maart 2013
Dit boek is voor abonnees van Civis Mundi nog steeds verkrijgbraar tegen een gereduceerde prijs (10 euro per exemplaar plus verzendkosten) Voor een toelichting op dit boek, lees verder.
Zijn uitvoerige en grondige bespreking van het boek van de filosoof prof Koo van der Wal ‘Nieuwe Vensters op de Werkelijkheid’ in Civis Mundi, 21, 2013 rondt prof Harm Bart af met een aantal kritische vragen bij de ingrijpende herziening van het klassiek-moderne natuurbeeld in dat boek. Het gaat er bij die herziening om de omtrekken te schetsen van een heel ander natuurbeeld, zoals zich dat de laatste halve eeuw aftekent in de natuur- en levenswetenschappen. In lijn hiermee wordt bovendien afscheid genomen van het gemechaniseerde en reductionistische wereldbeeld, dat eeuwenlang in wetenschap en filosofie dominant is geweest en ook in de alledaagse denkwereld is doorgedrongen met de huidige milieucrisis als gevolg. Alle reden voor de auteur van dit boek om zowel in theoretisch als praktisch opzicht uit te zien naar een ander en meer adequaat natuurbeeld. De recensent toont veel waardering voor deze eerste verkenning in die richting, maar heeft daar zoals gezegd wel een aantal kritische vragen bij, waarbij vooral de vraag intrigeert hoe dat meer adequate en rijkere natuurbeeld en de daarbij behorende andere omgang met de natuur operationeel te maken. Zal het werken? Zal het aanslaan bij techneuten, technocraten, beleidsmakers en het grote publiek? Harm Bart gaat er vooralsnog vanuit dat het klassiek – moderne natuurbeeld met het daarmee samenhangende reductionische denken nog heel lang de overhand zal houden. Van der Wal gaat in zijn bijdrage onder dit thema in op al zijn kritische vragen en signaleert aan het slot dat in dat door hem gekritiseerde natuurbeeld aanzienlijke barsten opvallen, bijvoorbeeld in de medische wereld; alleszins reden om minder pessimistisch te zijn, vindt hij.
Traditionele essentialia van het mens-zijn als geest, ziel, bewustzijn, vrij wil en dergelijke zijn onder invloed van het wetenschappelijk materialisme en het neurobiologische determinisme als extreme uiting daarvan sterk omstreden geraakt. Onder dit thema vestigen wij met het oog hierop de aandacht op twee nieuwe boeken die hierop een heel ander licht werpen, in eerste plaats het boek van Gerrit Teule over de evolutie van geest, ziel en bewustzijn als natuurlijk proces. Geest en ziel concipieert hij als de binnenkant van het natuurlijk elektromagnetisme en dat laatste uiteraard als de buitenkant daarvan. Natuurkunde gaat over alles wat in de natuur bestaat. En daartoe behoort in zijn visie naast de materiële ook de geestelijke wereld. Natuurkunde en psychologie worden in dit boek geïntegreerd tot een universele ‘psychofysica’ en het begrip materie verandert in samenhang hiermee in ‘psychomaterie’. Geest en materie, ziel en lichaam, bewustzijn en hersenen komen in zijn visie over als twee zijden van één medaille.
Volgens Teule tendeert de logica van de natuurkunde en de informatica naar wat hij presenteert als een universele en diepe psychologie. De psycholoog Ruud van Wees wijdt in dit nummer aan dit bijzondere boek een grondige bespreking.
De bekende psychiater Herman M. van Praag heeft een opmerkelijke ontwikkeling doorgemaakt. Zo’n vijftig jaar geleden stond de biologische psychiatrie in zijn leven centraal als ambitie en verrichtte hij in zijn vak in Nederland pioniersarbeid. Maar biologie is voor hem niet langer alfa en omega om het menszijn te determineren. Zo komt hij in het onder dit thema besproken boek nadrukkelijk op voor traditionele essentialia van ons menszijn als geest, ziel, vrije wil en zingeving en gaat hij daarmee volop de intellectuele strijd aan met onverbiddelijke reductionisten in de nu toonaangevende hersenwetenschappen, in Nederland aangevoerd door Dick Swaab. Anders dan Teule in zijn boek erkent Van Praag wel dat we bij ontleding van begrippen als geest en ziel op iets mysterieus stuiten. We besluiten dit thema met een korte notitie over de vraag of de metafysica dood is.
