ideologisch geïnspireerde neoconservatisme is daar nu ook sprake van ideologisering van de politiek door de opkomst van een christelijk-conservatieve richting in de Republikeinse partij. Hierover in dit nummer een korte notitie.
De laatste tijd is er een discussie ontbrand over de relatie tussen de wetgevende en de rechtsprekende macht in relatie tot het internationale recht, in het bijzonder de internationale bescherming van mensenrechten. In dit nummer een verhelderende bijdrage over deze kwestie van de volkenrechtsgeleerde Paul de Waart.
In het voetspoor van het christelijk messianisme ontluikt sinds de liberale revoluties van de 18e eeuw in Europa en Amerika een moderne westerse zendingsdrang die het liberale project der moderniteit tot universele norm proclameert en daarvan wereldwijd kond doet. Sinds de tweede helft van de vorige eeuw groeit in de competitie met de pretenties van het door de Sovjet-Unie geleide wereldcommunisme nog meer de ambitie de moderniteit in liberale zin van een afwijking van het eertijds geldende algemeen menselijk patroon van de premoderniteit te ontwikkelen tot het nieuwe algemeen menselijke patroon van beschaving in de overtuiging dat dit beschavingsconcept het verst gevorderd is in de ontwikkeling van wat mens-zijn kan en moet betekenen, kortom van humaniteit. In die optiek wordt het toekomstbeeld van de niet-westerse wereld gezien als een weerspiegeling van dat tot universele norm verheven liberale beschavingstype. Het is een toekomstbeeld dat in het Communistisch Manifest van 1848 al is aangekondigd. Onderdeel van die ambitie rond de westers-liberale beschavingstraditie is de export van westerse democratie. Vooral Amerika heeft zich daar sinds de liberale triomf in de Koude Oorlog sterk voor gemaakt met het in de jaren negentig snel opkomende neoconservatisme als inspiratiebron, daarbij geleid door een naïef vooruitgangsoptimisme.
In dit nummer een korte notitie over de problematiek van die export.
Wat deze tijd meer dan voorheen kenmerkt, is een sterk op het heden geconcentreerde tijdsbeleving (present-focussed) als kenmerk van een postmoderne tijdsbeleving waarin mensen continu met de actualiteit bezig zijn via het laatste nieuws, de mailbox, voicemail, teletekst, sms, twitter, beurskoersen en dergelijke. Dat hodiecentrisme stempelt ook de hedendaagse politiek. De historische dimensie ervan is sterk verbleekt. Vandaar een heel kort politiek geheugen. Vandaar ook dit discussiethema waarin aandacht gevraagd wordt voor die historische dimensie.
Onder dit thema wordt een boek besproken over het historiografische debat over de Franse Revolutie en de terroristische ontaarding daarvan. In dit boek wordt dat debat herleid tot een viertal interpretatiemodellen: het liberale (1815-1870), het republikeinse (1870-1917), het marxistische (1917-1968) en het revisionistische model (1968-1989), die daarin nader worden uitwerkt.
In een epiloog komt de cruciale vraag aan de orde of de ideologische en politieke werking van de Franse revolutie ten einde is, of dat de eerste decennia van de 21e eeuw tot een hernieuwde overdenking daarvan nopen. De Franse historicus François Furet, de voorman van de revisionistische interpretatie, verklaarde die revolutie tijdens de bicentenaire in 1989 als beëindigd, en daarmee ook het historiografische debat daarover. De bijdrage van die revolutie aan de geschiedenis is zijns inziens voltooid, waarbij hij – ironie van de geschiedenis – de Vijfde Republiek, zoals die door Charles de Gaulle als icoon van rechts Frankrijk is ingesteld, tot de daadwerkelijke erfenis van die revolutie verklaart.
Bespreking van Emiel de Bont: Onder Taliban en Krijgsheren, Nederland en de oorlog in Afghanistan, Uitgever: Nieuw Amsterdam, 2011.
Bespreking van: Frank Karsten en Karel Beckman, De democratie voorbij, Uitgeverij Aspekt, 2012, 87 blz.
Bespreking van: Miklós Nyiszli, Assistent van Mengele. Pathaloog-anatoom in Auschwitz-Berkenau, Uitgeverij Verbum, Laren, 2012.
Bespreking van: B. Musschenga en B. Siertsema (red.), Het kwaad, Uitgeverij Skandalon, Vught, 2011.
Jan Huijbrechts, Vlaams bewegen in Antwerpen. Een stadsgids met vijf cultuur-historische wandelingen, Uitgeverij Egmont, Brussel, 2011, 238 blz.
Maarten van Rossem en Jean Pierre Geelen, Een fotoboek. Nederland en de Nederlanders, Uitgeverij Nieuw Amsterdam, 2011.
Directeur/hoofdredacteur: Prof. Dr. S.W. Couwenberg
Redactie: Sander Wieman, Piet Ransijn, Patricia van Bosse
Redactieadres: Akkerwindestraat 23, 3051LA Rotterdam
Telefoon: 010-4182580
Emailadres: couwenberg@ese.eur.nl
De stichting Civis Mundi zoekt versterking van de redactie. Wij zoeken in het bijzonder naar een persoon die het tijdschrift digitaal verder kan ontwikkelen en het tijdschrift kan voortzetten bij vertrek van de hoofdredacteur. Financiële middelen zijn daarvoor beschikbaar. Interesse kan kenbaar gemaakt worden via email (couwenberg@ese.eur.nl); nadere informatie in te winnen via telefoonnummer 010-4182580.