‘’Een aanzwellend koor van filosofen en opiniemakers verkondigt dat we behoefte hebben aan een nieuw groot verhaal na het verdwijnen van de twintigste-eeuwse ideologieën. Dit verhaal is precies wat de wetenschap vandaag in de aanbieding heeft,’’ stelt Peter Westbroek in zijn opmerkelijke boek ‘’De ontdekking van de aarde’ (p. 25). Niet alle ideologieën uit de vorige eeuw zijn echter verdwenen. Het liberalisme staat nog recht overeind. Het ligt als zegevierende westerse beschavingstraditie ten grondslag aan de politieke en maatschappelijke orde van westerse samenlevingen. Wel stuit erkenning daarvan op verzet. En dat is begrijpelijk, haaks als die erkenning immers staat op de anti-liberale doemscenario’s uit de vorige eeuw waarin met zoveel overtuiging de ondergang van het liberale concept van de moderniteit werd aangekondigd en verwacht. Die erkenning wordt bovendien ondermijnd doordat belangrijke liberale uitgangspunten als individualiteit en individuele autonomie, rationaliteit, objectiviteit en lineaire progressie nog steeds omstreden zijn.
In dit nummer enkele kanttekeningen bij de praktijk van een liberale samenleving en politiek.
Met het verval van de religieuze, i.c. christelijke levensoriëntatie van de premoderniteit groeit onderhuids het besef van een existentiële zinledigheid die sinds Nietzsche in de filosofische en literaire literatuur aan de oppervlakte treedt en voorlopig nog beperkt bleef tot een kleine intellectuele elite. Die existentiële leegte is aanvankelijk gevuld met het moderne vooruitgangsgeloof als zingevend motief van de moderniteit. Maar in de loop van de twintigste eeuw verliest dat geloof met zijn ideologische en utopische uitwerkingen geleidelijk aan zijn zingevende kracht en verbreidt het nihilistische wereldbeeld en levensbesef zich in steeds bredere kring totdat het in het postmoderne denken tenslotte het karakter krijgt van een normaal gegeven. De vraag naar een omvattende zin van het bestaan verliest sindsdien voor veel mensen zijn eeuwenoude cruciale betekenis. In vorige jaargangen van Civis Mundi als gedrukt tijdschrift is dit thema al enige malen inzet van reflectie en discussie geweest. In Civis Mundi Digitaal is dit thema opnieuw opgepakt.
In nummer 20 hebben we die vraag uitgebreid met de vraag of er enigerlei zin en richting in het geschiedverloop valt op te sporen. Met het oog hierop publiceren onder dit thema een uitvoerige bespreking van een recent boek over de geschiedenis van de vooruitgang. De moderne wereld, zo luidt een belangrijke conclusie van dit boek, worstelt met een zingevingsprobleem van kolossale proporties. Vandaar een pleidooi voor een hernieuwd vooruitgangsgeloof als bron van zingeving.
We leven in een crisistijd. Er is een milieu-, energie-, klimaat-, grondstoffen,- en voedselcrisis. Er is een financieel-economische crisis, ook wel vriendelijker voorgesteld als een heel complex aanpassingsproces. En er is voorts een identiteitscrisis gaande: een religieus-culturele, politiek- ideologische en nationale identiteitscrisis. Die stapeling van crises is een niet geringe belasting van deze tijd. Maar dat wordt ook geïnterpreteerd als een zegen, want een ideale voedingsbodem voor noodzakelijk geworden transitieprocessen.
Traditionele godsdiensten, ontstaan in een premodern geestesklimaat en met godsdienstige noties die daardoor gestempeld zijn en blijven, worden met het doorzetten van de uitgangspunten van de moderniteit als nieuw beschavingstype meer en meer als een Fremdkӧrper ervaren. Daardoor is onder veel oorspronkelijk traditionele gelovigen een religieuze identiteitscrisis ontstaan. Rond traditionele religieuze zekerheden groeien twijfel en onzekerheid. Die crisis culmineert in de vraag, of er genoegzame redenen zijn om nog te blijven geloven in het door die godsdiensten gepredikte beeld van God. In de predigitale editie van Civis Mundi is als reactie op die religieuze identiteitscrisis al herhaaldelijk in themanummers gezocht naar een adequaat antwoord daarop.
In nummer 20 van Civis Mundi is in het voetspoor van de Duitse filosoof Jürgen Habermas de vraag ter discussie gesteld of we op weg zijn naar een postseculier ontwikkelingsperspectief van de moderniteit. In nummer 21 reageerde Paul Cliteur hierop in een breed opgezet commentaar, waarin de hele problematiek, die verband houdt met de spanningsrelatie tussen moderniteit en religie langs komt. In dit nummer volgt een reactie van de theoloog en publicist Ralf Bodelier. Hij doet daarin verslag van zijn ontwikkelingsgang in levensbeschouwelijk opzicht van katholiek naar zelfverklaarde atheïst in 2001 en terug naar een, nu nieuw beleefd type katholicisme, dat meer open staat voor de wereld en haar noden en meer bescheiden is en dat hij belichaamd ziet in Paus Franciscus, in wiens optreden hij meer ziet dan een charme offensief om het negatieve imago van zijn kerk als gevolg van allerlei recente misstanden om te buigen in positieve richting.
Uit recente cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek blijkt, dat bijna de helft van volwassen Nederlanders geen religie meer aanhangt. Van kerkelijke zijde probeert men die ontwikkeling te pareren door uiterlijke aanpassing aan de geseculariseerde mentaliteit van onkerkelijk en ongelovig Nederland. In lijn hiermee ligt ook recent de kerstviering van de EO als tv spektakel. Als antwoord op de religieuze identiteitscrisis breekt Hans Feddema in dit nummer een lans voor inhoudelijke boven uiterlijke vernieuwing van de kerk. En wijdt hij een korte notitie aan de herontdekking van de ziel, wat in dit verband ook relevant en intrigerend is.
Hoe onvolmaakt democratieën in de praktijk ook functioneren, niettemin is een democratische vorm van regeren en besturen in principe de minst slechte, althans in landen die de opbouwfase van staatsvorming voorbij zijn. Wel vergt democratie periodiek onderhoud. En dat wordt door het politieke establishment graag op de lange baan geschoven. Politici van rechts en links die deel uitmaken van de gevestigde orde, zijn immers geneigd zolang mogelijk vast te houden aan vertrouwd geraakte structuren en procedures, hoe problematisch die ook geworden zijn en dus doof voor de roep om daarin verandering te brengen. De Nederlandse politiek is daarvan een treurig voorbeeld. Er blijkt nu echter ineens een herlevende politieke interesse voor staatkundige innovatie. Het CDA, dat daar jarenlang wars van was, heeft zich nu bekeerd en breekt onder meer een lans voor een gekozen burgemeester. De vraag is alleen hoe dat staatsrechtelijk vorm te geven. In dit nummer een bijdrage waarin de verschillende modaliteiten van een gekozen burgemeester toegelicht worden. Daarbij wordt tevens in het licht gesteld dat een rechtstreeks gekozen burgemeester op een eigen verkiezingsprogramma de beste manier is om de lokale verkiezingen te denationaliseren.
De leer van de trias politica wordt in de politiek, in de media en in het onderwijs over ons staatsbestel als constitutionele norm nog steeds openlijk beleden, hoewel die leer in onze staatsrechtelijke literatuur al heel lang is afgezworen. We staan hier voor een opmerkelijke paradox, ook in de staatsrechtbeoefening zelf die te maken heeft met de theoretische zwakte van de staatsrechtbeoefening in Nederland. Dat laatste maakt op zijn beurt deel uit van de theoretische zwakte van de geestes- en maatschappijwetenschappen in dit land; een zwakte die in dit nummer opnieuw aan de orde komt onder de rubriek Discussieforum.
Een pijnlijk gevolg van die theoretische zwakte van de staatsrechtbeoefening in Nederland is nog steeds een weinig doorzichtig staatsrechtelijk systeem. Over de grondslagen en structuur ervan lopen de meningen dan ook tot in onze tijd sterk uiteen, zoals bijvoorbeeld over de legitieme basis, dus de bron, van het Nederlandse staatsgezag, en de vraag waar de hoogste macht gelegen is. Dat heeft ertoe geleid dat er geen eenduidige staatsrechtelijke interpretatie bestaat over het karakter van het Nederlandse staatsbestel. Men kan wat dit betreft nog steeds meerdere interpretaties en kwalificaties onderscheiden, die in dit nummer nader toegelicht worden.
Wat de leer van de trias politica betreft: die is inmiddels opgevolgd door een nieuwe visie op de politieke machtsstructuur waarin liefst zes machten onderscheiden worden, met als criterium de reële politieke invloed die direct of indirect wordt uitgeoefend op politieke besluitvorming. Tevens wordt in dit nummer gereageerd op de recente herdenking van de Nederlandse grondwet van 1814, de eerste grondwet van het Koninkrijk der Nederlanden, maar niet van de Nederlandse staat.
Het maakbaarheidsideaal van de moderniteit is in eerste instantie toegepast op de inrichting en ontwikkeling van de samenleving. Langs die weg zijn de levensvoorwaarden van de mens aanzienlijk verbeterd. Er ontwikkelt zich nu een nieuw maakbaarheidsperspectief, namelijk de ontwikkelingsmogelijkheden en -problemen van de maakbare mens als nieuw speerpunt in het moderniseringsproces. Dat biedt nieuwe ontwikkelingsperspectieven, dankzij nieuwe technologieën als nano-, bio-, info- en cognotechnologieën en daarmee samenhangende vakgebieden.
Over dit nieuwe maakbaarheidsperspectief en de rol van de geneeskunde daarbij loopt inmiddels een felle internationale filosofische discussie met uitgesproken voor- en tegenstanders, die zich daarbij beroepen op fundamenteel verschillende mensbeelden en opvattingen omtrent het goede leven en daarmee samenhangende politiek-filosofische posities. Het is een problematiek die een essentieel onderdeel vormt van de Civis Mundi leerstoel ‘Filosofie van de geneeskunde en maakbaarheid van de mens’. En in de intreerede van prof. Maartje Schermer als eerste hoogleraar op deze leerstoel is dat scherp in beeld gebracht.
In dit nummer publiceren we een bespreking van die intreerede door de filosoof Koo van der Wal. Mensverbetering als nieuw maakbaarheidsperspectief, zo stelt hij, zet vragen naar doel en grenzen van de geneeskunde op scherp. De revolutionering van de geneeskunde door nieuwe technologieën stelt de medische professie voor precedentloze vragen. Na die recensie wordt de rede gepubliceerd die Maartje Schermer in februari van dit jaar hield voor het NCHA congress, getiteld: Adding healthy years to the human lifespan. Daarin stelt zij twee cruciale ethische kwesties aan de orde over gezond ouder worden: de kwestie wat we daarmee beogen; en de vraag wie daarvoor verantwoordelijk is. In welke mate zijn mensen daar zelf verantwoordelijk voor, met name voor het al of niet volgen van een gezonde levensstijl; in welke mate kunnen zij daarop worden aangesproken? En hoever kan en moet de staat gaan om zo’n gezonde levensstijl in en door gericht beleid af te dwingen? Onder haar redactie verschijnt in het najaar een publicatie over filosofie en geneeskunde onder de titel: Komt een filosoof bij de dokter.
Dit thema is in vorige nummers al veelvuldig aan de orde geweest en geïnterpreteerd als sluitstuk van het naoorlogse dekolonisatiedrama. In Nederland hebben velen moeite die interpretatie te accepteren. Sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog koestert Nederland een bijzondere emotionele band met Israël vanwege het extreme geweld dat Joden in die oorlog is aangedaan en vanwege de bijzondere religieuze en historische relatie tussen joden- en christendom. Ook schaamte over het wegkijken bij de Jodenvervolging in eigen land speelt daarbij een rol, in het bijzonder over de actieve medewerkingvan het Nederlandse ambtenarenapparaat en talrijke overheidinstanties aan de totale isolatie en daarna verwijdering van de joodse bevolking uit Nederland van wie er 75 procent daardoor omkwamen. Vooral dat laatste maakt de discussie over dit conflict tot een netelig thema.
In de discussie in Nederland over dit conflict heeft Een Ander Joods Geluid de afgelopen jaren een bijzondere rol gespeeld. In dit nummer komen twee representanten ervan tot een belangwekkende liberaal geïnspireerde stellingname, die te meer relevant is, nu steeds meer Palestijnen noodgedwongen kiezen voor de Israëlische nationaliteit. In de optiek van deze twee representanten mag Israël zich een Joodse staat noemen als die staat haar burgers de ruimte en bescherming biedt om invulling te geven aan de Joodse tradities en aan een Joodse identiteit. Een Joodse staat die tegelijkertijd al haar inwoners voorziet van gelijke burgerrechten en een invulling daarvan garandeert zodanig dat ook niet-Joden op een volwaardige manier kunnen meepraten en meebeslissen. Een staat waarin ruimte en respect bestaan voor het beleven van tradities en waarden van minderheden. Zo’n beleid, in regels vastgelegd, maar ook uitgevoerd, zal bijdragen aan de stabiliteit, de welvaart, de veiligheid en het gezag van Israël en het in staat stellen ook internationaal respect af te dwingen. Op deze wijze kan de staat Israël daadwerkelijk voor Joden over de hele wereld een voorbeeldfunctie vervullen en zich met recht en trots een Joodse staat noemen.
De secularisering van onze moderne cultuur heeft niet alleen geleid tot vervaging en verdwijning van het traditioneel-christelijke hiernamaalsperspectief, maar ook tot verdringing van de dood als levensmysterie. De laatste tijd verandert dit laatste. Zo is er hernieuwde aandacht voor vragen rond de dood en de omgang daarmee, i.h.b. voor rituelen met betrekking tot dood en afscheid nemen. In vorige nummers hebben we onder dit thema de mogelijkheid open gehouden, dat de dood toch niet het laatste woord is, al is daarop geen hoop als we de wereld uitsluitend door een positief wetenschappelijke bril bekijken, zoals ook de verpleeghuisarts Bert Keizer doet in zijn vorig jaar verschenen boek over vragen van leven en dood. In dit nummer wordt daaraan een uitvoerige bespreking gewijd. Het wordt geïnterpreteerd als een pleidooi voor illusieloos leven en sterven als levens-en stervenskunst. Daarna een korte notitie over een boek van een kinderarts met een pleidooi voor een versoepeling van de euthanasiewet voor kinderen.
Filosofie van de levenskunst is bij de digitale voorzetting van Civis Mundi opgenomen als een van de discussiethema’s. We haakten daarmee in op het reveil van een vertrouwde en klassiek opvatting van filosofie, namelijk de praktisch gerichte filosofie van de levenskunst, het filosofisch doordenken van het alledaagse leven. Het is een filosofie die mogelijkheden aanreikt voor de vormgeving van het eigen leven en hulp biedt bij het nadenken over de grote levensvragen in een ontwikkelingsfase van de moderniteit waar daaraan groeiende behoefte is. Met de postmoderne cultuurkritiek op de grondslagen van de moderniteit en de nihilistische effecten daarvan herleeft namelijk een existentiële behoefte aan meer geestelijke en sociale samenhang en hernieuwde bezinning op zingeving.
In dit nummer wordt in het kader van de filosofie van de levenskunst een intrigerende vraag aan de orde gesteld, namelijk de vraag hoe luxe zich verhoudt tot levenskunst. Daarbij wordt uitgegaan van het standpunt van de stoïcijnse filosoof Seneca. Voor een bestaan gewijd aan levenskunst moet, zo vindt deze wijsgeer, luxe vermeden worden. Want dat maakt overmoedig en wekt eerder gefrustreerde verwachtingen dan dat het tot geluk leidt.
Onder dit thema publiceren we bijdragen over de politieke problematiek en toekomst van België, de relaties tussen Nederland en Vlaanderen en de Benelux problematiek. In dit nummer een korte reflectie over de toekomst van België naar aanleiding van een recent boekje hierover. Voorst een korte notitie over de vraag of het Nederlands als wetenschapstaal nog toekomst heeft.
Onder dit thema is tot nu toe vooral aandacht geschonken aan progressiviteit als antipode van conservatisme. In die zin is progressief van linkse zijde tot driemaal toe tot inzet gemaakt van politieke discussie en strijd in de Nederlandse politiek. Ook is sinds de jaren ’60 herhaaldelijk gedacht aan de vorming van een progressieve volkspartij. Het begrip progressief is inmiddels echter sterk verbleekt tot niet veel meer dan veranderingsgezindheid, zoals eerder in Civis Mundi uiteengezet. Het onderscheidt zich als zodanig in de praktijk weinig meer van dynamisch conservatisme (preserve by changing). Dat geldt ook voor het progressieve gehalte van het beleid dat aanvankelijk de Amerikaanse president Obama werd toegedicht. In een recente publicatie betoogt de peetvader van hedendaags conservatisme, dat conservatisme in Nederland geen voedingsbodem heeft. In dit nummer een beschouwing over de vraag of dat klopt en zo ja, hoe dat komt.
Tot de Tweede Wereldoorlog was de Nederlandse politiek gebaseerd op de zogenaamde godsdienstig-politieke antithese, de tegenstelling tussen op christelijke of op seculiere (liberale of socialistische) beginselen gebaseerde politiek. Na de oorlog is die antithese sterk omstreden geraakt. Dat resulteerde in een heftige politieke discussie en strijd over een alternatieve grondslag voor de partijpolitieke verhoudingen in ons land, te weten de tegenstelling links-progressief en rechts-conservatief. Die tegenstelling is van christelijk confessionele (sinds de jaren ’60 van christendemocratische) zijde principieel verworpen. In de publieke opinie heeft zij sinds de jaren ’60 echter ingang gevonden. Daarbij rees de vraag hoe de christendemocratische stroming (sinds de jaren ’70 gebundeld in het CDA) in het links-rechts schema te positioneren. Bij de voorbereiding van het CDA is geprobeerd de christendemocratische stroming in het gangbaar geworden links-rechts schema te positioneren in het politieke midden. Maar dat stuitte toen nog op principiële bezwaren, vooral van de zijde van protestants christelijke partijen als ARP en CHU. In lijn met de christelijk-confessionele traditie werd gekozen voor een christelijk/evangelisch radicale plaatsbepaling en zodoende het links-rechts schema opnieuw buiten de deur gehouden.
In voorgaande nummers van Civis Mundi is kritisch nagedacht over de politieke relevantie en houdbaarheid van die plaatsbepaling. In een hernieuwd Strategisch Beraad in 2012, na een nieuwe forse verkiezingsnederlaag, heeft het CDA tenslotte gekozen voor een politieke middenpositie in radicale zin. Blijkens recent onderzoek wordt het CDA door 50 procent van de kiezers nog steeds als confessionele partij gepercipieerd. In dit nummer wordt dat opgevat als een van de talrijke tekenen van nostalgie in deze tijd.
Nederland was eens niet alleen een van de zes initiatiefnemers van het streven naar Europese eenwording, maar tot in de jaren ’90 ook het land dat zich met Duitsland en België het meest sterk maakte voor versterking van het integratiegehalte van de Europese Unie (voorheen Europese Gemeenschap). Sindsdien is daar de klad in gekomen en is ons land steeds meer geneigd de intergouvernementele component van de Europese Unie te benadrukken, ten koste van de federale component. En sinds het referendum over het voorstel voor een Europese grondwet in 2005 raakt Nederland in toenemende mate in de greep van een Eurosceptische tegenbeweging. Hier tegenover klinken er wel tegengeluiden, zoals bijvoorbeeld het in 2010 gepubliceerde WRR-rapport Aan het buitenland gehecht, met daarin een pleidooi voor een strategische keuze voor een op Europa gericht overheidsbeleid als beste optie voor Nederland in het licht van de huidige wereldconstellatie; en sinds kort de publicatie van European Federalist Papers door een kleine initiatief groep van deskundigen waaraan in vorige nummers al de nodige aandacht geschonken is. Dit bijzondere particuliere initiatief, waarin de oorspronkelijke geest van het Europese federalisme op authentieke wijze herleefde, culmineerde in de opstelling van een ontwerp voor een Europese federale grondwet, dat in Civis Mundi eveneens gepubliceerd is (nummer 19).
Kennisneming van wat de laatste tijd over de EU en de toekomst van de Europese integratie gezegd en geschreven wordt, stemt niet vrolijk. De heersende stemming is somber. Bij de komende Europese verkiezingen zullen federalisten wel eens onder de voet gelopen kunnen worden door nationalistisch-populistische tegenkrachten. Opmerkelijk is wel hoe wisselend de waardering van nationalisme is. Toen De Gaulle als Franse president de politiek-strategische vraag aan de orde stelde naar het doel van de Europese integratie en zelf nadrukkelijk koos voor een confederaal Europa, werd dat in Nederland onmiddellijk verketterd als reactionair staatsnationalisme, omdat hij daarmee vasthield aan het primaat van de natiestaat en zijn belangen. Wat toen politiek fout denken was, vindt nu brede weerklank.
Sceptici bepalen nu de discussie over de toekomst van de Europese samenwerking, stelt de journalist Paul van Velthoven in dit nummer. Dat heeft zijns inziens alles te maken met de problemen rond de euro. In het licht hiervan brengt hij een scenario van een Luxemburgs-Franse politicoloog ter sprake, waarin Duitsland en Frankrijk het voortouw zouden moeten nemen om een gecoördineerde terugkeer naar de oude Europese munten mogelijk te maken. Maar is dit voorstel wel realistisch, vraagt Van Velthoven zich af. Heeft die scepsis over de toekomst van de Europese integratie niet veel te maken met een zekere beschavingsmoeheid van het oude Europa met een snel vergrijzende en krimpende bevolking, die daardoor de nodige veerkracht en wilskracht mist om een nieuw perspectief te openen op een Europa dat niet alleen functioneert als een interessant economisch arrangement, maar ook als een nieuwe politieke machtsfactor met de potentie een serieuze buitenlandse politiek te voeren, die er toe doet in de multipolaire machtverhoudingen van onze tijd.
Wat deze tijd meer dan voorheen kenmerkt, is een sterk op het heden geconcentreerde tijdsbeleving (present-focussed) als kenmerk van een postmoderne tijdsbeleving waarin mensen continu met de actualiteit bezig zijn via het laatste nieuws, de mailbox, voicemail, teletekst, sms, twitter, beurskoersen en dergelijke. Dat hodiecentrisme stempelt ook de hedendaagse politiek. De historische dimensie ervan is sterk verbleekt. Vandaar een heel kort politiek geheugen. Vandaar ook dit discussiethema waarin aandacht gevraagd wordt voor die historische dimensie.
Onder dit thema wordt een boek besproken over het historiografische debat over de Franse Revolutie en de terroristische ontaarding daarvan. In dit boek wordt dat debat herleid tot een viertal interpretatiemodellen: het liberale (1815-1870), het republikeinse (1870-1917), het marxistische (1917-1968) en het revisionistische model (1968-1989), die daarin nader worden uitwerkt.
In een epiloog komt de cruciale vraag aan de orde of de ideologische en politieke werking van de Franse revolutie ten einde is, of dat de eerste decennia van de 21e eeuw tot een hernieuwde overdenking daarvan nopen. De Franse historicus François Furet, de voorman van de revisionistische interpretatie, verklaarde die revolutie tijdens de bicentenaire in 1989 als beëindigd, en daarmee ook het historiografische debat daarover. De bijdrage van die revolutie aan de geschiedenis is zijns inziens voltooid, waarbij hij – ironie van de geschiedenis – de Vijfde Republiek, zoals die door Charles de Gaulle als icoon van rechts Frankrijk is ingesteld, tot de daadwerkelijke erfenis van die revolutie verklaart.
Het corruptieonderzoek dat we op voorstel van Michel van Hulten in nummer 13 van Civis Mundi Digitaal als nieuw thema hebben opgenomen, wordt in dit nummer voortgezet met een bijdrage van Stef Schenkelaars, afgestudeerd in de Organisatie Wetenschappen naar de rol van de Rekenkamer bij het goed functioneren van het Nationale Integriteitssysteem zoals gedefinieerd door de anticorruptie organisatie Transparency International. Dat is namelijk essentieel voor het voorkomen en bestrijden van corruptie. Schenkelaars vergelijkt in zijn artikel de Rekenkamers van 27-EU landen op aspecten als rolopvatting wijze van besturen en beschikbare capaciteit. Zijn artikel laat eens temeer zien dat het van groot belang is om bij grote maatschappelijke vraagstukken zoals corruptiebestrijding en intergriteitsbevordering, een holistische of integrale benadering te kiezen waarbij gekeken wordt in hoeverre instituties hun eigen rol effectief vervullen. De praktijktoets is hierbij van groot belang. Zijn bijdrage wordt ingeleid door Willeke Slingerland, onderzoeker integriteit en docent internationaal recht bij SAXION, Academie Bestuur, Recht&Ruimte, Deventer/Enschede.
Bespreking van: Hannemieke Stamperius, God en de Verlichting, 254 blz., Scandalon, Vught, 2011; Jesse Bering, Het Godsinstinct. Waarom mensen geloven, 256 blz. Nieuw Amsterdam Uitgevers, Amsterdam, 2011.
Bespreking van: J. Buve, Plato in het Vaticaan, Deventer, Deventer Universitaire Pers, 2012, 299 pp.
Bespreking van: Bas Kromhout: De voorman. Henk Feldmeijer en de Nederlandse SS. Uitgeverij Contact. ISBN 9789025438371. 585 pagina’s. Prijs € 39,50. Verschenen op 4 juni 2012.
Recensie van Joost Niemöller
Het immigratietaboe. 10 wetenschappers over de feiten.* Amsterdam: Uitgeverij VanPraag, 2012. Omvang: 360 pagina’s
ISBN 978 90 490 2409 3 Prijs: € 24,50.
In nummer 19 is de vraag ter discussie gesteld, waarom Nederland zo’n zwakke theoretische traditie heeft, met name in de sociale, politieke en rechtswetenschappen, evenals de verklaring die voor die zwakte gegeven wordt. In nummer 21 reageerde daarop de jurist Arie-Jan Kwak, die nader ingaat op die verklaring, en die aanvult met een eigen visie. Dat doet in dit nummer ook de econoom Jos Klink, die die zwakte uitbreidt tot alle geesteswetenschappen.
Directeur/hoofdredacteur: Prof. Dr. S.W. Couwenberg
Redactie: Sander Wieman, Piet Ransijn, Patricia van Bosse
Redactieadres: Akkerwindestraat 23, 3051LA Rotterdam
Telefoon: 010-4182580
Emailadres: couwenberg@ese.eur.nl